Stichtelijcke rijmen
(1660)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– Auteursrechtvrij
[pagina 106]
| |
Zang: Geluckigh wiens gemoedt, &c. Pag. 52.
| |
[pagina 107]
| |
[D]ees Godlijck' eygenschap hebt ghy te over-erven.
Eens heerelijk gemaeckt (o! diepe heyles grond!)
Zoo zal't onmog'lijck zijn dat ghy we'er sterven kondt.
[6.] In wezen en natuur (als gy zult in zijn Rijk zijn)
[Z]ult gy den grooten God zelfs wezentlijk gelijk zijn.
Het is en moet zoo zijn. de reden kan geen mis.
Want dat zult gy Hem zien, Hem zien, gelijck Hy is.
[7.] Godt wezentlijck te zien, en valt in geen Nature
[D]an die Godt-wezig is; die eeuwelijck kan duren;
Van ver een and're stof gebouwt en toe-gericht
Dan al die wordt aenschouwt van 't Sterffelijk gezicht.
[8.] Die 't opperst' heeft beraeckt, en kan niet hooger stijgen.
[D]ie door gezegh verkleynt, doet meerder nut met zwijgen.
Mijn penne is'er uyt. O zoeten toeverlaet!
Geluckigh, die u heeft; en wijs, die na u staet.
|
|