Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal
(1864)–I.M. Calisch, N.S. Calisch– Auteursrechtvrij
[pagina 998]
| |
P. | |
[P]P, v. 16e letter van het alfabet; als rom. getalmerk beteekent P 400; p., pag., pagina, bladzijde; p., père, vader; p., pars, deel; po., primo, de eerste (der maand); P.A., post annum, na een jaar; p.a., par ami, -e, met vriend of vriendin; pCt., per cent, ten honderd; P.C., par of per couvert, ingesloten (van eenen brief); (ook) pour condoler rouwbeklag; p.d., pro deo, om niet, gratis; p.f., par faveur, uit gunst (op ingesloten brieven); (ook) pour féliciter, tot gelukwensching; p.f.v., pour faire visite, om een bezoek af te leggen; Phil. D., philosophiae doctor, meester in de wijsbegeerte (akademische graad); pl., plaat; P.M., pro memoria, om niet te vergeten, ter herinnering; (ook) plus minus, min of meer; (ook) pro of per mille, pour mille, voor of per duizend; (ook) piae memoriae, zaliger gedachtenis; P.O., per order, op bevel, op last; p. occ., per occasionem, met -, bij gelegenheid; p.p., par procuration, bij volmagt, als lasthebbende; p.p., praemisses praemittendis; p.p.c., pour pendre congé, tot afscheid (op visite-kaartjes); P.S., post-scriptum, naschrift (onder eenen brief); Ps., psalm; pr., praec., praecedens, de voorgaande; p.t., pro tempore, ten tijde; praes., praesens, tegenwoordig; praef., praefatio, voorrede; prof., professor, hoogleeraar. | |
[Paai]Paai, m. (-jen, B. -en), oud man, bestevaâr; termijn (van betaling); (zeew.) die belast is met het beheer en de afgifte van sommige benoodigdheden tot het scheepswerk. *-JEMENT, o. (-en), klein geld, bijsom (om eene grootere vol te maken; termijn van betaling; hij heeft mijn in -en betaald. *-JEN, (B. *-EN), bw. gel. (ik paaide, heb gepaaid), tevreden stellen, in slaap wiegen (met mooije woorden, met beloften); (zeew.) harpuizen (een schip van onderen). *-KIST, v. (-en), kist nabij de mast. | |
[Paal]Paal, m. (...alen), langwerpig hout tot opzetten of inslaan bestemd; (ook) steenen stut of afscheiding; eenen - inheijen of inslaan; op palen bouwen; met palen omringen; stijl, staak; aan of voor den - zetten, brengen (ter strafoefening); (wap.) een witte - in een blaauw veld; (fig.) - en perk (aan iets) stellen, iets te keer gaan; dat gaat de palen te buiten, dat gaat te ver; dat staat als een - boven water, het is onbetwistbaar. *-GELD, o. (-en), kaai-, liggeld. *-GORDING, v. (-en), rij meerpalen in het water, afsluiting (soort boom). *-HOOFD, o. (-en), hoofd uit aan elk. verbonden palen zamengesteld. *-HOUDER, m. (-s), (waterw.) dekbalk om de palen regtop te houden. *-KIST, v. (-en), verzameling van palen eene kisting van zand of steenen omsluitende en dienende om het geweld van den golfslag te | |
[pagina 999]
| |
keeren. *-MEESTER, m. (-s), gaarder van het paalgeld; (ook) opzigter van het paalwerk. *-MOLEN, m. (-s), molen die op palen staat. *-MOSSELEN, v. mv. mosselen die binnen een ompaalde kreek worden gevangen. *-STEEK, m. (...eken), (zeew.) soort knoop. *-STEEN, m. (-en), grens, opstaande steenen paal. *-TJE, (B. -N), o. (-s), kleine paal. *-VAST, bn. (fig.) onbetwistbaar, zeker; standvastig. *-WERK, o. (-en), omheining -, afschutting van palen; heiwerk; palissadering; met - omsluiten. *-WORM, m. (B.v.) (-en), insekt dat de palen doorknaagt. | |
[Paard]Paard, o. (-en), sterk en fraai viervoetig last- en trekdier; wild -, dampig -, mak -, stijf -; bevangen (verkouden) -; te - stijgen, klimmen, zitten, rijden; te - komen; een optogt te -, cavalcade; een - bij den toom houden, - leiden; -en mennen, besturen door leidsels en zweep; -en afrijden, er mede voor het eerst rijden als zij nieuwe hoefijzers hebben gekregen; - onder den man, rijpaard; koets en -en houden; hij houdt er een - op na, hij bezit een rijpaard; een houten -, hobbelpaard; (timm.) soort schraag om de onderlagen in eene bedstede te dragen; (spr.) het - achter den wagen spannen, te laat met iets komen, de zaak verkeerd aangrijpen; het - dat den haver verdient krijgt hem niet, de waardigsten ziet men over het hoofd; het oog van den meester maakt het - vet, die zelf zijne zaken bestuurt vaart er het beste bij; het hinkende - komt achteraan, de bezwaren toonen zich aan het einde; iem. over het - tillen, iem. te veel roemen, opvijzelen, iem. grooteren dunk van zich geven dan hij verdient; het beste - struikelt wel, de beste en verstandigste kan soms dwalen; iem. op het - helpen, hem begunstigen, hem voorthelpen; eene ziekte komt te - en gaat te voet, eene zware ziekte komt meestal spoedig aan maar men herstelt er langzaam van; ik noem u man en -, ik zeg u alles, verzwijg niets. § *-, (fig.) zwaar en log vrouwmensch; (ook) ontuchtig vrouwspersoon. *-, (zeew.) rij balken onder het dek; (zek.) touw. *-, (sterr.) het groote -, Equus, Pegasus; het kleine -, Equuleus, Cyllaris, namen van twee sterrebeelden. | |
[Paarden]Paarden, bw. gel. (ik paardde, heb gepaard), (een vaartuig) door paarden laten voorttrekken. *-ARBEID, m., *-WERK, o. gmv. het werk van een paard; (fig.) hij doet -, hij werkt hard, slooft zich af. *-ARTS, *-DOCTOR, m. (-en), veearts. *-ARTSENIJ, v. (-en), middel tegen paardenziekte. -KUNDE, v. gmv. -SCHOOL, v. (...olen). *-BEK, m. (-ken). *-BERIJDER, m., *-BERIJDSTER, v. (-s), afrigter-, afrigtster van paarden. *-BLOEM, v. (-en), soort bloem. *-BOER, m. (-en), die paarden fokt, ze verhuurt en verkoopt. *-BOON, v. (-en), groote boon, wikke. *-DEK, o. (-ken), (rijsch.) dekkleed der paarden. | |
[pagina 1000]
| |
*-DIEF, m. (...ven). *-DIEVERIJ, v. (-en). *-DOODER, m. (-s). *-DOODSTER, v. (-s). *-DREK, m. gmv. *-GELD, o. (-en), belasting op de paarden; (ook) wat men voor het rijden op een paard betaalt. *-GESLACHT, o. (-en). *-HAAM, m. (...amen), halster. *-HAAR, o. (...aren), - koken, het bereiden. *-HAREN, bn. van paardenhaar. *-HALS, m. (...zen). *-HALSTER, m. (-s), juk van een lastpaard. *-HANDEL, m. gmv. *-HOEF, m. (...ven). *-KAM, m. (-men), kam waarmede de paarden gereinigd worden. *-KASTANJE, v. (-s), zek. gewas. *-KENNER, m. (-s). *-KLAAUW, m. (-en), paardenhoef; (ook) soort bloem, hoefblad. *-KLEED, o. (-en), paardendek. *-KOOPER, m. (-s). *-KOP, m. (-pen). *-KRACHT, v. (-en), maat voor de kracht der stoomwerktuigen; een stoommachine van 80 - (niet: paardenkrachten). *-LIJN, v. (-en), treklijn (aan vaartuigen). *-LOOP, m. gmv. *-MARKT, v. (-en). *-MEESTER, m. (-s), veearts. *-MEST, m. gmv. *-ONTLEDING, v. (-en). *-SCHEET, m. (...eten). *-POOT, m. (-en). *-SCHOUW, -ING, v. (-en), inspectie der paarden. *-SMID, m. (...smeden), hoefsmid. *-STAART, m. (-en), staart van een paard; onderscheidingsteeken in Turkije; pacha met drie -en; (plant.) zek. bloem. *-STAARTIG, bn. -e gewassen. *-STAL, m. (-len). *-STEEN, m. (-en), zek. delfstof. *-STOET, m. (-en). -ERIJ, v. (-en), plaats -, inrigting tot het aanfokken van paarden. *-STRONT, m. gmv. *-STROO, o. gmv. *-TEELT, m. (-en), paardenfokkerij. *-TUIG, o. (-en), toom, zadel enz. van paarden. *-TUISCHER, m. (-s), paardenhandelaar. ...ING, v. gmv. handel in paarden. *-VIJG, v. (-en), paardendrek. *-VLIEG, v. (-en), groote -, gonzende vlieg. *-VOEDER, o. gmv. *-VOLK, o. gmv. (mil.) ruiterij. *-VRACHT, v. (-en), wat een paard trekken kan. *-WED, o. (-den). *-WERK, o. gmv. *-WIK, v. (-ken), paardenboon. *-ZADEL, m. (-s). *-ZALF, v. (...ven). *-ZOEN, m. (-en), slag met den hoef; (fig.) harde oorveeg. | |
[Paaschachter]Paaschachter, o. (r.k.) laatste paaschdag. *...AVOND, m. (-en), avond vóór Paschen. *...BEST, o. gmv. mooiste zondagskleederen; zijn - aantrekken; zich - aankleeden. *...BLOEM, v. (-en). *...BROOD, o- (-en), groot krentenbrood dat op Paschen soms door de bakkers aan hunne klanten ten geschenke wordt gezonden; (bij de israelieten) ongezuurd brood; (bijb.) brood der armoede. *...DAG, m. (-en). *...EI, o. (-jeren). *...FEEST, o. gmv. *...LAM, o. gmv. lam dat op Paschen geslagt moet worden; (fig.) Jezus Christus. *...TIJD, m. (-en). *...WEEK, v. gmv. week vóór Paschen; (ook) het paaschfeest der israelieten. | |
[pagina 1001]
| |
[Paauw]Paauw, m. (-en), zek. fraaije tamme vogel; (fig.) vrouw die zich gaarne opschikt en een trotschen gang heeft; zij stapt als een -*. *-ENEI, o. (-jeren), *-ENHOK, o. (-ken). *-ENNEST, o. (-en). *-ENOOG, o. (-en). *-ENPEN, v. (-nen). *-ENSTAART, m. (-en). *-ENVEÊR, v. (-en). *-ENVOET, m. (-en). *-INNETJE, (B. -N), o. (-s), (fig.) ijdel meisje. *-IN, v. (-nen), wijfje van den paauw. *-, zek. sterrebeeld. *-TJE, (B. N), o. (-s), kleine paauw. | |
[Pacht]Pacht, v. (B.m. en v.), (-en), huur (van land, hoeven, mijnen enz., ook van zekere diensten); iets in - nemen, hebben, geven. *-EN, bw. gel. (ik pachtte, heb gepacht), huren, in pacht nemen, (ook zek. diensten); het zout -, voor de opbrengst van het zout zekere som in eens aan het land betalen. *-ER, m., *-STER, v. (-s), huurder, huurster (van landerijen, hoeven, van zek. belastingen, tellen enz.). *-ERSDOCHTER, v. (s). ...VROUW, v. (-en). ...ZOON, m. (...onen). *-GELD, o. (-en), huurprijs, huurpenningen. *-HOEVE, v. (-n), hoeve die verpacht of verhuurd is. *-HUUR, v. (...uren), prijs waarvoor iets verpacht is; (ook) de penningen daarvan. *-JAAR, o. (...aren), jaar van den tijd eener pacht. *-SPEL, o. (leenst.) verpachting met behoud van zekere heerendiensten. *-TIJD, m. (-en). | |
[† Pacificeren, Pacifiëren]† Pacificeren, Pacifiëren, bw. gel. (ik pacificeerde of pacifiëerde, heb gepacificeerd of gepacifiëerd), bevredigen, vrede maken, de rust herstellen, tot bedaren brengen. *...CIFICATIE, v. (...ën), bevrediging; (ned. gesch.) de - van Gent, (in 1576). *...COTILLE, v. gmv. vrachtgoed, passagiersgoed; pak, pak en zak. | |
[Pad]Pad, o. (-en), weg, baan, voet-, jaagpad; (fig.) het - der deugd; vlied de - en der boozen. *-, *-DE, v. (-n), zek. viervoetig dier met zeer korte naauw merkbare pooten. *-DEBLOEM, v. (-en), (plant.) stinkende kamille. *-DENEST, o. (-en), (fig.) morsig oord. *-DESTEEN, m. (-en). *-DESTOEL, m. (-en), zek. plant en moesvrucht; vergiftigde -, kampernoelje. | |
[pagina 1002]
| |
*...GINA, v. (-as), bladzijde. *...GINEREN, bw. gel. (ik pagineerde, heb gepagineerd), bladzijden nommeren. | |
[Pak]Pak, o. (-ken), eenige gelijke of verschillende voorwerpen bij elk. gevoegd; bundel, last, kleedingstukken; een nieuw - kleêren, broek, jas en vest; een - papieren; (fig.) met zak en - (met al zijne have) vertrekken; een - slaag, een dragt slagen; (fig.) een lastig -, een moeijelijke taak. *-DOEK, o. gmv. grof linnen. *-DRAGER, *-KEDRAGER, m. (-s), sjouwerman, zakkedrager. *-EZEL, m. (-s). † *-FONG, o. wit koper (zek. metaalmengsel). *-GAREN, o. (-s). *-GELD, o. (-en). *-HAAK, m. (...aken). *-HUIS, o. (...zen). -HUUR, v. (...uren). -MEESTER, m. (-s), opzigter van pakhuizen. *-JE, (B. -N), o. (-s), klein pak; (spr.) ieder draagt zijn -, elk mensch moet zijn lot ondergaan; zij heeft haar - afgelegd, zij is bevallen. | |
[Pakkaadje]Pakkaadje, v. (-n), bagaadje, (reis)goederen. *...KAST, v. (-en). *...KELDER, m. (-s). *...KEN, bw. gel. (ik pakte, heb gepakt), grijpen, aan-, omvatten; vangen; eenen dief -, aanhouden, opbrengen; in eenen koffer -, in een valies doen; omwikkelen; tot een pak maken; iets in een papier -; haring -, in tonnen doen; ineendringen, zamenpersen; dat is te veel in malkander gepakt; (fig.) zijne biezen -, vlugten, aan den haal gaan. | |
[Pakking]Pakking, v. (-en), het pakken. *...KIST, v. (-en). *...LINNEN, o. (-s), pakdoek. *...MAND, v. (-en). *...NAALD, v. (-en), zeer groote ijzeren naald met wijd oog. *...PAARD, o. (-en). *...PAPIER, o. (-en), zeer grof graauw papier, stroopapier. *...RIEM, m. (-en), lederen riem om eenen koffer enz. *...SCHUIT, v. (-en), vrachtschuit op binnenwateren. *...STOK, m. (-ken), stok om wasschen enz. in te pakken. *...TOUW, o. (-en), bindtouw, dik pakgaren. *...WAGEN, m. (-s). *...ZADEL, m. (-s). *...ZOLDER, m. (-s). | |
[pagina 1003]
| |
[pagina 1004]
| |
[Palmkermis]Palmkermis, v. (-sen), voorjaarsmarkt. *...KOOL, v. (-en). *...MARKT, v. markt vóór Paschen. *...MERG, o. gmv. splint van den palmboom. *...OLIE, v. (-ën). *...RIET, o (-en), -EN, bn. van palmriet. *...STRUIK, v. (-en). *...TAK, m. (-ken). *...WIJN, m. *...WORTEL, m. (-s). *...ZONDAG, m. Zondag vóór Paschen. | |
[Pan]Pan, v. (-nen), bekkenvormig keukengereedschap (bij het koken enz.); heiligheid van een geweerslot; kruid op de - doen; (fig.) in de - hakken, geheel vernielen (een leger); aan de - blijven kleven of hangen, zich om bestwil met iets bemoeijen en er slecht afkomen. *-AAL, m. (...alen), aal geschikt om gebraden te worden. *-AARZEN, bw. gel. (ik panaarsde, heb gepanaarsd), geeselen. ...ING, v. (-en), geeseling. *-APPEL, m. (-s, -en), braadappel. *-BOOR, v. (...oren), (wondh.) trepaneerboor. | |
[pagina 1005]
| |
[Pand]Pand, o. (-en), zijstuk (van eenen jas of rok); waarborg, onderpand; op - leenen, in of te - geven; een - lossen; (fig.) het - der huwelijksmin, een kind; mijn woord zij u tot -; mijn hoofd tot -; weddingschap; gebouw, perceel; erf, (oudt.) pakhuis; kistemakers-; magazijn. *-BEZITTER, m., *-BEZITSTER, v. (-s), die iets ten onderpand heeft, beleener, beleenster; hypotheekhouder, -houdster. | |
[Panden]Panden, bw. gel. (ik pandde, heb gepand), beslag leggen op goederen; goederen geregtelijk laten verkoopen ter voldoening van schuld; in pand geven, beleenen. *...DER, m. (-s), deurwaarder, geregtelijk pandverkooper. *...DING, v. (-en), het panden; verkoop bij executie. *-SPEL, o. (-en), zek. gezelschapsspel. | |
[pagina 1006]
| |
*...NISCH, bn. vreeswakkend; -e schrik, algemeene doch ongegronde angst (inz. onder een vechtend leger). | |
[† Pantocratie]† Pantocratie, v. gmv. alheerschappij, het bestaan van één heerscher over allen. *...GRAAF, m. (...afen), teekenaap (zeker kunstmatig werktuig). *...METER, m. (-s), hoekmeter (werktuig). *...MIME, v. gmv. gebarenspel (zonder woorden); ballet. *...MIMIEK, v. gmv. gebarenkunde. *...MIMISCH, bn. door gebaren aangeduid. *...MIMIST, m. en v. (-en), gebarenspeler, ...speelster. *...PHAAG, bn. met alles zich voedende. -, m. veelvraat. | |
[Pantser]Pantser, o. (-s), kuras, harnas, ijzeren bekleedsel. *-EN, bw. gel. (ik pantserde, heb gepantserd), met een kuras of harnas bekleeden; een gepantserd schip, vaartuig geheel met ijzer beslagen (zoodanig dat de vijandelijke kogels het niet beschadigen kunnen). *-MAKER, m. (-s). *...SIER, o. pantser. | |
[pagina 1007]
| |
braden visch. *...VLIES, o. (...zen), (ontl.) vlies boven de hersenpan. *...VOL, v. gmv. | |
[Papegaai]Papegaai, m. (-jen, B. -en), zek. fraaije tropische vogel; hij is een ware -, hij spreekt of baauwt alles na; den - of naar den - schieten, zek. schuttersspel; (fig.) den - geschoten hebben een goeden slag hebben gedaan. *-DUIKER, m. (-s), zek. groenlandsche vogel. *-JEKRUID, o. zek. fraaije bloem. *-SBEK, m. (-ken), soort tulp. *-s-KOOI, v. (-jen, B. -en). *-SNEUS, m. (...zen), kromme neus. *-STOK, m. (-ken), (zeew.) zek. houtwerk. | |
[Papier]Papier, o. (-en), eene uit vodden vervaardigde zelfstandigheid geschikt om er op te schrijven, te teekenen enz.; een boek -, een riem -; vloei-, post-, schrijf-, kaart-, bord-, kas-, stroo-, pak-; scheur-, oude papieren; teeken-, machinaal -, door machines vervaardigd en niet op de oud-hollandsche wijze in een molen. *-, wissels; duizend gulden in goed -, in wissels op goede huizen; munt-, bank-, geldswaardig -. *-, dagblad; de fransche -en. *-, het - vloeit of slaat door (van den inkt); op het - brengen, in schrift zetten. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), als papier, naar papier gelijkende. *-BEDERVER, m. (-s), slechte schrijver, knoeijer. *-BLOEM, v. (-en), (plant.). *-BLAD, o. (-eren). *-BOOM, m. (-en), (oudt.) papyrus (welke tot beschrijven diende). *-DRAGEND, bn. bestanddeelen bevattende waarvan men papier kan maken. *-EN, bn. van papier; - geld, papier dat een wettigen koers of geldswaarde heeft; de - wereld, geldwereld, fondsen. *-FABRIEK, v. (-en). -ANT, m. (-en). *-HANDEL, m. gmv. handel in papier; (ook) effekten-, fondsenhandel. *-HANDELAAR, m. (-s). -STER, v. (-s). *-KAST, v. (-en). *-LADE, v. (-n). *-KNIPPER, m., ...STER, v. (-s), die allerlei figuren enz. kunstig uit papier weet te knippen. *-KNIPSEL, o. (-s), uit papier geknipte figuren. *-KRAAM, v. gmv. kraam waar papier verkocht wordt; (ook fig.) effektenhandel, -beurs. *-KOLEN, v. mv. soort bruinkolen. *-KOOPER, m. (-s). *-KRAMER, m. (-s). *-KUIP, v. (-en). *-KUNST, v. gmv. prenten; kunst van den papierknipper. *-LUIS, | |
[pagina 1008]
| |
v. (...zen), (nat. gesch.). *-MAKER, m. (-s). *-MAAKSTER, v. (-s). *-MOLEN, m. (-s), papierfabriek. *-OLIE, v. (...ën). *-PLANT, v. (-en). *-RIET, o. (-en), papyrus. *-SCHAAR, v. (...aren), schaar geschikt tot papier knippen; schaar om coupons van rente af te knippen. *-STAMPER, m. (-s), zek. werktuig in den papiermolen. *-TJE, (B. -N), o. (-s), stukje papier; bewijsje, briefje, notitie; papillot. *-VERKOOPER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *-WINKEL, m. (-s), winkel waar men papier verkoopt; (ook fig.) effekten; fondsen. *-WORM, m. (B.v.), (-en), soort mot (die het papier verteert); (fig.) arme klerk, kantoorschrijver. | |
[† Papillotte]† Papillotte, v. (-n), (meestal) driehoekig papiertje tot het oprollen der haren; karbonnaden in -n, (die, in papier gewikkeld, worden gebraden); maak van uw opstel -n, verscheur het (daar het niet deugt). *...TEREN, bw. gel. (ik papilloteerde, heb gepapilloteerd), in papillotten wikkelen; (fig.) overdreven -, bloemrijk spreken. | |
[Papkind]Papkind, o. (...eren), kind dat met pap wordt gevoed. *...KOMMETJE, (B. -N), o. (-s). *...LEPEL, m. (-s). *...PEN, bw. gel. (ik papte, heb gepapt), met of door pap weeken (eene zweer enz.); (zeew.) het haar of papier onder het koper leggen; stoffen -, appreteren. *...PIG, bn. (-er, -st), vol pap, niet stevig geappreteerd (van stoffen); eene -e (weekachtige) vrucht. *...PING, v. gmv. het pappen. *...PLEISTER, v. (-s). *...POT, m. (-ten), een kind met den - groot brengen, met pap voeden. *...SEL, o. (-e), pap, lijm. | |
[† Parabel]† Parabel, v. (-s), gelijkenis. *...BOOL, v. (wisk.) kegelsnede, brandsnede. *...BOLISCH, bn. en bijw. bij wijze van gelijkenis; (wisk.) in de gedaante eener kegelsnede. *...BOLOÏDE, v. parabolische kegel. *...BOLISEREN, ow. gel. (ik paraboliseerde, heb geparaboliseerd), door gelijkenissen spreken (op de wijze der oosterlingen). *...CENTISCH, bn. ongelijkmiddelpuntig. *...CHUTE, v. (-s), valscherm (bij luchtballen). *...CLEET, m. (...eten), rader, bemiddelaar (in de wijsbegeerte). *...CHROMASIA, v. kleurenbedrog. *...CHRONISMUS, m. (..mi), tijdfout, misslag in de tijdrekenkunde. | |
[pagina 1009]
| |
- houden; ijdele vertooning, hij moest zooveel - niet maken met; (schermk.) het afweren (van eenen stoot). *-BED, o. (-den), praalbed waarop het lijk van een aanzienlijken persoon wordt ten toon gesteld. *-KLEED, o. (...eren), staatsiekleed. *-MARSCH, m. (-en.) *-PAARD, o. (-en), pronkpaard. *...DEREN, ow. gel. (ik paradeerde, heb geparadeerd), pralen, pronken; parade houden (ter inspectie, ter monstering); de troepen hebben heden geparadeerd; de matrozen paradeerden in het want, werden op het verdek gemonsterd (bij eene feestelijke gelegenheid). | |
[Paradijs]Paradijs, o. (...zen), lusthof, verblijf der gelukzaligen; Eden; (fig.) bekoorlijk verblijf. *-APPEL, m. (-en), soort stoofappel. *-HOUT, o. gmv. aloë. *-LAURIER, m. (-en). *-KOREN, *-ZAAD, o. (plant.) soort cardamom. *-KORREL, v. (-s), soort peper. *-VOGEL, m. (-s), zek. fraaije indische vogel; (ook) zek. sterrebeeld. *-VREUGDE, v. gmv. (fig.) zalige vreugde. | |
[† Parallel]† Parallel, v. (-len), evenwijdte, plaatsing of stand van twee lijnen of vlakken die overal op gelijken afstand van elkander zijn; (aardr.) berekening der graden ter noorder- of zuider-breedte; (fig.) vergelijking; er is geen - te maken tusschen deze twee personen. *-, bn. en bijw. evenwijdig. *-EPIPEDUM, o. (meetk.) figuur van zes gelijkhoekige zijden. *-OGRAM, o. (-men), langwerpig vierkant of vierhoek. | |
[pagina 1010]
| |
[† Paraphrase]† Paraphrase, v. (-n), omschrijving, breede verklaring; (fig.) wijdloopigheid. -REN, bw. gel. (ik paraphraseerde, heb geparaphraseerd), in het breede omschrijven. *...PHRAST, m. (en), omschrijver, kantteekenaar (van klassieke werken). *...PLUIE, v. (n), regenscherm. *...SIET, m. (-en), pannelikker, smarotser; tafelvriend; woekerplant; insekt. *...SITISCH, bn. woekerend (van planten of insekten). *...SOL, m. (-s), zonnescherm, ombrella. *...STATEN, m. mv. zijpilaren, zijkolommen. *...TONNERRE, m. (-s), bliksemafleider. *...VENT, m. (-s), spaansche wand, windscherm. | |
[Parel, Paarl]Parel, Paarl, v. (-s, (-en), zelfstandigheid in de schelpen uit het paarlemoer gevormd; -rijgen (rangschikken); (fig.) dat zijn -en voor de zwijnen, men beseft de waarde hiervan niet; een - van schoon water, fijn, zuiver; (heelk.) een - op het oog, zek. zickelijke stof). *-, knoopje in kant; (fig.) het uitnemendste; een - aan de kroon. *-BANK, v. (-en), plek waar veel pareloesters zich bevinden. *-BOOR, v. (...oren), boor om gaatjes in paarlen te boren. *-DRUIF, v. (...ven). *-DUIKER, m. (-s), visscher van paarlen; (ook) werktuig tot de parelvisscherij gebezigd. *-EN, ow. gel. (ik parelde, heb gepareld), opgeven (blaasjes); de wijn parelt (vonkelt) in het glas; geparelde (zeer fijne) garst. *-GARST, v. gmv. *-GRUIS, o. gmv. *-ZAAD, o. (...aden). *-HANDEL, m. gmv. *-HANDELAAR, m. (-s). -STER, v. (-s). *-KLEUR, v. gmv. *-KROON, v. (-en). *-KRUID, o. gmv. (plant.). *-KUST, v. (-en), kust waar men parelen vischt. *-MOER, v. gmv. *-MOS, m. (plant.). *-MOSSEL, v. (-en), parelschelp. *-NAALD, v. (-en), naald met parelen bezet. *-OESTER, m. (-s, -en). *-OLIE, v. gmv. (scheik.) olie uit de parelen gehaald. *-PEER, v. (...eren), soort peer. *-SCHELP, *-SCHULP, v. (-en). *-SCHRIFT, o. gmv. zek. klein schrift. *-SLAK, v. (ken). *-SNOER, o. (-en), een aantal aaneengeregen parelen. *-SPELD, v. (en). *-STEEN, m. (-en), (mijnw.), soort delfstof. *-STIKKER, m., ...STER, v. (-s), die in of met parelen werkt, - borduurt. *-VANGER, *-VISSCHER, m. (-s). *-VANGST, *-VISSCHERIJ, v. (-en). *-WATER, o. gmv. (apoth.). *-ZAND, o. gmv. | |
[pagina 1011]
| |
[† Pari]† Pari, al pari, van gelijke waarde, honderd ten honderd; de wissel staat -, de koersen wegen elkander op; de fondsen staan op (al) - (staan op 100 pCt.); boven -, onder of beneden -. *-, o. (-s), weddingschap. *-ËREN, bw. gel. (ik pariëerde, heb gepariëerd), wedden. *-SCH MARMER, o. marmer van het eiland Paros. | |
[Parket]Parket, o. (-ten), afgesloten ruimte, vertrek; (fig.) iem. in het - (in het naauw) brengen; (regt.) schrijfkamer, kabinet van den officier van justitie, (wordt somtijds ook voor dien ambtenaar zelven gebezigd, b.v. en wat beweert nu het -?) *-EREN, bw. gel. (ik parketeerde, heb geparketeerd), inleggen met fijn hout (eenen vloer); eene geparketeerde zaal. | |
[Parlement]Parlement, o. (-en), regeringsraad; vergadering der volksvertegenwoordigers, (inz. in Groot-Brittanië) het Hooger- en Lagerhuis; (oudt. in Frankrijk) geregtshof; het lange -, (ten tijde van Cromwell, dat Karel I van Engeland ter dood veroordeelde). *-AIR, m. (-s, -en), onderhandelaar (tusschen twee legers of uit eene belegerde vesting). -, bn. en bijw. naar de wijze van een parlement; de -e vormen in acht nemen; - spreken. *-EREN, ow. gel. (ik parlementeerde, heb geparlementeerd), onderhandelen door eenen parlemen- | |
[pagina 1012]
| |
tair; (fig.) lang en breed redekavelen en tegenspreken. *-SGEZINDE, m. (-n). *-SHEER, m. (-en), lid van het parlement. *- SGEBOUW, o. (-en), *-SHUIS, o. (...zen), paleis waar het parlement (inz. in Engeland) vergadert; (ook) het parlement zelf. | |
[† Partiaal]† Partiaal, bn. en bijw. partijdig; deelswijze; -loten, soort oostenrijksche loten. *...TIALITEIT, v. gmv. partijdigheid. *...TICIPANT, m. en v. (-en), deelhebber, deelnemer. *...TICIPATIE, v. (-n), deelneming. *...TICIPEREN, ow. gel. (ik participeerde, heb geparticipeerd), deel nemen (aan), deel hebben (in). *...TIËEL, bn. en bijw. deelwijze, bij gedeelten. | |
[Partikulier]Partikulier, m. (-en), ambteloos burger, (inz.) die geen soldaat is. *-, bn. (-der, -st), bijzonder, afzonderlijk; iem. in het - spreken; eigenaardig, wonderlijk, dat is al zeer -; iemands -e (eigene, familie-) zaken; eene -e woning (huis dat geen stads- of publiek gebouw is). *...TIKULARITEITEN, v. mv. bijzonderheden; eigenaardigheden. | |
[Partij]Partij, v. (-en), ligchaam -, drom van aanhangers (van meeningen, zaken of personen); zich voor of tot eene - verklaren; staatspartij; de - van het behoud; de - van den vooruitgang; groot bezoek, eene - geven, daar is -; togt; uitspanning (van velen te zamen), eene pleizier-, jagt- enz.; gezelschap, ik ben van de -; (regt.) tegenkanter, bestrijder; (ook) belanghebbende; men kan niet regter en - tevens zijn; -en kwamen overeen (voor eenen notaris enz.); laat -en binnen (om te trouwen); eene goede - doen, een gepast (ook rijk) huwelijk aangaan; spel; eene - biljart, dam, schaak; | |
[pagina 1013]
| |
(kooph.) eene - (hoeveelheid) goederen; (muz.) zijne - zingen, spelen; menigte, veel, er is een gansche - van. *-DIG, bn. en bijw. (-er, -st), eenzijdig. -HEID, v. gmv. eenzijdigheid. -LIJK, bijw. *-GANGER, m. (-s), (oorl.) volgeling, aanhanger. *-GEEST, m. gmv. ijver, blinde drift voor eene staatspartij. *-GELD, o. zek. ongelden bij het afschrijven van kapitalen van het grootboek der nationale schuld. *-HAAT, m. gmv. haat dien de aanhangers der verschillende partijen elk. toedragen. *-HOOFD, o. (-en), aanvoerder eener partij. *-SCHAP, v. (-pen), verdeeldheid; woeling; kuiperij, kabaal. *-ZUCHT, v. gmv. partijschap. -IG, bn. (-er, -st). | |
[Pas]Pas, m. (-sen), trede, tred; schrede, stap; de -sen (van het dansen) leeren; (rijsch.) telgang; smalle doorgang; bergengte; zeeengte; iem. den - afsnijden, den doorgang -, den weg belemmeren. *-, zie PASPOORT. *-, o. maal, keer, gelegenheid; op dit -, dezen keer; dat geeft geen -, dat is niet welvoegelijk, niet gepast; (spr.) op zijn -, juist genoeg, niet te veel of te weinig; (gooch.) hokus pokus -! een woordje op zijn - is zoo goed als geld in de tasch, weten te spreken waar het behoort is van groote waarde. *-, bijw. geschikt; te - brengen; te - komen, welkom zijn, op het geschikte oogenblik komen. *-, het kleed is -, is niet te wijd of te naauw; hij is - (zoo even) aangekomen; ik heb - (nu eerst) gedaan; kwalijk te - (onwel) zijn. | |
[pagina 1014]
| |
(op een schip). *-, plaats, volzin (in een werk). *-GELD, o. passagiergeld, vracht, vervoerloon. *-INSTRUMENT, o. (-en), meridiaankijker. *-PUNT, o. (sterr.) het punt in den meridiaan waar door het middelpunt eene ster heengaat. | |
[Passen]Passen, bw. ow. gel. (ik paste, heb gepast), pas maken; evenen, meten; van pas zitten of staan (van kleederen); goed sluiten; eenen hoed, schoenen, eenen rok - (opzetten of aantrekken, om te zien of zij goed zijn); deze jas past mij niet (is te naauw of te wijd); met - en meten wordt de tijd gesleten, de tijd gaat te loor door nuttelooze voorbereidingen; de sleutel past op dit slot, het kan er mede geopend of gesloten worden; de planken - (sluiten) goed ineen; zijne vracht - (aftellen); (spr.) effen is kwaad -, het is moeijelijk het juiste punt te treffen; (fig.) welstaan, welvoegelijk zijn; het past u niet dus te spreken; acht slaan, - geven op; ik zal wel op hem -; pas op uwe zakken, neem u in acht voor de zakkerollers; op zijne woorden -, wel bedenken wat men zegt. *-, (kaarts.) niet aannemen, niet vragen. *-D, bn. en bijw. (-er, -st), gepast, welvoegelijk. | |
[Passer]Passer, m. (-s), tweebeenig werktuig, meter. *...SEREN, bw. ow. gel. (ik passeerde, heb gepasseerd), doorbrengen, slijten (den tijd); voorbijgaan, overtrekken, overvaren; de linie -; (sterr.) doorgaan, bij eene maansverduistering passeert de aarde de zon; hij is gepasseerd, men heeft ean ander (die minder aanspraak had) benoemd; (regt.) opmaken, verlijden (eene akte voor of door eenen notaris); gebeuren, voorvallen; wanneer is dat gepasseerd? (gooch.) passeer! ga over, vertrek! | |
[† Passie]† Passie, v. gmv. lijden (van Christus). *-, v. (-s, ...ën), drift, hartstogt; in - (toorn) geraken. *-BLOEM, of PASSIFLOREN, v. mv. zek. noord-amerikaansche plant. *-BOEK, o. (-en), gebedenboek voor de lijdensweek. *-PREEK, v. (-en). *-WEEK, v. lijdensweek. *-ZONDAG, m. (-en), zondag der lijdensweek. | |
[pagina 1015]
| |
[Pastei]Pastei, v. (-jen, B. -en), zek. gebak; (spr.) bij gebrek aan brood eet men korstjes van -jen, men verkwist vaak in beuzelingen het geld dat men voor nuttige zaken behoeft. *-, gmv. (letterz.) door elk. gevallen zetsel. *-BAKKER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *-BAKKERIJ, v. (-en). *-DEEG, o. gmv. *-KORST, v. (-en). | |
[Pastoor]Pastoor, m. (-s, ...oren), herder; (r.k.) kerkvoogd, priester (onder den vikaris). *-SHUIS, o. (...zen). *-SWONING, v. (-en). *...TORAAL, bn. tot den pastoor behoorende; herderlijk. *...TORALE, v. (-en), herderszang; herderskout, herderlijk tooneelstuk; - (herderlijke) brief (van eenen geestelijke). *...TORIJ, v. (-en), woning van den pastoor. -GOEDEREN, o. mv. | |
[Patent]Patent, o. (-en), (oudt.) open brief, giftbrief, vrijheidsbrief; (thans) vergunning tot -, bewijs van beroepsuitoefening. *-, bn. en bijw. opperbest. *-EREN, bw. gel. (ik patenteerde, heb gepatenteerd), een patent geven, - uitreiken; behoorlijk gepatenteerd, van een patent voorzien; een gepatenteerde, patenthouder. *-OLIE, v. bereide olie voor lampen, gezuiverde raapolie. *-PLIGTIG, bn. gehouden om patent te nemen; de -en. *-REGT, o. (-en), patent-belasting, geld dat men voor zijn patent aan den Staat moet betalen. *-WET, v. (-ten), wet houdende voorschriften betreffende het patent. | |
[† Pater]† Pater, m. (-s), vader; (r.k.) priester, (titel); uit -s vaatje tappen, van den besten wijn schenken. *-SBIER, o. (en), het beste bier. *-NITEIT, v. gmv. vaderschap. *-NOSTER, o. (-s), (r.k.) onze vader (gebed), rozenkrans; handboei. -EN, bw. gel. (ik paternosterde, heb gepaternosterd), de handboeijen aanleggen. *-NOSTERSWERK, o. zek. putwerk. *-STUK, o. (-ken), tusschenrib (van een rund). *-VLEESCH, o. gmv. gerookte ossenrib. | |
[pagina 1016]
| |
[† Patres]† Patres, m. mv. vaderen; eeretitel der oud-romeinsche raadsheeren; ad - gaan, overlijden. *...TRIA, v. vaderland; pro -, soort hollandsch papier. *...TRIARCH, m. (-en), aartsvader, stamheer; titel van het hoofd der christenen (in Turkije, Griekenland enz.). -AAL, bn. en bijw. (-der, -st), aartsvaderlijk. *...TRICIËR, m. (-s), adellijk burger in het oude Rome; afstammeling van eenen raadsheer te Venetie; (fig.) aanzienlijke, groote. *...TRICISCH, bn. en bijw. raadsheerlijk, adellijk; rijk. *...TRIMONIUM, o. (-s), vaderlijk erfdeel, aangeërfd goed; - Petri, het pauselijk gebied. *...TRIMONIAAL, bn. tot het vaderlijk erfgoed behoorende. | |
[Patroon]Patroon, m. (...onen), beschermer; beschermheilige, schutsheer; heer, meester (over klerken); titel door makelaars, boekdrukkers enz. aan hunne begunstigers gegeven. *-, v. papieren rolletje buskruid; laadkruid; al zijne patronen verschieten. *-, o. voorbeeld, model, vorm (om na te maken); borduur-. *...ONES, v. (-sen), -SE, v. (-n), beschermvrouw, -heilige; schutsvrouw. *-KOKER, m. (-s). *-MAKER, m. (-s). *-MAAKSTER, v. (-s). *-ROLDER, m. (-s), of *-STOK, m. (-ken), (vuurw.) stokje om patronen te rollen. *-SCHAP, o. gmv. zie PATRONAAT. *-TASCH, v. (...sschen), lederen tasch waarin de soldaat zijne patronen bergt. -RIEM, m. (-en). | |
[pagina 1017]
| |
*-DOM, *-SCHAP, o. gmv. waardigheid -, ambt van paus. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine paus; (fig.) geestelijke die zich veel aanmatigt. *-GEZIND, bn. *-IN, v. (-nen), vrouwelijke paus. | |
[† Pedagoog]† Pedagoog, m. (...ogen), huisonderwijzer; leermeester, opvoeder. *...DAGOGIEK, v. gmv. onderwijskunst. *...DAGOGISCH, bn. en bijw. onderwijzend, leerend; naar de regels der onderwijskunst. *...DANT, m. (-en), schoolvos, wijsneus, waanwijze. -ISCH, bn. en bijw. waanwijs, ingebeeld, pralende met kennis. *...DANTERIE, v. (-en), schoolvosserij, waanwijsheid, pralerij met kennis. *...DEL, m. (-len), bediende, bode (bij wetenschappelijke inrigtingen, collegiën enz.). *...DESTAL, m. (-len), voetstuk. *...DERAST, m. (-en), die zich aan onnatuurlijke drift overgeeft. -IE, v. gmv. onnatuurlijke drift, - omgang, mannen-ontucht. *...DOMETER, m. (-s), schredenteller (werktuig). | |
[pagina 1018]
| |
TIG, bn. (-er, -st). *-KNOOP, m. (-en), (heelk.) soort vetklier. -ACHTIG, bn. (-er, -st). *-VLEUGELIGEN, m. mv. zek. klasse insekten. | |
[Peil]Peil, o. gmv. watermerk, hoogtemerk (van den waterstand); boven -, beneden of onder -; amsterdamsch -, gewone hoogte van het water te Amsterdam; - van een schip, diepgang; (fig.) het - te boven gaan, de palen overschrijden. *-EN, bw. gel. (ik peilde, heb gepeild), hoogte -, diepte meten (van water en andere vloeistoffen); eene haven -; het land -, meten hoe hoog het boven de bedding van het water zich verheft; iemands grond -, achter iemands meening of geheim komen. *-ER, m. (-s), die peilt, (van wijn enz.). *-ING, v. (-en), het peilen; diepgang. *-KETEN, v. (-en), *-KETTING, v. (-en), (wijn)roeijersketting, (werkt.). *-KOMPAS, o. (-sen), zek. werktuig om de zonshoogte te meten. *-KRAAN, v. (...anen), zek. kraan aan eenen stoomketel. *-LOOD, o. (-en), zie DIEPLOOD. *-STOK, m. (-ken). *...SCHAAL, v. (...alen), pegel, middel om den waterstand der rivieren te bepalen. | |
[Pek, Pik]Pek, Pik, o. gmv. harsachtige zelfstandigheid uit dennen- of pijnboomhout afkomstig; (spr.) wie met - omgaat wordt er mede besmet, wie met slechte menschen omgaat wordt zelf slecht. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), als -, van pik. *-BOOM, m. (-en), pijn -, harsboom. *-BROEK, PIKBROEK, m. (-en), (fig.) matroos, zeeman. *-DRAAD, m. (...aden), bepekt garen, schoenmakersgaren. | |
[Pekel]Pekel, v. gmv. zoutig vocht, water waarin zout opgelost is; in de - leggen, doen; een haring uit de -, pas uit het vat; (fig.) in de - (verlegenheid) zitten, laten. *-, o. (fig.) de zee. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), zoutig. *-EN, bw. ow. gel. (ik pekelde, heb gepekeld), in de pekel leggen, met zout besprenkelen; tot pekel worden. *-BRON, v. (-nen), zoutbron. *-HARING, m. (-en), gepekelde haring; (fig.) grappenmaker; snoeshaan. *-HOER, v. (-en), oud liederlijk vrouwspersoon. *-NAT, o. zoutvocht; (fig.) de zee, oceaan. | |
[pagina 1019]
| |
*-SAUS, v. (-en). *-SCHUIM, o. gmv. (fig.) het schuim der baren. *-SPEK, o. gmv. *-VELD, o. gmv. (fig.) de zee. *-VLEESCH, o. gmv. *-WORST, v. (-en). *-ZONDE, v. (-n), verouderde zonde. | |
[Pekken]Pekken, bw. gel. (ik pekte, heb gepekt), met pek of pik besmeren. *...KLEED, o. (-en), *...DOEK, m. (-en), bepekt linnen of doek (om den mast enz.). *...KIG, bn. (-er, -st), als pek, met pek besmet. *...KOOL, v. (...olen), soort steenkool. *...KRANS, m. (en), soort flambouw (bij vreugdebedrijven, ook bij brand in gebruik). *...OVEN, m. (-s). *...PAN, v. (-nen). *...PLEISTER, v. (-s), (gen.). *...STEEN, m. (-en). *...TON, v. (-nen). *..WIJN, m. (-en). *...ZWART, bn. | |
[Pen]Pen, v. (-nen), veer, veder (van vogels); schrijfpen; eene - snijden, versnijden, vermaken; -nen bereiden, ze geschikt maken om er mede te schrijven; de - indoopen (in den inkt); de - opvatten, gaan schrijven; de - nederleggen, (fig.) niet meer in het openbaar schrijven; (fig.) eene wel versnedene -, een fraaije stijl, goede schrijftrant; bitse -, een hekelende -, scherpe stijl; zijne - scherpen, bitse woorden bezigen in geschrift; (fig.) het is in de -, het zal geschieden; met de - (in geschrifte); dit is met de - gedaan, | |
[pagina 1020]
| |
niet gedrukt. *-, (timm.) houten nagel, stop; (horol. en smed.), dunne nagel. | |
[Penneschacht]Penneschacht, v. (-en), gedeelte eener pen dat geschikt is om er mede te schrijven. *...STRIJD, m. gmv. twist (over eenig punt) in openbare geschriften, dagbladen enz.; polemiek. *...TREK, m. (-ken), trek -, krul met de pen; paraphe onder eenen naam; (fig.) uitspraak, beslissing; met één - was het vonnis geveld. *...TJE, (B. -N), o. (-s), kleine pen (of pin) van hout of ijzer enz. | |
[Penning]Penning, m. (-en), gemunt -, gestempeld (meest rond) plat stuk metaal; medaille; eere-, gedenkpenning; (oudt.) oud-friesche vlaktemaat; holl. muntstukje (waard 1/16 stuiver); (fig.) zek. waarde-bepaling; de 5e - (d.i. van de vijf penningen één, dus 20 ten honderd); de 10e de 20e -; (fig.) geld; de schatkist; bewaarder van 's lands -en; geen - waard; geen - rijk. *-BLOEM, v. (-en). *-KABINET, o. (-ten), verzameling van oude munten en penningen, medailles enz. *-KRUID, o. gmv. (plant.). *-KUNDE, v. gmv. *-MEESTER, m. (-s), schatbewaarder, thesaurier; (rom. gesch.) quaestor. -SCHAP, o. gmv. *-STEEN, m. (-en), nummulieth. *-SWAARDE, v. juiste waarde. | |
[pagina 1021]
| |
[Penseel]Penseel, (B. PENCEEL), o. (-en), fijn -, zeer dun kwastje om te schilderen; (fig.) trant -, wijze van schilderen; het - van Rubbens, van Rembrandt; een stout -. *-BAKJE, (B. -N), o. (-s). *-KUNST, v. gmv. *-LAPJE, (B. -N), o. (-s). *-MAKER, m. (-s). *-SCHRIJVER, m., *-SCHRIJFSTER, v. (-s), die met het penseel weet te schrijven (opschriften, namen enz.). *-HAARTJE, (B. -N), o. (-s). *-SBEHANDELING, v. gmv. kunstvaardigheid in de behandeling van het penseel. *-STEEL, m. (...elen). *-STREEK, m. (...eken). *-TREK, m. (-ken). *-VORMIG, bn. *-ZWIJN, o. (-en), zek. dier. | |
[Pensmarkt]Pensmarkt, v. (-en). *...HAL, v. (-len). *...MES, o. (-s). *...NAT, o. gmv. *...ROLLEN, v. mv. soort worst, † andouilles. *...VERKOOPER, m. (-s). *...VERKOOPSTER, v. (-s). *...WIJF, o. (...ven), vrouw die pens rondbrengt. *...ZAK, m. (ontl.) buikvlies. -, m. en v. (-ken), (fig.) dikbuik. | |
[Peper]Peper, v. (B.m.) zek. prikkelende specerij-korrels; spaansche -, piment; (fig.) waart gij waar de - groeit (hier van daan); - halen, naar de Oost varen. *-ACHTIG, bn. naar peper gelijkende, - smakende. *...BAAL, v. (...alen). *-BOOM, m. (-en). *-BOS, *-BUS, v. (-sen). *-DOOS, v. (...ozen), (oudt.) oost-indievaarder. *-DUUR, bn. zeer -, uitermate duur. *-EN, bw. gel. (ik peperde, heb gepeperd), met peper bestrooijen; (fig.) duur verkoopen. *-HUISJE, (B. -N), o. (-s), puntig papieren zakje. *-INO, m. zek. romeinsche steensoort. *-KOEK, m. (-en). *-KOEKBAKKER, m. (-s). *-KORREL, v. (-en, -s). *-KRUID, o. gmv. (plant.). *-LAND, o. Oost-Indië; de Specerij-eilanden. *-LING, m. zek. geel gekleurd boomzwam. *-MOLEN, m. (-s). *-MUNT, v. (plant.) *-MUNTOLIE, v. *-NOOT, v. (-en), kleine stukjes peperkoek in den vorm van dobbelsteentjes; om of met pepernoten spelen. *-PLANT, v. (-en), *-SAUS, v. (-en). *-STRUIK, m. (-en). *-VOGEL, m. (-s), toucan. *-WORTEL, m. (-s), mierikswortel. *-ZAK, m. (-ken). | |
[pagina 1022]
| |
en neen, bij alles wat heilig is; - couvert, onder omslag; - ami, met vriend (op een adres); - saldo, bij slot van rekening; - as, in een rij- of voertuig; - schip, te water; - post, met (door) de post. | |
[Perceel]Perceel, o. (...elen), stuk land; vast goed; gebouw, huis met erf. *...CEPTEUR, m. (-s), ontvanger, inner (van belastingen). *...CEPTIBEL, bn. (-er, -st), bemerkbaar. *...CEPTIE, v. (...ën), inning, ontvangst, heffing; (wijsb.) doorschouwing, waarneming (door het begrip); -kosten, kosten aan het innen (van belastingen) verbonden. *...CUSSIE, v. (-en), slag, stoot; (gen.) aanklopping. -GEWEER, o. (...eren), geweer dat door den slag van een hamertje op een busje met knalkruid afgaat. *...CUTEREN, bw. gel. (ik percuteerde, heb gepercuteerd), (gen.) aankloppen (tot onderzoek van de borst enz.). *...DITIE, v. (r.k.) verdoemenis, verderf. | |
[† Periode]† Periode, v. (-n), tijdruimte, tijdvak; volzin, zinsnede. *...ODICITEIT, v. gmv. regelmatige afwisseling, omloop -, terugkeer binnen bepaalde tijdruimten. *...ODIEK, bn. op zekere bepaalde tijden terug-keerende; een - geschrift, maandwerk, weekblad, almanak enz.; de -e (periodische) winden, die op gezette tijden waaijen; de -e aftreding, van bestuurders, regeringspersonen enz. wier diensttijd op een bepaald tijdstip eindigt. *...OPHERIE, v. (meetk.) cirkelomtrek. *...OPHRASE, v. (-n), omschrijving. | |
[pagina 1023]
| |
[† Permanent]† Permanent, bn. en bijw. voortdurend, aanhoudend; zich - verklaren, niet uiteengaan (inz. van land-, gewestelijke- of gemeente-vergaderingen). *...MEABEL, bn. doordringbaar (van stoffen die vocht doorlaten). *...MIS, o. verlof, geleibriefje; est-il -? is het veroorloofd? *...MISSIE, v. verlof, vergunning. *...MITTEREN, bw. gel. (ik permitteerde, heb gepermitteerd), veroorloven, vergunnen, toestaan; permitteer! met uw verlof (als men iemand in de rede valt). *...MUTATIE, v. om-, verplaatsing; de leer der permutatiën. *...NICIEUS, bn. en bijw. (...zer, -st). *...PENDICULAIR, bn. loodregt, regtstandig. *...PETUEEL, bn. en bijw. altijddurend; levenslang; perpetuelen, vroegere naam van zekere spaansche effecten. *...PETUUM MOBILE, o. (werkt.) voorwerp met eeuwigdurende beweging; (fig.) het onmogelijke. *...PLEX, bn. en bijw. onthutst, verstomd. -ITEIT, v. gmv. onthutstheid, verstomming. *...QUISITIE, v. (...ën), geregtelijk onderzoek. | |
[Pers]Pers, v. (-en), werktuig om te persen, - te drukken, - te glanzen; drukpers; het werk is ter -e (wordt gedrukt); (fig.) dagbladen, openbare geschriften; schrijvers. *-BAAR, bn. voor zamendrukking vatbaar. -HEID, v. gmv. *-BALK, m. (-en), balkplank in eenen molen. *-BOOM, m. (-en), werktuig der wijngaardeniers. *-BORD, o. (-en). *-DEKSEL, o. (-s). *-PLANK, v. (-en.) | |
[† Personaliteit]† Personaliteit, v. (-en), persoonlijkheid; iem. -en zeggen, iem. op den persoon af beleedigen. *...SONEEL, bn. persoonlijk; personele belasting, belasting welke van eene woning, een ambt enz. wordt geheven, hoofdgeld; (regt.) personele crediteur, die geen onderpand voor zijne schuldvordering heeft. -, o. personele belasting; al de personen die eenen tooneeltroep, een orkest, een bureau enz. zamenstellen; corps ambtenaren. *...SONNIFICATIE, v. (...ën), verpersoonlijking. *...SONNAGE, m. (-s), *...SONAADJE, m. (-n), persoon, schepsel; een rare -, een wonderlijk mensch; (toon.) medespelende; de hooge personaadjen, de aanzienlijke personen. | |
[pagina 1024]
| |
gulden de - (per hoofd); de personen (medespelers) van een tooneelstuk; (taalk.) 1e, 2e en 3e-. *-LIJK, bn. en bijw. den persoon betreffende; eene -e beleediging; een - feit; (taalk.) - voornaamwoord; iem. - (in eigen persoon) kennen. -HEID, v. (...heden), eigenaardigheid van den persoon; de persoon zelf. *-SVERBEELDING, v. (-en), voorstelling van den persoon, toekenning van leven en handeling aan onbezielde voorwerpen. | |
[† Perspectief]† Perspectief, o. (...ven), vergezigt; leer der vergezigtkunde; een -schilder; een fraai -; (fig.) toekomst. *...SPICACITEIT, v. gmv. scherpzinnigheid. *...SUADEREN, bw. gel. (ik persuadeerde, heb gepersuadeerd), overreden, overhalen. *...SUASIE, v. overreding. *...TINENT, bn. tot de zaak behoorende, vast. | |
[Pest]Pest, v. gmv. besmettelijke ziekte (van den gevaarlijksten aard); de - mededeelen, met de pest besmetten; (fig.) zedebedervend misbruik; de jenever is de - der maatschappij; (fig.) gevaarlijk -, onverdragelijk mensch; dat is een ware - in huis. *-ACHTIG, bn. naar de pest gelijkende, er eenig kenmerk van bezittende. *-BLAAR, *-BUIL, *-KOOL, v. (-en), kwaadaardig (meestal doodelijk) gezwel. *-HUIS, o. (...zen), gasthuis voor pestlijders; lazareth. *-ILENTIE, m. pest. -WORTEL, m. (plant.). *-KNOOP, m. (-en), pestkool. *-KOORTS, v. (-en). *-LUCHT, v. (-en), verpeste lucht; (ook fig.) ondragelijke stank. *-MANNEN, m. mv. dienaren in de pesthuizen, lijkdragers. *-MEESTER, *-DOKTER, m. (-s), geneesheer in een pesthuis. *-POKKEN, v. mv. kwaadaardige pokken. *-TIJD, m. (-en), saizoen waarin meest pest heerscht (in het oosten). *-VOGEL, m. (-s), zek. vogel. | |
[pagina 1025]
| |
[† Petitie]† Petitie, v. (...ën), verzoekschrift, rekwest. *...ONNEREN ow. gel. (ik petitionneerde, heb gepetitionneerd), verzoekschriften indienen (inz. door velen tegelijk). *...ONNERING, v., *...ONNEMENT, o. het indienen van verzoekschriften; petitio principii, (leerst.) bewijsgrond die zelf eerst bewezen dient te worden. | |
[† Phaenomen]† Phaenomen,Ga naar voetnoot1). *...MEEN, o. (...ena), luchtverschijnsel; (fig.) wonder. *...GE(O)NIE, v. gmv. het ontstaan of het voortbrengen | |
[pagina 1026]
| |
van verschijnselen. *...OGONOLOGIE, v. gmv. leer van het ontstaan der verschijnselen. *...OGRAPHIE, v. gmv. beschrijving der natuurverschijnselen. *...OSCOPIE, v. gmv. waarneming -, onderzoek der verschijnselen. | |
[† Phantasie]† Phantasie, v. (...ën), inbeelding, verbeelding; gril, kuur; soort muziekwerk; -kleur, kleur die niet effen is. *...TASEREN, ow. gel. (ik phantaseerde, heb gephantaseerd), zich aan ijdele voorstellingen overgeven; allerlei grillen voeden; ijlen (in de koorts); (muz.) op een speeltuig improviseren; naar de ingeving van het oogenblik spelen. *...TASMAGORIE, v. (...ën), geestenverschijning; tooverij. *...TAST, m. (-en), dweeper, overdreven denker. -ISCH, bn. dweepend; tooverachtig. *...TOOM, o. (...omen), spook, geestverschijning, droombeeld. | |
[† Pharmaceut]† Pharmaceut, m. (-en), artsenijbereider, -kenner. *...CEUTISCH, bn. artsenijkundig. *...CIE, v. kennis der geneesmiddelen en van hunne bereidingen. *...CON, o. geneesmiddel; tooverdrank; vergif. *...COPOEA, v. handboek der artsenijbereiding; wat de artsenijkunde omvat; - pauperum, voorschriften betreffende de armen-apotheken (zoo als de berekening van de prijzen der geneesmiddelen, enz.) | |
[pagina 1027]
| |
[† Photochromatisch]† Photochromatisch, bn. -e beelden, gekleurde lichtbeelden. *...GALVANOGRAPHIE, v. gmv. kunst om lichtbeelden langs den galvanoplastischen weg te copiëren. *...GEEN, o. lichtstof. *...GRAPHIE, v. (...ën), lichtteekening, lichtbeeld; lichtteekenkunst, (eene verbetering in de daguerréotypie). *...GRAAF, ...PH, m. (...afen), die photographiën maakt. *...GRAFISCH, bn. volgens de photographie; een - portret; een - album, album (in den vorm van een boek) bestemd om er photographische portretten in te bewaren. *...LOGIE, v. leer van het licht. *...MAGNETISME, o. magnetisme door de werking van het licht voortgebragt. *...METEOREN, v. mv. lichtgevende luchtverschijnselen. *...METER, m. (-s), lichtmeter (werktuig). *...SCOOP, v. (...open), lichtkijker, lichtmeter (werktuig). *...SPHEER, v. (...eren), lichthulsel om de zon, lichtkring *...TECHNIEK, v. gmv. verlichtingskunst. *...TYPIE, v. gmv. kunst om lichtbeelden te vervaardigen. | |
[† Physica]† Physica, v. gmv. natuurleer, natuurkunde. *-LISCH, bn. tot de natuurleer behoorende. *...CO-MATHEMATISCH, bn. de natuur- en de wiskunde tegelijk betreffende, natuurkundig met wiskunstige berekeningen. *...OANTYPIE, v. natuurzelfdruk. *...OCRATIE, v. natuurkracht. *...OGENIE, *...OGONIE, v. geschiedenis der natuur, leer van het ont- | |
[pagina 1028]
| |
staan der natuur. *...OGNOMIE, v. (...ën), gelaatstrekken; uiterlijk voorkomen van dier of plant. -, *...OGNOMIEK, *...ONOMIE, v. gmv. gelaatkunde. *...OGRAPHIE, v. (...ën), natuurbeschrijving. *...ONOMIST, m. (-en), gelaatkenner, gelaatkundige. *...OLOGIE, v. gmv. natuurleer; leer van de verrigtingen der dieren en planten; (fig.) schets, beschrijving. *...OLOGISCH, bn. natuurkundig, natuurlijk. *...ONOMIE, v. gmv. leer -, kennis der natuurwetten. *...OTHETICA, v. gmv. de eigenlijke natuurleer. | |
[† Phytobiblia]† Phytobiblia, v. mv. versteende plantenbladeren; bladeren-afdruksels. *...GLYPHEN, m. mv. steenen met planten-afdruksels. *...GNOSIE, v. plantenkennis. *...GRAPHIE, v. beschrijving der gewassen, beschrijvende plantenkunde. *...LITHEN, m. mv. plantenversteenselen. *...LOGIE, v. plantenkunde. *...NECTAR, m. de zuiverste honig uit de plantenbloesems. *...NOMIE, v. leer betreffende het plantenleven en zijne wetten; plantenbenoeming. *...PHAAG, m. (...agen), plantenetend dier. *...THERAPIE, v. plantenheelkunde. *...TOMIE, v. praktische ontleedkunde der planten. | |
[Piepen]Piepen, ow. gel. (ik piepte, heb gepiept), een dun scherp geluid geven (als muizen of mosschen), schreeuwen; (spr.) zoo als de ouden zongen - de jongen, wat de ouden (goed) deden volgen de jongen (gebrekkig) na. *-D, bn. eene -e stem. *...ER, m. (s), rieten fluitje, - pijpje. -, m., *...STER, v. (-s), die piept. *...ERTJE, (B. -N), o. (-s), herdersfluit. *...JONG, bn. zeer jong. | |
[pagina 1029]
| |
[Pijl]Pijl, m. (-en), dun in eene scherpe punt uitloopend wapentuig; schicht; met - en boog vechten; (sterr.) zek. sterrebeeld; als een - van den boog, zeer snel; al zijne -en zijn verschoten, hij weet niets meer te zeggen. *-, jonge eend. *-BOOG, m. (...ogen). *-ENMAKER, m. (-s). *-ER, m. (-s), zuil, pilaar. *-KAST, v. (-en). *-KOKER, m. (-s). *-KRUID, o. gmv. zek. plant. *-NAAD, v. (...aden), (heelk.). *-SCHOT, o. (-en), schot met eenen pijl gedaan. *-STAART, m. (-en), achtereind van den pijl; zek. visch; soort eend; schip of vaartuig breed van voren en smal van achteren. *-STEENEN, m. mv. belemnieten, versteende overblijfselen van een uitgestorven diergeslacht. *-STOK, m. (-ken). *-STORMVOGEL, m. (-s), zek. vogel. *-VERGIFTEN, o. mv. soorten vergif waarmede de pijlen worden bestreken. *-VORMIG, bn. *-WORTELMEEL, o. gmv. arrowroot. | |
[Pijn]Pijn, v. (-en), smartelijke gewaarwording; smart, wee, zielelijden; moeite. *-APPEL, m. (-s, -en), vrucht van den pijnboom. -KERN, v. (-en), pit. *-APPELKLIER, v. (-en), (gen.). *-BANK, v. (-en), folterbank; (fig.) hevige marteling. *-BOOM, m. (-en), denneboom. *-HARS, v. gmv. hars van den pijnboom. *-EN, bw. gel. (ik pijnde, heb gepijnd), drukken, persen; gepijnde honig. *-IGEN, bw. gel. (ik pijnigde, heb gepijnigd), pijn veroorzaken; folteren, martelen. *-IGING, v. (-en), foltering, marteling. *-IGER, m. (-s), beul, folteraar. *-KAMER, v. (-s), kamer waar een beschuldigde op de pijnbank werd gelegd. *-LIJK, bn. en bijw. (-er, -st), smart veroorzakende, ziekelijk, lijdende. -HEID, v. gmv. ziektegevoel, smartgevoel. *-LOOS, bn. geene smart veroorzakende, zonder pijn. *-NOOT, v. (...oten). *-RAAM, o. zek. werktuig bij de pijnbank in gebruik. *-STILLEND, bn. verzachtend. *-WOUD, o. (-en), bosch van denneboomen. | |
[Pijp]Pijp, v. (-en), buis (van hout, aarde, metaal enz.), cylinder; fluit; staaf; been; steel met kop (tot tabak rooken); eene - (langwerpig stuk) lak; de - eener broek (dat gedeelte waarin het been zit); de - van een orgel; - eener goot; - eener brandspuit; eene - stoppen (vullen met tabak); (fig.) naar iemands -en (fluit) dansen, alles doen wat hij begeert; de -en stellen, tieren, razen; daar kan hij een leelijke - aan rooken, dat kan hem zuur opbreken. *-, soort (wijn)vat; eene - madera. *-AARDE, v. gmv. zek. kleisoort. | |
[Pijpen]Pijpen, ow. ong. (ik peep, heb gepepen), fluiten, op de fluit blazen; (ook) piepen. *-BAKKER, m. (-s). *-BLOEMIG, bn. -e gewassen. *-BOOR, v. (...oren). *-DOP, m. (-pen), *-DOPJE, o. (B. -N), (-s), dekseltje (van draadwerk) op eenen pijpenkop. *-FABRIEK, v. (-en). *-KETEL, m. (-s), soort stoomketel. *-KOP, m. (-pen), dat gedeelte der pijp waarin de tabak wordt gestopt. *-MAKER, m. (-s). *-LADE, v. (-n). *-MANDJE, (B. -N), o. (-s), langwerpig smal | |
[pagina 1030]
| |
mandje. *-PLANK, v. (-en), plank met gaten door welke de orgel-pijpen gaan; (ook) plank waarop doorgaans de tabakspijpen liggen. *-ROER, o. (-en). *-STANDER, m. (-s), zek. huisraad bestemd om er pijpen in te stellen. *-STEEL, m. (...elen), langst en naauwst gedeelte der pijp. *-STELLER, m., ...STER, v. (-s), (fig.) deugniet. *-UITHALER, m. (-s). -TJE, (B. -N), o. (-s). *-VORM, m. (-en). *-WROETER, m. (-s). | |
[Pijpgast]Pijpgast, m. (-en), die de brandspuit bedient, brandblusscher. *...GAT, o. (-en), deel van een orgel. *...JE, (B. -N), o. (-s), kleine pijp. *...KAN, v. (-nen), kan met zuigpijpje, lurkkan. *...KANEEL, o. gmv. kaneel in bast. *...KORAAL, o. (...alen), valsche koraal. *...KRUID, o. (plant.) dolle kervel. *...MAKER, m. (-s). -IJ, v. (-en), pijpenfabriek. *...RIET, o. (-en), riet waarvan men herdersfluitjes snijdt. *...UITHALER, m. (-s). *...WERK, o. (-en), toestel van buizen (bij waterwerken enz.). *...ZAK, m. (-ken), doedelzak. *...VOERDER, m. (-s), brandspuitbedienaar. | |
[Pil]Pil, v. (-len), medicijnballetje; -len draaijen (maken); -len slikken; (fig.) dit is eene harde - om te slikken, die zaak is pijnlijk om te volbrengen; (ook) die tijding is hard te vernemen; de - vergulden, eene onaangename zaak fraai of aannemelijk voorstellen; met zoete woordjes iets zeer pijnlijks zeggen. | |
[pagina 1031]
| |
o. (-en), (bouwk.) kapiteel. *-LIJST, v. (-en). *-SCHACHT, *-SCHAFT, v. (-en), zuil zonder den voet of den kop. *-VOET, m. (-en), basis der zuil. | |
[Pimpel]Pimpel, m. (-s), soort mees (zek. vogel); (fig.) onnoozele bloed, botterik. *-AAR, m. (-s), -STER, v. (-s), drinkebroêr, zuipster. *-EN, ow. gel. (ik pimpelde, heb gepimpeld), drinken, de kan vaak aanspreken. *-MEES, v. (...zen), soort vogel; het is een -, het is een drinkebroêr. *-PAARSCH, bn. donkerpaarsch; hij is - van de koû. *-TJE, (B. -N), o. (-s), likeurglaasje. | |
[Pink]Pink, m. (B.m. en v.), (-en), kleinste vinger. *-, v. soort vischersvaartuig; hij is bij de -en, hij is slim, - snedig, - werkzaam. *-, m. en v. eenjarig kalf. *-EN, ow. gel. (ik pinkte, heb gepinkt), met de oogen knippen; eenen traan -, met den pink eenen traan uit het oog wisschen. *-ER, m. (-s), springstokje. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleinste vinger (naaist.) langwerpige naairing. | |
[Pinkster]Pinkster, *-EN, o. (B. PINGSTER), v. gmv. herinneringsfeest aan de nederdaling van den Heiligen Geest op de apostelen; (isr.) feest der eerstelingen, wekenfeest; - één, - twee, eerste -, tweede dag van Pinkster. *-AVOND, m. (-en), avond van den ingang van Pinksteren. *-BLOEM, v. (-en), zek. bloem; (fig.) meisje of kind zot uitgedost. *-DAG, m. (-en). *-FEEST, o. gmv. *-LIED, o. (...eren). *-MAANDAG, m. (-en). *-MORGEN, m. gmv. *-NACHT, m. gmv. nacht van den ingang van Pinksteren. *-NAKEL, m. gmv. soort brood; soort zoete moesplant. *-TIJD, m. (-en). *-VREUGDE, v. gmv. *-WEEK, v. (...eken). *-ZANG, m. (-en). *-ZONDAG, m. (-en). | |
[pagina 1032]
| |
[Pisdoek]Pisdoek, m. (-en). *...DRIJVEND, bn. (gen.) een - middel. *...GANG, m. (en), (ontl.) uretrus. *...GLAS, o. (...azen), soort flesch waarin het door zieken geloosde water wordt bewaard. *...HOEK, m. (-en), plaats waar gewaterd wordt. *...KIJKER, m. (-s), arts die voorgeeft uit de pis de ziekte te kennen. -IJ, v. gmv. het piskijken. *...KOUS, v. (-en), jong meisje, nufje. *...KROEG, v. (-en), gemeen bordeel. *...LEIDER, m. (ontl.). *...LOOZING, v. (-en). *...LUIJER, v. (-s). *...LUUR, v. (...uren). *...POT, m. (-ten), waterpot; (zeew.) bras van de bezaansroede. *...PRAATJE, (B. -N), o. (-s), nietig -, zot geklap. | |
[pagina 1033]
| |
[Pistool]Pistool, v. (...olen), zek. oude spaansche goudmunt (= Æ’12 ongeveer); soort wapentuig met korten loop; op de - vechten, duelleren; met de - schieten; (fig.) met de - op de borst iets vragen, dreigende eischen, iemand in het naauw brengen. *-, gehuurde kamer in eene gevangenis. *-CAMERA, v. soort photographisch werktuig. *-HOLSTER, *-KOKER, m. (-s). *-MAKER, m. (-s). *-SCHOOT, *-SCHEUT, v. (-en), verheid van een pistoolschot, dragt van eene pistool. *-SCHOT, o. (-en), losbranding eener pistool. *-TJE, (B. -N), o. (-s), kleine pistool. | |
[Pit]Pit, v. (-ten), kern, amandel (van vruchten); katoen (eener lamp of kaars), kousje. *-, v. en o. merg, kracht; het - van eenen boom; (fig.) innerlijke waarde, zelfstandigheid, het beste, kern; daar zit - in dat laken; er steekt niet veel - in die redenering. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine kern, zaadje (van vruchten, inz. rozijnen). *-OOR, m. (-en), roerdomp (zek. vogel). *-TIG, bn. en bijw. (-er, -st), vol pitten; (fig.) vol merg en kracht; -laken; -e wijn; geestig, snedig. | |
[Plaag]Plaag, v. (plagen), kwelling, verdriet; geesel; kastijding, straf; onheil, ramp; (bijb.) de tien plagen van Egypte. *-GEEST, m. (-en), kwelduivel, demon; (fig.) die onophoudelijk plaagt en lastig is. *-STER, v. (-s), plaaggeest. *-ZIEK, bn. (-er, -st), vol zucht tot plagen, - tot kwellen, lastig. | |
[Plaat]Plaat, v. (platen), geplet stuk metaal; gereedschap om iets in den oven te bakken; haardvloer onder den schoorsteen; plat en breed stuk marmer; dekstuk van een slot; achter- of onderstuk eener drukpers; wijzerbord; groot en plat houten belegstuk of plank; (aardr.) zandbank; (grav.) koper -, staal -, steen waarop gegraveerd of geteekend is; afdruk, prent, afbeelding; § de - poetsen, aan den haal gaan, deserteren; (ook) wegblijven van het gevecht. *-DRUKKEN, ow. gel. (ik plaatdrukte, heb geplaatdrukt), koperen platen afdrukken, trekken. *-DRUKKER, m. (-s), graveur, drukker van plaatwerken. -IJ, v. (-en), werkplaats -, (ook) kunst des plaatdrukkers. *-ETSER, m., *-ETSTER, v. (-s), die met sterk water op koper etst. *-GRENDEL, m. (-s). *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine plaat; centen-s, stukjes koper nog ongemunt en tot centen bestemd. *-IJZER, o. gmv. geslagen (in tegenst. van gegoten) ijzer. *-KIEU- | |
[pagina 1034]
| |
WIGEN, m. mv. zek. orde der schelpdieren. *-KNIE, v. (-ën), (zeew.) zek. ijzeren plaat. *-KOEK, m. (-en), soort pannekoek (van zeer grof meel). -KRAAM, v. (...amen), kermiskraam waarin plaatkoek gebakken wordt. *-PAPIER, o. papier dat tot plaatdrukken geschikt is. *-PERS, v. (-en), drukpers van den plaatdrukker. | |
[Plaats]Plaats, v. (-en), opene plek; voor-, achter-, binnen-; buitengoed, villa; betrekking, ambt; naar eene - dingen of staan; volzin; gedeelte uit een werk; aanhaling; zie den schrijver t.a.p. (ter aangehaalde plaatse); deze - uit Cicero luidt aldus; punt; op die - - doet het mij zeer; sterkte; vesting; stad, vlek, dorp; ik ken geen schooner - dan...; welk eene vervelende - is hier; ruimte, omtrek; zitplaats; er is hier geen - meer; eene besprokene -, vooruit besteld en betaald (in eenen schouwburg enz.); hij bleef op de - (op de plek waar hij zich bevond) dood; (ook) hij sneuvelde; - vinden, grijpen, hebben, gebeuren, voorvallen, geschieden; - maken voor; in (de) - van een ander, iets anders; in - dat iets geschiede; in de eerste -, het allereerst, vooreerst; -! (fig.) uit den weg! - rust! kommando bij de exercitiën. *-BEGEVER, m., *-BEGEEFSTER, v. (-s), die plaatsen of ambten uitdeelt. *-BEKLEEDER, m., ...STER, v. (-s), zie PLAATSVERVANGER. *-BESCHRIJVEND, bn. *-BESCHRIJVER, m. *-BESCHRIJFSTER, v. (-s). *-BESCHRIJVING, v. (-en), † topographie. *-BESTEMMING, v. (-en). *-BEWAARDER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *-BRIEFJE, (B. -N), o. (-s), bewijs eener besprokene plaats. *-ELIJK, bn. en bijw. dat tot eene zekere plaats behoort, - zich daarbij bepaalt; de -e of stedelijke bevelhebber; (gen.) een - gebrek; -e gesteldheid. *-EN, bw. gel. (ik plaatste, heb geplaatst), stellen, zetten; eene plaats geven aan; (fig.) zijn hart is wel geplaatst, hij heeft eene goede inborst; zijn geld goed - (beleggen); men moet wel toezien waar men zijne vriendschap plaatst (aan wien men haar schenkt). ZICH -, ww. ik weet niet waar ik mij - moet. *-HOND, m. (-en), ketting-, bulhond. *-HOUDER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *-ING, v. het plaatsen. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine plaats. *-KOMMANDANT, m. (-en), militaire opperbevelhebber in eene stad. | |
[Plaatsmajoor]Plaatsmajoor, m. (-s). *...VERVANGER, m., ...STER, v. (-s), die eens anderen plaats inneemt, hem of haar vertegenwoordigt; (mil.) remplaçant. *...VERVANGING, v. gmv. het innemen van eens anderen plaats; (mil.) remplacement. *...VULLING, v. (-en), opvulling van eene plaats of ruimte; bladvulling. | |
[† Placenta]† Placenta, v. (vroedk.) moederkoek, nageboorte. *...CET, o. (-ten), verzoekschrift; koninklijk oktrooi; ordonnantie op een kerkelijk besluit; stoeltje zonder leuning, kruk; regt van -, (r.k.) regt om de bisschoppelijke besluiten af te kondigen. *...FOND, o. (-s), zoldering. *...FONNEREN, bw. gel. (ik plafonneerde, heb gepla- | |
[pagina 1035]
| |
fonneerd), eene zoldering kunstmatig evenen; - met stukadoorsel beleggen. | |
[Plak]Plak, v. (-ken), plat, dik stuk klophout; (oudt.) strafwerktuig in de scholen gebruikelijk; (fig.) er de - op leggen, kastijden; iem. onder de - (in bedwang) houden. *-ALMANAK, m. (-ken), almanak om aan den wand opgehangen te worden. *-BRIEF, m. (...ven), plakkaat, affiche, bekendmaking. *-KAAT, o. (...aten), bevelschrift (van wege de regering), bekendmaking, edikt; aanplakbiljet; het groot -, verzameling van alle (oud-nederlandsche) plakkaten. *-KEN, bw. gel. (ik plakte, heb geplakt), doen kleven op (door stijfsel, lijm enz.); vastzetten, neêrploffen; (fig.) zij hebben hem in de gevangenis geplakt; lang ergens blijven; het beviel mij daar wel, ik bleef er -, *-KER, m., ...STER, v. (-s), die iets beplakt of aanplakt. *-KAART, v. (-en). *-KERIJ, v. (-en). *-SCHRIFT, o. (-en), plakkaat. *-WERK, o. (-en), het plakken; (fig.) knoeiwerk. *-ZODE, v. (-n), tuinzode. | |
[Planeet]Planeet, v. (...eten), dwaalster, donkere bol; (fig.) lot, noodlot, voorbeschikking; iem. zijne - stellen of lezen, hem zijn toekomstig lot voorspellen; hij is onder eene ongelukkige - geboren; het planeten-stelsel, stelsel in het heelal gevormd door de aarde met de planeten in haren zamenhang onderling en met de zon; planetentafel, zek. sterrekundig boek. *-BOEK, o. (-en), tooverboek. *-JAAR, o. (...aren). *-KENNER, m. (-s). *-KENNIS, v. gmv. *-KIJKER, m. (-s), sterrekundige; (ook) werktuig. *-LEZER, m. (-s), *-LEESSTER, v. (-s), waarzegger, waarzegster. *-METER, m. (-s), (sterr.) werktuig. | |
[† Planeren]† Planeren, bw. gel. (ik planeerde, heb geplaneerd), effenen, evenen, glad maken. *...NETARIUM, o. (-s), planetenlijst; kunstmatige toestel die den loop der planeten aanwijst. *...TARISCH, bn. ronddwalend; -e dieren, die op de laagste trappen van het dierlijk leven staan en wier uitwendige ligchamen niet veel verschillen van delfstoffen. *...TOÏDEN, v. mv. kleine planeten. *...TOLABIUM, o. werktuig tot het waarnemen der planeten. | |
[pagina 1036]
| |
[Plank]Plank, v. (-en), plat gezaagd betrekkelijk breed hout; deel; eene - leggen (van den wal naar een schip); met -en (iets) beschoeijen; (fig.) de - mis zijn, zich vergissen; die is als eene -, die is stevig of sterk; goed bij de - kunnen, gegoed zijn; (fig.) de -en betreden, tooneelspelen. *-EN, bn. van planken; een - vloer. *-ER, m. (-s), (zeew.) leverancier van losplanken. *-IER, o. (-s), vloer; plat. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine plank; verhuurbordje aan een huis. *-WERK, o. (-en), getimmerde toestel van planken. | |
[Plant]Plant, v. (-en), gewas. *-AADJE, (-n), *-AGIE, v. (...ën), aanleg van plantsoen; grond waarop (in Oost- of West-Indië) meest rijst, koffij, suiker enz. wordt geteeld. *-AARDE, v. gmv. tuinaarde. *-BESCHRIJVER, m. (-s). ...VING, v. (-en). *-DIER, o. (-en), zoöphiet (koraal enz.). *-EN, bw. gel. (ik plantte, heb geplant), in aarde -, in den grond zetten (inz. om te doen groeijen); poten (aardappelen); (fig.) de vaan des opstands -; het geschut -; den standaard -. | |
[Plantenbed]Plantenbed, o. (-den), stuk grond met planten bezet. *...GIF, o. (-ten). *...GROEI, m. gmv. *...KALENDER, m. zamenstelling van gewassen, die zoodanig is geordend dat de bloei der planten de maand aanduidt waarin men zich bevindt. *...KENNER, m. (-s). *...KIEM, v. (-en). *...KUNDE, v. gmv. *...KWEEKER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *...KWEEKERIJ, v. (-en). *...LEER, v. gmv. *...LEVEN, o. gmv. een - leiden, als eene plant leven, † vegeteren. *...OLIE, v. (...ën). *...RIJK, o. gmv. een van de drie rijken der natuur. *...SAP, o. (-pen). *...SLIJM, o. zek. stoffen van plantaardigen oorsprong. *...STEEN, m. (-en). *...STELSEL, o. (-s), eene op bepaalde beginselen gegronde verdeeling van het plantenrijk. *...TUIN, m. (-en), kruidtuin. *...ZOUT, o. (-en). *...ZUIGER, m. (-s). *...ZUUR, o. (...uren). | |
[Plas]Plas, m. (-sen), (B. PLASCH, ...sschen), ruimte met water of ander nat bedekt; een - water, bloed, regen; (fig.) de wijde -, de zee. *-DANK, m. (-en), dank met bijoogmerken betuigd; hij deed het om een - te behalen. *-REGEN, m. (-s), stort-, slagregen. -EN, onp. w. gel. (het plasregende, heeft geplasregend). *-SEN, ow. gel. (ik plaste, heb geplast), plompen, ploeteren door of in het water; een -de (kletterende) regen. *-SERIJ, v. (-en), het geplas, geploeter. *-WATER, o. gmv. wasch-, morswater. | |
[pagina 1037]
| |
gebouw; het -te land, de gemeenten in de provinciën (in tegenstelling van de groote steden); (meetk.) een -te driehoek; - maken, - slaan; zich - op den buik leggen; gemeen, zouteloos, † triviaal, laf; eene -te uitdrukking; hij zeide het - weg (ronduit). *-, o. (-ten), effene ruimte buiten eene verdieping (gewoonlijk met lood of zink bedekt); terras; op zijn - zitten, staan; op het - klimmen; vlak, platte zijde; het - van den degen, van het liniaal; (fig.) op zijn - vallen, bekennen; door het mat vallen. | |
[Platachtig]Platachtig, bn. en bijw. (-er, -st), eenigzins plat. *...BOOMD, bn. (zeew.) plat van bodem. *...BROEK, m. (-en), gesnedene, gelubde. *...DAK, o. (-en), (bouwk.) gebroken dak. *...DIJS, m. (...zen), soort blei (visch). *...DUITSCH, o. gmv. taal der Westfalers, - der duitsche veldbewoners. | |
[Platje]Platje, (B. *-N), o. (-s), klein plat; rond open plekje; (fig.) kwantje, slimmerdje. *...KEVERS, m. mv. soort insekten. *...KOPPEN, m. mv. soort groote scheepsspijkers. *...LOOD, o. (zeew.) deklood voor het zinkgat van het kanon; geplet lood. *...LUIS, o. (...zen), zek. ongedierte; (zeew.) laag friesch turfschip. † *...-MENAGE, v. (-s), tafelstel (voor zout, peper enz.). *...MAKING, v. (-en), het pletten. *...METING, v. (-en), vlakmeting. *...NEUS, m. en v. (...zen). | |
[Platterd]Platterd, m. (-s), weetniet, domoor. *...TING, v. (-s), (zeew.) soort touwknoop, zek. platte streng. *...VISCH, m. (...sschen), b.v. blei, schol enz. *...VOET, m. (-en), breede onbevallige voet. -, m. en v. die zood. voeten heeft. -, -WACHT, v. (zeew.) wacht aan boord van 's namiddags 4 tot 6 uur. *-VOETEN, ow. gel. (ik platvoette, heb geplatvoet), lang staan te wachten (op iem.); (zeew.) op en neder gaan. *...VOETIG, bn. (nat. gesch.) -e vogels of de -en. *...ZETTER, m. (-s), (letterz.) zetter die altijd aan boekwerk bezig is. | |
[pagina 1038]
| |
REN), bw. gel. (ik plaveide, heb geplaveid), bestraten, vloeren (met steenen). *-BLOK, o. (-ken), werktuig om de straatsteenen vast te slaan. *-JER, m. (-s), bevloerder, straatmaker. *-JING, v. (-en), het plaveijen. *-SEL, o. (-s), bestrating, bevloering, vloer-, straatsteenen. *-STEEN, m. (-en). | |
[Pleister]Pleister, v. (heelk.) met zalf of iets anders bestreken stukje doek om op wonden te leggen; (fig.) verzachting, troost; dit was eene - op zijne wond. *-, o. (mets.) fijne kalk, gips; een beeld in -. *-AAR, m. (-s), stukadoor, werker in fijnen kalk. *-ACHTIG, bn. kalk-, gipsachtig; (ook) kleverig (als eene pleister). *-EN, bw. gel. (ik pleisterde, heb gepleisterd), met pleisters beleggen; met fijnen kalk of gips (ook met klei) bestrijken. -, ow. korte rust houden (op reis); hier zullen wij -; de paarden laten -, hun voeder geven. *-GEWELF, o. (...ven), (bouwk.) gestukadoord plafond. *-ING, v. (-en), het pleisteren (in alle bet.). *-KALK, m. gmv. *-KAST, v. (-en), (apoth.) zalfkas. *-KUIL, m. (-en), *-GROEVE, v. (-n), kuil waaruit fijne kalk gedolven wordt. *-PLAATS, v. (-en), tusschenplaats, halt op eenen weg (waar men de paarden drenkt of zelf uitrust en zich ververscht). *-WERK, o. (-en), stukadoorsel. -ER, m. (-s). | |
[pagina 1039]
| |
(-s), advokaat, praktizijn. *-DAG, m. (-en), dag waarop gepleit wordt (voor de regtbank). *-EN, ow. gel. (ik pleitte, heb gepleit), voor eene regtbank eene zaak voeren, behandelen, bepleiten; de advokaat heeft gepleit (beweerd) dat...; over, om, wegens iets -; (fig.) dat pleit voor hem, spreekt ten zijnen voordeele. *-END, bn. twistend, procesvoerend. *-ER, m. (-s), die pleit, die eene regtszaak voert; -beweerde dat..., de advokaat zeide dat.... *-GEDING, o. (-en). *-HANDEL, m. proces, pleit. *-HOF, o. (...ven), geregtshof. *-KAMER, v. (-s), kamer der teregtzittingen. *-KUNST, v. gmv. welsprekendheid der balie. *-REDE, v. (-n), pleidooi, verdediging (ook in geschrifte). *-STER, v. (-s), die pleit, proceszieke vrouw. *-VOGEL, m. (-s), die gedurig procedeert, twistzoeker, chicaneur. *-ZAAK, v. (...aken). *-ZAAL, v. (...alen). *-ZAK, m. (-ken), stadhuis-, procureurs (linnen) zak waarin de processtukken zijn. *-ZIEK, *-ZUCHTIG, bn. (-er, -st), steeds willende procederen. *-ZIEKTE, *-ZUCHT, v. gmv. zucht om altijd te procederen. | |
[Pleizier]Pleizier, o. (-en), vermaak, uitspanning; genoegen. *-TJE, (B. -N), o. (-s), kleine uitspanning, uitstapje. *-IG, bn. (-er, -st), genoegelijk, vermakelijk. *-PARTIJ, v. (-en), -TJE, (B. -N), o. (-s), uitspanning, bezoek; togtje (tot vermaak). *-REIS, v. (...zen), -JE, (B. -N), o. (-s), *-TOGT, m. (-en). -JE, (B. -N), o. (-s). *-TREIN, m. (-en), trein waarmede men bij enkele gelegenheden (doorgaans tot verminderde vracht) over den spoorweg kan reizen. *-VAART, v. (-en), spelevaart, watertogtje tot uitspanning; (ook) reis op eene stoomboot (tot verminderde vracht). | |
[pagina 1040]
| |
[Pligt]Pligt, m. (-en), hetgeen iemand zedelijk gehouden is te doen, - te volbrengen, - te toonen; verpligting, taak; de kinderlijke -; de - des onderdaans; zijnen - volbrengen, - verzaken, - schenden; tot zijnen - teragkeeren. *-ELIJK, (beter) *-MATIG, bn. en bijw. verbindend, volgens den pligt. *-GEBOD, o. (-en), hoogst gebod. *-IG, bn. schuldig; overtuigd van misdaad. *-LEER, v. gmv. stelsel der pligten. *-PLEGER, m. (-s), *-PLEEGSTER, v. (-s), die vol pligtplegingen is. *-PLEGING, v. (-en), overdrevene hoffelijkheid; maak geene -en; het is geene ijdele -. *-SCHULDIG, bn. en bijw. verpligt, volgens pligt. *-SHALVE, bijw. uit hoofde van den pligt. *-VAARDIG, bn. en bijw. gereed om zijnen pligt te doen. *-VERGETEN, bn. en bijw. *-VERGETER, m. (-s). *-VERGEETSTER, v. (-s). *-VERZUIM, o. gmv. *-VRIJ, bn. en bijw. | |
[Ploeg]Ploeg, m. (-en), landbouwwerktuig; achter den - loopen; (spr.) de ossen achter den - spannen, eene zaak verkeerdelijk aanvatten. *-, v. (timm.) lange schaaf. *-, verzameling, afdeeling; eene - werklieden, verzameling of afdeeling werklieden onder hetzelfde opzigt en tot denzelfden arbeid gebezigd. *-, v. vore. *-EN, bw. ow. gel. (ik ploegde, heb geploegd), voren in de aarde maken (om te zaaijen); (fig.) zwaar werk verrigten; (beter) zwoegen; (timm.) met den ploeg (lange schaaf) bewerken; (boekb.) de bladen afranden; (fig.) de zee -, bevaren, doorklieven. *-, o. gmv. *-ER, m. (-s), *-STER, v. (-s), die ploegt. *-HAK, v. (-ken), werktuig om het ploegijzer te reinigen, veegstok. *-HOUT, o. (-en), hout waaraan het ploegijzer vast zit. *-IJZER, o. (-s), kouter. -BEEN, o. (-en), (ontl.). *-ING, v. gmv. het ploegen. *-LAND, o. (-en), bouwland. *-MES, o. (-sen), (boekb.). *-MACHINE, v. (-n), werktuig om zonder ossen of paarden den ploeg te drijven. *-OS, m. (-sen). *-PAARD, o. (-en), (ook fig.) iem. die hard en ijverig werkt. *-RAD, o. (...eren). *-SCHAAF, v. (...aven), (timm.). *-SCHIJF, v. (...ven), (boekb.) ijzer van het ploegmes. *-STAART, m. (-en), steel -, achtereinde van den ploeg. *-STREEK, v. (...eken), diepte van de voor. *...VOOR, v. (...oren), zek. versteensel (in de schotsche mijnen). | |
[pagina 1041]
| |
(fig.) lomp, onbeleefd; welk een -e taal! hij zeide het - weg. *-! tw. -! daar viel hij er in. *-AARD, *-ERD, m. (-s), lomperd. *-EN, ow. gel. (ik plompte, heb of ben geplompt), vallen, neêrstorten (in water enz.). *-HEID, v. (...heden), lompheid, grofheid. *-VERLOREN, bijw. onverwachts. | |
[Plooi]Plooi, v. (B.m.), (-jen, B. -en), vouw; eene valsche -; de -en uitstrijken of uitdoen; uit de - gaan, zijne vouwen verliezen; (fig.) wending; eene goede - aan iets geven; zijn aangezigt in -jen zetten, een ernstig voorkomen aannemen. *-TJE, (B. -N), o. (-s), kleine vouw; rimpeltje; er was geen - in zijn gelaat te zien, hij zag er zeer ernstig uit. *-JEN, (B. *-EN), bw. ow. gel. (ik plooide, heb geplooid), vouwen, plooijen inleggen; - krijgen, - aannemen; in plooijen leggen; (fig.) wenden; vergoêlijken; schikken; zij zullen die zaak wel -. *-JER, m., ...STER, v. (-s), die plooit. *-ING, v. (-en), het plooijen. *-VLEUGELIGEN, m. mv. soort zespootige insekten. | |
[Pluim]Pluim, v. (-en), veder, vederbos; (plant.) zek. bloeiwijze; varenbladeren; een hoed met -en. *-AADJE, v. (-n), gevederte. *-ACHTIG, bn. (-er, st), als eene pluim. *-ALUIN, o. zek. delfstof. *-BAL, m. (-len), vederbal. *-BEREIDER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *-BOS, m. (-sen), vederbos. *-ELOOS, bn. zonder pluimen of vederen. *-EN, bw. gel. (ik pluimde, heb gepluimd), van pluimen of vederen berooven; plukken; (ook) van eene pluim voorzien; een gepluimde hoed. *-GEDIERTE, o. gmv. gevogelte. *-GRAAF, m. (...aven), opzigter van het gevogelte, (ook aan boord); groot-valkenier. *-GRAS, o. gmv. laag gras (tusschen muren). *-PJE, (B. -N), o. (-s), kleine pluim, vederbosje; (fig.) kompliment, lof; hij kreeg een -. *-STRIJKEN, bw. gel. (ik pluimstrijkte, heb gepluimstrijkt); vleijen; (iem.) laffe komplimenten maken. *-STRIJKER, m., ...STER, v. (-s), vleijer, kruiper, vleister, kruipster. -IJ, v. (-en), vleijerij, kruiperij. | |
[Pluis]Pluis, v. gmv. pluche, harige trijp; halffluweel. *-, o. gepluisd touw, werk; de ruwe -, wollige zijde. *-, bn. en bijw. onklaar; niet versch; onbehoorlijk; (fig.) het is daar niet -, daar zit wat achter, er schuilt iets kwaads; in dat huis is het niet -, het spookt er; die visch is niet - (is een weinig bedorven). *-JE, (B. -N), | |
[pagina 1042]
| |
o. (-s), vlokje, draadje. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), als pluis. *-ROK, m. (-ken), halffluweelen -, groffluweelen rok. *-STER, v. die pluist. *-TOUW, o. (-en), (zeew.) hernieuwd touw. | |
[Pluizen]Pluizen, bw. gel. ong. (ik pluisde of ploos, heb gepluisd of geplozen), uit-, afhalen (vezelen, draden, vederen), uitrafelen; (fig.) peuzelen; langzaam voorteten; afeten; naauwkeurig navorschen. *...ZER, m. die pluist. -IJ, v. (-en), het pluizen, plukken. *...ZERIG, bn. pluisachtig, vol pluisjes. | |
[Pluk]Pluk, m. gmv. inzameling der boomvruchten; (fig.) eene goede som. *-HAREN, (B. *-HAIREN), ow. gel. (ik plukhaarde, heb geplukhaard), vechten, handgemeen zijn. *-KEN, bw. gel. (ik plukte, heb geplukt), aftrekken (van eenen tak of stam); inzamelen; vruchten, bloemen -; uitpluizen, afhalen (vederen); een kip, een kalkoen -; (fig.) trekken, verwerven; welke vruchten kunt gij daarvan -? wat hebt gij daarvan te verwachten? -, afhalen, aftroggelen; zij hebben hem geducht geplukt, zij hebben hem al zijn geld afgenomen (met kleine beetjes). *-KER, m., *-STER, v. (-s), die plukt. *-KING, v. gmv. pluk, het plukken. *-KORF, m. (...ven). *-MAND, v. (-en). *-SEL, o. (-s), linnen of katoen tot draden uitgehaald (voor wonden). *-TIJD, m. (-en), tijd der vruchten-inzameling. *-VET, o. gmv. darmvet. *-VOGEL, m. (-s), schuimlooper, afhaler (van geld). *-VRUCHT, v. (-en), rijpe vrucht. *-WOL, v. gmv. (leêrl.) afval van huiden. | |
[Plunderen]Plunderen, bw. gel. (ik plunderde, heb geplunderd), rooven, stelen, alles weghalen; buit maken. *...AAR, m. (-s), roover, dief. -STER, v. (-s). *...KAMER, v. (-s), voddenkamer. *...MARKT, v. (-en), voddenmarkt. *...ZIEK, bn. roofzuchtig. *...ZOLDER, m. (-s), zolder waar oud goed, vodden enz. bewaard worden. | |
[pagina 1043]
| |
[Poeder, Poeijer]Poeder, Poeijer, (B. POEIER), o. (-s), fijn gruis, stof, zeer fijne korreltjes; (tuin.) drooge mist; geneesmiddel in fijn gemalen of gestampten toestand. *-BUS, v. (-sen). *-DOOS, v. (...ozen). *-EN, bw. gel. (ik poederde of poeijerde, heb gepoederd of gepoeijerd), met poeder bestrooijen; het haar -; een gepoederd hoofd. *-HEMD, o. (-en). *-IG, bn. (-er, -st), vol -, met poeder. *-KAMER, v. (-s). *-KLEED, o. (-en). *-KWAST, m. (-en). *-MAKER, m. (-s). *-MAAKSTER, v. (s). *-MANTEL, m. (-s), kaphemd, kapmantel. *-SUIKER, v. gmv. geraspte of gestooten broodsuiker. *-VERKOOPER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *-ZAK, m. (-ken). | |
[Poets]Poets, v. (-en), trek, snakerij; klucht; iem. een - spelen; zwart (van de kaars); spinrag, stof, vuil (in eenen hoek); de - zit er dik op. *-EN, bw. gel. (ik poetste, heb gepoetst), schoonmaken, reinigen; een geweer -; zijne schoenen -; (fig.) de plaat -, vlugten, deserteren; zich schuil houden. *-IG, bn. en bijw. (-er, -st), grappig, koddig; wat ziet dat kind er - (lief) uit. *-KATOEN, o. pinkops. | |
[pagina 1044]
| |
[Pof]Pof, m. (-fen), slag, stoot. *-, tw. geluidnabootsing van een geweer- of pistoolschot; (fig.) op den - (op krediet) koopen. *-FEN, ow. gel. (ik pofte, heb gepoft), kloppen, duwen; borgen, op krediet nemen. *-FER, m. (-s), zakpistool; zwetser, pogcher. -TJE, (B. -N), o. (-s), klein kermisgebak. *-FERTJESKRAAM, v. (...amen). *-FERTJESPAN, v. (-nen). *-HANS, m. (-en), pogcher. *-KLEED, o. (-en), kleed met opgezette stukken. *-MOUW, v. (-en), zeer wijde en opgezette mouw. | |
[† Point]† Point, o. (-en), punt (in het biljart- of ander spel); - d'honneur, punt van eer, eergevoel. *-EREN, bw. gel. (ik pointeerde, heb gepointeerd), aanteekenen, aanstippen; rigten (kanonnen); vergelijken (boeken op kantoren); toonen; zetten, wagen (op eene kaart). -, o. het plaatsen, rigten (van geschut). *-EUR, m. (-s), rigter (van geschut); die op kaarten zet. *-ILLEREN, bw. gel. (ik pointilleerde, heb gepointilleerd), bezetten; bestippen; beuzelen; op fijne wijze gispen. *-ILLEUS, bn. (...zer, -st), ligt geraakt, ligtgevoelig (op het punt van eer). *-UREN, v. mv. (boekdr.) voorwerpen welke aan weêrszijden der timpaan bij den weêrdruk het vel houden. *-UURSLEUTEL, m. (-s), *-UURIJZER, o. (-s), werktuig tot het vastzetten der pointuren. | |
[Pok]Pok, v. (-ken), puist, zweer; de -ken, kinderziekte; de -ken inenten; de -ken gaan om (heerschen). *-, schurft der schapen. *-ACHTIG, *-KIG, bn. (-er, -st), als pokken; schurftig (van schapen). *-DAAL, v. (...alen), teeken der kinderpokken. *-DALIG, bn. (-er, -st), geteekend door de kinderpokken. | |
[pagina 1045]
| |
(...uren), dijkstoel. *-DIJK, m. (-en). *-MEESTER, m. (-s). *-MOLEN, m. (-s). *-REGLEMENT, o. (-en). *-SLUIS, v. (...zen). | |
[Polijstaarde]Polijstaarde, v. zek. aardlaag. *...EN, bw. gel. (ik polijstte, heb gepolijst), glanzen, glans geven, bruineren. *...ER, m., POLIJSSTER, v. (-s), die polijst, glanzer, glansster. *...HOUT, o. (-en), glanshout, -borstel. *...IJZER, o. (-s). *...ING, v. (-en), het polijsten. *...STEEN, m. (-en). *...VIJL, v. (-en). | |
[† Politie]† Politie, v. gmv. openbare orde; toezigt op de openbare orde, burgerlijke stadsbewaking; volkstucht; ambtenaren en beambten met dit toezigt belast. *-AGENT, m. (-en), dienaar van politie. *-BUREAU, o. (-x), kantoor van politie. *-COMMISSARIS, m. (-sen), hoofdambtenaar van politie. *-DIENAAR, m. (...aren). *-MAATREGEL, m. (-en), maatregel in het belang der openbare orde of veiligheid. *-MAGT, v. magt -, bevoegdheid der politie; (ook) groot aantal politie-agenten. *-MUTS, v. (-en), soldatenkapje, (hoofddeksel). *-VERORDENING, v. (-en), verordening in het belang der openbare orde of veiligheid. *-WACHT, v. (-en), wacht van politie-beambten. *-WET, v. (-ten). | |
[† Politiek]† Politiek, v. gmv. staatkunde, staatswetenschap; (fig.) sluwheid, snedigheid. *-, *...TISCH, bn. en bijw. staatkundig; listig, sluw, snedig; daarin heeft hij zeer - gehandeld. *...TISEREN, ow. gel. (ik politiseerde, heb gepolitiseerd), over staats- en regeringsbeleid redeneren. *...TOER, *...TUUR, v. gladheid, glans; (fig.) fijnheid, beschaafdheid. | |
[Pols]Pols, m. (-en), uiteinde der slagader; aanslag dien men op de slagader gevoelt; iem. den - voelen, (ook fig.) uithooren; de - slaat, klopt, jaagt; een luije (zwakke) -. *-, springstok; met eenen - over de sloot springen. *-ADER, v. (-s, -en). -GEZWEL, o. (-len). *-EN, bw. gel. (ik polste, heb gepolst), (meest fig.) uithooren, iemands meening onderzoeken; het water -, met eenen stok op het water slaan. *-HAMER, m. (nat.) zek. kooktoestel. *-MOFJE, (B. -N), o. (-s), bont om de hand. *-METER, m. (-s), glazen buis waardoor men de polsslagen kan meten. *-PLEISTER, v. (-s), (gen.). *-SLAG, m. (-en). *-STOK, m. (-ken), springstok. *-WAAR- | |
[pagina 1046]
| |
ZEGGERIJ, v. (-en). *-ZAK, m. (-ken), -JE, (B. -N), o. (-s), soort vischnet. | |
[† Polyandrie]† Polyandrie, v. gmv. veelmannerij. *...ANTISCH, bn. bloemrijk. *...ARCHIE, *...CRATIE, v. regering van velen. *...BASIET, o. soort zilvererts. *...CHRONISCH, bn. en bijw. langdurig, aanhoudend. *...EDER, o. veelvlak. *...EDRISCH, bn. veelvlakkig, veelzijdig. *...GAMIE, v. veelwijverij. *...GLOTTE, v. (-n), boek in -, (inz.) woordenboek van veel talen. *...GOON, m. (...onen), veelhoek. *...GONAALGETALLEN, o. mv. zek. sommen van rekenkundige reeksen. *...GRAPHIE, v. veelschrijverij; raadselschrift. *...GYMIE, v. veelvijverij. *...HISTOR, m. (-s), veelweter. *...OPTER, o. veelzigtig glas, vermenigvuldigingsglas. | |
[† Polyphaag]† Polyphaag, m. (...agen), veelvraat, veeleter. *...TECHNIEK v. leer der gezamenlijke kunsten, (inz.) der nijverheid en mechanische kunsten. *...TECHNISCH, bn. tot de polytechniek behoorende; de -e school, school voor ambachten en kunsten; (te Parijs, de krijgsschool). *...THEÏSMUS, o. gmv. veelgoderij, veelgodendom. *...THEÏST, m. (-en), aanbidder van veel goden, heiden. *...TOPISCH, bn. - uurwerk, tijdwijzer die den tijd van verschillende plaatsen doet zien. | |
[Pomp]Pomp, v. (-en), werktuig tot ophaling van vocht; de - is overvoed, laf, lens, onklaar (werkt niet); § brui naar de -! loop heen en doe uw werk. *-BAK, m. (-ken). *-BOOR, v. (...oren). *-BOUT, m. (-en), houten pen, sleutel der pomp. *-BUS, v. (-sen). *-DAAL, (zeew.) kleine buis op het dek die het water ontvangt. *-EMMER, m. (-s), brandspuitemmer. *-EN, bw. ow. gel. (ik pompte, heb gepompt), de pomp doen werken; (fig.) arbeiden, werken; lens -, de pomp afmatten; (fig.) - of verzuipen, zijne laatste krachten inspannen, alles op het spel zetten om zich te redden; geld -, van alle kanten geld zoeken te leenen. *-ER, m., ...STER, v. (-s), die pompt. | |
[Pompijzer]Pompijzer, o. (-s). *...ING, v. het pompen. *...KLEED, o. (-en), bekleeding der pomp. *...KAST, v. (-en). *...KETEL, m. (-s). *...KLEP, v. (-pen). *..KNIE, v. (-ën), (zeew.) *...KOKER, m. (-s), (zeew.). *...KRAAN, v. (...anen). *...KRABBER, m. (-s), werktuig om eene pomp schoon te maken. *-MAKER, m. (-s). | |
[pagina 1047]
| |
[Pompput]Pompput, m. (-ten). *...SCHOEN, m. (-en). *...SCHRAPER, m. (-s), pompkrabber. *...SLAG, m. (-en), het water dat bij elken slag uit de pomp loopt. *...SLINGER, m. (-s), zwengel. *...STANG, v. (-en). *...STEEL, m. (...elen). *...STOK, m. (-ken). *...WATER, m. gmv. water door eene pomp opgebragt (meest in tegenst. van put-, wel- of duinwater). *-WERK, o. (-en), kunstwerk tot opvoering van water. *...ZOODE, v. (-n), (zeew.) zek. houten schotwerk. *...ZUIGER, m. (-s). *...ZWENGEL, m. (-s). | |
[Pond]Pond, o. (-en), zek. gewigt; een oud amsterdamsch - (= 494 ned. wigtjes); een nederlandsch - (= 1000 wigtjes); een medicinaal - wordt aangewezen door het teeken . *-, zek. wisselwaarde, een - vlaamsch (= Æ’6.00), aangeduid door het teeken ; een - sterling, (engelsche munt = Æ’12.00 ongeveer), aangeduid door het teeken £. *-SGEWIJS, bijw. bij het pond. *-PONDSGEWIJS, bijw. naar evenredigheid; het overschot zal - worden verdeeld, elk naar zijnen inleg. | |
[pagina 1048]
| |
[Pool]Pool, m. (polen), inboorling van Polen. *-, v. aspunt; trekpunt van den magneet. *-CIRKEL, (-s). *-DRAAD, m. (...aden), (nat.) metalen draad bij eene galvanische kolom. *-KRING, m. (-en). *-LANDEN, o. mv. landen om de pool. *-LICHT, o. noorderlicht. *-SHOOGTE, v. de boog van den meridiaan begrepen tusschen de naaste hemelpool en den horizon der plaats waar men zich bevindt; (zeew.) - nemen, het bestek opmaken. -METER, m. (-s), kwadrant, (werkt.). *-SCH, bn. van -, uit Polen; -e tarwe; eene -e (vrouw uit Polen); het -, de poolsche taal. *-STAR, *-STER, v. (-ren), noordstar; (fig.) gids, toeverlaat; orde van de Poolster, zweedsche ridderorde. *-ZEE, v. (-en), noordelijke of zuidelijke ijszee. | |
[Poort]Poort, v. (-en), doorgang, ingang; (ook) groote deur; (zeew.) opening waarin de mond van het geschut ligt; (fig.) toegang; dit opent de - voor alle kwaad. *-AARDE, v. gmv. sekreetvuil. *-ADER, v. (-s, -en), (ontl.). *-BESLAG, o. (-en), (zeew.) ijzeren beslag der geschutpoorten. *-DREMPEL, m. (-s). | |
[Poortkamer]Poortkamer, v. (-s), kamer boven of bij eene poort. *...KLAMP, m. (-en), (timm.). *...KLEP, v. (-pen), (zeew.) klep tot afsluiting eener geschutpoort. *...KLOK, v. (-ken), klok boven eene poort. *...KRANS, m. (zeew.). *...LAKEN, o. gmv. (zeew.) friesch of duffelsch goed (tot kalefaten). *...LEGGER, m. (-s), (zeew.). *...LUIK, o. (-en), (zeew.). *...RING, m. (-en), (zeew.). *...SCHINKEL, m. (-s), (zeew.). *...SCHRIJVER, m. (-s), stads poortwachter, ambtenaar der accijnsen. *...SLUITEN, o. gmv. *...TALIE, v. (...ën), (zeew.). *...TOUWEN, o. mv. (zeew.). *...VLEUGEL, m. (-s). *...WACHTER, m. (-s). | |
[Poot]Poot, m. (-en), voet (van een dier, tafel, stoel, passer enz.); (fig.) § hand of voet van eenen mensch; blijf er af met je -en, (straattaal); den - op iets leggen of zetten, zich meester van iets maken; § hij schrijft een leelijken -, hij schrijft slecht. *-, v. (plant.) stekje, loot. *-IG, bn. van pooten voorzien; sterk, gespierd. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine voet of hand (in alle bet.); podagra, jicht, voeteuvel; iem. een - draaijen of zetten, door zekere beweging van den voet doen vallen, (ook fig.). *-VISCH, m. (...sschen), vischbroedsel. *-VIJVER, m. (-s). *-ZEER, o. gmv. zek. schapenziekte. | |
[pagina 1049]
| |
hout of steen; met eene of met de - spelen (van kinderen); (fig.) de -pen zijn aan het dansen, de twist is uitgebarsten; een - op de kast, een lui of vadzig meisje. *-, lief kind, lief meisje. *-, kompres, doekje gevuld met geneeskruiden; wijfje der vogelen; ingewikkelde vlinder of rups; rupsennest; propje (aan het uiteinde van eenen schermdegen). *-ACHTIG, bn. en bijw. als eene pop; (fig.) gemaakt, gezocht. | |
[Poppen]Poppen, ow. gel. (ik popte, heb gepopt), met eene pop spelen; mallen (met een meisje). *-GEK, m. (-ken). *-JONKER, m. (-s), ingebeelde zot, pronker, snoeshaan. *-GOED, o. (-eren), kinderspeelgoed. *-KLEÊREN, o. mv. *-KOP, m. (-pen), vorm voor hoeden of mutsen. *-KRAAM, v. (...amen), *...KRAMER, m. (-s), -IJ, v. (-en), winkel -, magazijn -, verkooper van kinderspeelgoed. *-LEGGER, m. (-s), zek. insekt. *-MAKER, m. (-s). *-SCHOOL, v. (...olen), kleinkinderschool. *-SPEL, o. (-en), (ook fig.) kinderspel. *-SPELER, m. (-s). *-SPEELSTER, v. (-s). *-WERK, o. (-en), kinderspel, wisjewasje; toestel om poppen te laten dansen. *-WINKEL, m. (-s). | |
[† Populair]† Populair, bn. (-er, -st), volklievend, bemind bij of door het volk, een - vorst; verstaanbaar voor het volk, -e voordragten. *...LARISEREN, bw. gel. (ik populariseerde, heb gepopulariseerd), op de hoogte der volksbegrippen brengen; zich -, zich bij het volk bemind -, zich voor het volk verstaanbaar maken. *...LATIE, v. (...ën), bevolking. *...LARITEIT, v. gmv. algemeene volksliefde (die men geniet); minzaamheid jegens het volk; verstaanbaarheid voor het volk. *...LEUS, bn. bevolkt, volkrijk. | |
[pagina 1050]
| |
[Porselein]Porselein, (B. PORCELEIN), o. gmv. het fijnste aardewerk. *-, v. gmv. soort keukengewas. *-AARDE, v. gmv. aardsoort waarvan het porselein gebakken wordt. *-ACHTIG, bn. als porselein. *-EN, bn. van porselein. -, bw. gel. (ik porseleinde, heb geporseleind), glad maken, bewerken als porselein, zood. beschilderen; geporseleinde visitekaartjes. *-FABRIEK, v. (-en). *-KAS, v. (-sen), *-KAST, v. (-en), (spr.) voorzigtigheid is de moeder van de -, die voorzigtig is begaat geenen misslag. *-KRAMMER, m. (-s). *-KRAMSTER, v. (-s). *-MAKER, m. (s). *-VERKOOPER, m. (-s). *-VERKOOPSTER, v. (-s). *-MOSSEL, v. (-en), (nat. gesch.). *-SCHELP, v. (-en). *-SCHILDER, m. (-s). *-WINKEL, m. (-s). *-ZAAD, o. (...aden). | |
[† Porte-crayon]† Porte-crayon, m. (-s), teekenpen. *...-FEUILLE, v. (-s), brieven-tasch, tasch voor papieren en schrijfbehoeften; (fig.) ambt van minister; de - van binnenlandsche zaken; de - nederleggen; minister zonder - (in Frankrijk). *...-LETTRES, m. brievendrager, -hanger; zak, brieven-tasch, papier-koker. *...-MONNAIE, v. (-s), geldtaschje. | |
[Portier]Portier, m. (-s, -en), deurbewaarder, bewaker; zwitser. *-, o. koetspoort, -venster. *-GLAS, o. (...azen). *-GLAASJE, (B. -N), o. (-s). *-HUISJE, (B. -N), o. (-s), kamertje van den portier. *-LUIK, o. (-en). -JE, (B. -N), o. (-s), kijk-, valluikje (in eene poort). *-SCHAP, o. gmv. post van portier. *-STER, v. (-s), deurwachtster, huisbewaarster. *-SVROUW, v. (-en). *-SWONING, v. (-en). | |
[Portret]Portret, o. (-ten), beeldtenis, afbeelding (van een gelaat); dit - lijkt (gelijkt) wel; een welgelijkend -; (ook fig.) persoonsbeschrijving. *-TEREN, bw. gel. (ik portretteerde, heb geportretteerd), de beeldtenis (van iemand) maken. *-SCHILDER, m. (-s), die zijn hoofdvak maakt van portretteren. | |
[pagina 1051]
| |
[† Positie]† Positie, v. (...ën), stelling; staat; toestand; standpunt; (rek.) eene valsche - (om uit eene gefingeerde stelling tot de uitkomst te geraken); (dans- en schermk.) stand, houding. *...TIEF, bn. vast, zeker; - regt, het stellige regt (in tegenst. der hypothese). -, m. (taalk.) stellende trap. *...TO, bijw. aangenomen, gesteld (dat). *...TUUR, v. zie POSITIE. | |
[Post]Post, m. (-en), deurstijl; (oorl.) standplaats; een verloren -, uiterste voorpost; - vatten, op zek. plaats gaan staan; (boekh.) artikel; ambt, bediening. *-, v. paarden- of brievenpost; eenen brief met de - verzenden; per of met de - (met postpaarden) rijden; de - (de brieven) is (zijn) aan. *-, onderdeel eener begrooting van ontvangsten en uitgaven; te betalen of betaalde geldsom. *-BAND, m. (-en), strook met een gedrukt adres. *-BEDIENDE, m. (-n). *-BODE, m. (-en), koerier. *-CHAIS, *-SJEES, v. (-en). *-DAG, m. (-en). *-DILUVIAANSCH, bn. na het tijdvak der vloedvorming gebeurd of ontstaan. *-DUIF, v. (...ven), duif afgerigt op het overbrengen van berigten. *-EREN, bw. ow. gel. (ik posteerde, heb of ben geposteerd), (oorl.) plaatsen, uitzetten (posten, wachten); op zek. plaats iets staan afwachten of gadeslaan. ZICH -, ww. *-ERIJ, v. (-en), het postwezen; postkantoor; (inz.) paardenpost. *-GELD, o. (-en), briefport. *-HOORN, *-HOREN, m. (-s), hoorn waarop de koerier of postbode blaast. *-HUIS, o. (...zen), postkantoor, gebouw der paardenposterij. *-JONGEN, m. (-s), postiljon. *-KAART, v. (-en), kaart die de onderscheidene pleisterplaatsen der postpaarden aanwijst. *-KANTOOR, o. (...oren). *-KAR, v. (-ren). *-KARRETJE, (B. -N), o. (-s), rijtuig voor het brieven-vervoer. *-KNECHT, m. (-en), koerier, postrijder. *-KOETS, v. (-en), wagen die met postpaarden rijdt; wagen die brieven overbrengt. *-LIJST, v. (-en), aanteekenlijst der brieven. *-LOOPER, m. (-s), koerier. *-MEESTER, m. (-s). -ES, v. (-sen). -SCHAP, o. gmv. ambt van postmeester. *-MERK, o. (-en), stempel -, zegel op eenen brief gedrukt. *-PAARD, o. (-en), (fig.) hij loopt als een - (zeer snel). *-PAKKET, o. (-ten). *-PAPIER, o. gmv. papier tot brieven geschikt (in tegenst. van schrijfpapier dat langer van formaat is). *-REGT, o. gmv. regt om postpaarden te houden; (ook) regt -, belasting op de postpaarden. *-REIS, v. (...zen). *-RIJDER, m. (-s), koerier. *-SCHIJN, m. (-en), bewijs van een aangeteekenden brief- *-SCHIP, o. (-schepen), pakketboot. *-SCHRIJVER, m. (-s), beambte | |
[pagina 1052]
| |
bij het postwezen. *-STAL, m. (-len), stal voor de postpaarden. *-TIJDING, m. (-en), per post ontvangen tijding. | |
[Postverdrag]Postverdrag, o. (-en), overeenkomst tusschen twee of meer staten regelende het brievenvervoer. *...WAGEN, m. (-s), postkar; (ook) op bepaalde uren rijdende wagen, diligence. *...WEG, m. (-en), groote weg, heerenweg. *...WET, v. (-ten), wet regelende de posterijen, - het brievenvervoer. *...WEZEN, o. gmv. beheer der brieven- en paardenposten; alles wat daartoe behoort. *...ZEGEL, o. (-s), merkje dat men op eenen brief plakt om aan te wijzen dat het porto reeds betaald is. | |
[Pot]Pot, m. (-ten), vaasvormig gereedschap, (van aarde, porselein, ijzer enz.); (fig.) den hond in den - vinden, te laat -, na het eten komen, zijn eten verzuimen; (spr.) de - verwijt den ketel dat hij zwart is, de eene ondeugende mensch berispt den anderen. *-, (fig.) eten, spijs; de - is al aan het koken; dat is een lekkere -; geld, inleg (tot spelen); den - winnen; er moet zooveel in den -; spaarpenningen (door personen bijeengegaard); den - verteren (op een pleizier-togtje). *-AADJE, *-AGIE, *-AGE, v. gmv. groente-, vleeschsoep. *-AARDE, v. gmv. geschikt om potten van te bakken. | |
[pagina 1053]
| |
o. (...zen), laag huisje, hokje tegen een ander huis gebouwd; werkplaatsje van eenen schoenlapper enz.; (zeew.) plecht. *...JE, (B. -N), o. (-s), kleine pot (in alle bet.); (fig.) -s hebben ook ooren, kinderen luisteren scherp toe; een - te vuur hangen, iem. aanklagen (bij eenen meester of vader); een - maken, geld bijeengâren. *...JEBEULING, v. gmv. gort met rozijnen gekookt. *...KAAS, v. (...azen), versche kaas. *...KAGCHEL, v. (-s). *...KIJKER, m. (-s), lekkerbek; janhen. *...LEPEL, m. (-s). *...LOOD, o. (-en), zek. delfstof; teekenkrijt; met - teekenen; hard -, comté. *-EN, bw. gel. (ik potloodde, heb gepotlood), met potlood inwrijven (kagchels, haarden enz.). *...MISPEL, m. (-s), soort mispel. *...MUSCH, v. (...sschen). *...OVEN, m. (-s), potkagchel *..PASTEI, v. (-jen, B. -en). *...PENNING, m. (-en), potgeld. | |
[Potten]Potten, bw. gel. (ik potte, heb gepot), geld -, zeldzame munt bewaren. *-BAKKER, m. (-s). -IJ, v. (-en), plaats waar potten gebakken worden; bedrijf des pottenbakkers, -SSCHIJF, v. (...ven), -SWIEL, o. (-en), waarop de potten worden bewerkt. *-BANK, v. gmv. bewaarplaats -, kast voor de potten; (fig.) het graf. *-KRAAM, v. (...amen), *-MARKT, v. (-en). *-MEID, v. (-en), die potten verkoopt. *-SCHUIT, v. (-en). *-WINKEL, m. (-s). | |
[Praal]Praal, v. (B.m.), pracht, pronk, vertooning. *-BED, o. gmv. parade-bed (van een overleden vorst enz.). *-BEELD, o. (-en), standbeeld. *-BOOG, m. (...ogen), eereboog. *-GEWAAD, o. (...aden). *-GRAF, o. (...aven), mausoleum. *-HANS, m. (-en), pogcher, pronker. *-KOETS, v. (-en). *-STOEL, m. (-en). *-STOET, m. gmv. | |
[pagina 1054]
| |
*-ZETEL, m. (-s). *-ZIEK, bn. *-ZUCHT, v. gmv. pronkzucht, pralerij. *-ZUCHTIG, bn. en bijw. (-er, -st). | |
[Praat]Praat, m. gmv. gesnap, gebabbel; malle -, gekke -; ik heb geen -s voor u, ik wil niets met u te doen hebben, ik hoor niet naar u; gij hebt te veel -s, gij zijt te rad in het spreken, - te brutaal. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), babbelzuchtig. *-AL, m. en v. babbelaar, -ster. *-JE, (B. -N), o. (-s), gemeenzaam gesprek; vertelseltje, logenachtig verhaal; het is maar een -; -s vullen geen gaatjes, zotteklap dient tot niets; -s voor de vaak, zotteklap; wat een -! welk een logen! *-MOÊR, v. (-en), *-STER, v. (-s), babbelaarster. *-VAÂR, m. (-s), babbelaar. *-STOEL, m. gmv. (fig.) hij zit weder op zijnen -, hij is weder aan het babbelen, - aan het oreren. *-ZIEK, *-ZUCHTIG, bn. (-er, -st), babbelachtig. *-ZUCHT, v. gmv. | |
[Praktijk]Praktijk, v. gmv. oefening, uitoefening; kalandizie; die dokter heeft eene groote - (veel huizen welke hij bedient); men moet de theorie bij de - voegen, de toepassing der regelen verstaan; hij heeft -, overleg in alles wat hij doet. *-, korte wijze van rekenen. *-, v. (-en), list, slinkschheid; kwade -en, oneerlijke middelen; de -, regtskennis. *...TISCH, bn. werkdadig. *...TISEREN, bw. ow. gel. (ik praktiseerde, heb gepraktiseerd), uit-, bedenken; vinden; hoe heeft hij dat gepraktiseerd? oefenen; over iem. -, hem als arts bedienen; deze advokaat praktiseert reeds jaren, oefent reeds lang zijn vak uit. *...TISEREND, bn. (in tegenst. van rustend); een - advokaat of doctor. | |
[pagina 1055]
| |
[Prang]Prang, v. gmv. drukking, knelling, (ook fig.). *-EN, bw. ow. gel. (ik prangde, heb geprangd), drukken, knellen; mijne schoenen - mij; (ook fig.) dit prangde mijnen boezem; het - van den nood; -, (zeew.) den wind knijpen. *-ER, m., *...IJZER, o. (-s), (hoefsm.) neus-nijper voor paarden; (timm.) klemhaak. *-ING, v. gmv. het prangen; knelling; (fig.) benaauwdheid. *-MOLEN, m. (-s), gemeentelijke molen. *-WORTEL, m. (-s), (plant.) soort kruid. | |
[Praten]Praten, ow. bw. gel. (ik praatte, heb gepraat), spreken, babbelen, snappen; wat praat (zegt) hij daar? hij weet goed te -; gij hebt mooi -, uw spreken helpt u niet; (ook) gij hebt reden anders te spreken dan ik. *...TER, m., PRAATSTER, v. (-s), babbelaar; een vervelende -; een aangename - (in een gezelschap). | |
[† Pré]† Pré, o. voorregt, voorrang; een - hebben. *-ADAMIETEN, m. mv. vóórwereldlingen (die vóór Adam zouden geleefd hebben). *-ALABEL, bn. voorafgaande; de -e kwestie, die vroeger behandeld is of moet worden. *-ADVIES, o. (...zen), voorafgaand uitgebragt gevoelen. *-AMBULE, v. (-s), voorafspraak, inleiding; omhaal (van woorden). *-AMBULEREN, ow. gel. (ik preambuleerde, heb gepreambuleerd), eene voorafspraak houden. *-BENDE, v. (-n), kerkelijk inkomen (voor personen of gestichten). *-CAIRE, bn. onzeker, kortstondig. *-CAUTIE, v. (...ën), voorzorg. *-CAVEREN, bw. gel. (ik precaveerde, heb geprecaveerd), (regt.) voorzien, voorbehoud nemen. *-CEDENT, o. (-en), vroeger genomen besluit, vroegere maatregel; wij willen geen - scheppen, ons niet binden door een vroeger besluit. *-CEDENTIE, v. gmv. voorrang. *-CEDEREN, bw. gel. (ik precedeerde, heb geprecedeerd), voorgaan, voorafgaan. *-CEPTOR, m. (-en), leeraar (inz. aan de gymnasiën). -AAT, o. gmv. ambt van leeraar. | |
[Precies]Precies, bn. en bijw. juist, naauwkeurig; - ten vijf ure; gierig; naauwlettend; die man is wat -. *...CIEUS, bn. (...zer, -st), kostbaar. *...CIPITAAT, o. (...aten), (scheik.) neêrploffing; bezinksel. *...CIPITEREN, bw. gel. (ik precipiteerde, heb geprecipiteerd), neêrploffen, doen bezinken. *...CISEREN, bw. gel. (ik preciseerde, heb gepreciseerd), bepaald-, naauwkeurig omschrijven. *...CLUSIEF, bn. afwijzend. *...CONISATIE, v. (...ën), aanprijzing, lof; (r.k.) bevoegdverklaring; pauselijke -. *...CONISEREN, bw. gel. (ik preconiseerde, heb gepreconiseerd), verheffen, loven; (r.k.) bevoegd verklaren (tot een kerkelijk ambt), bekrachtigen (de benoeming van bisschoppen enz.). *...DESTINATIE, v. gmv. voorbeschikking; de leer der -. *...DESTINEREN, bw. | |
[pagina 1056]
| |
gel. (ik predestineerde, heb gepredestineerd), (godg.) voorbeschikken. *...DIKAAT, o. (...aten), naam, titel, eigenschap aanduidend woord; het - van baron. *...DICTIE, v. (...ën), voorspelling. | |
[Predikambt]Predikambt, o. gmv. bediening van predikant; het - uitoefenen, (inz. bij de hervormden). *...ANT, m. (-en), godsdienstleeraar (inz. bij de herv.). *...ATIE, v. (...ën), preek, godsdienstige leerrede, sermoen. *...BEURT, v. (-en). *...DIENST, v. gmv. *...EN, bw. gel. (ik predikte, heb gepredikt), voor de gemeente eene leerrede uitspreken. *...ER, m. (-s), predikant, leeraar; de - van Salomo, verzameling van nuttige leerspreuken van koning Salomo. | |
[† Prefekt]† Prefekt, m. (-en), landvoogd; hoofd -, bestuurder van een departement (in Frankrijk). *-UUR, v. (...uren), landvoogdij; ambt -, betrekking -, (ook) paleis van den prefekt. *...FERABEL, bn. en bijw. verkieslijk (boven). *...FERENT, bn. preferabel; (regt.) voorafgaande; de -e schulden (in eene failliete massa). *...FERENTIE, v. (...ën), voorkeur, voorrang. *...FEREREN, bw. gel. (ik prefereerde, heb geprefereerd), verkiezen (boven); de voorkeur geven (aan). | |
[† Préjudice]† Préjudice, v. gmv. (regt.) schade, nadeel; ter - van. *...JUDICEREN, *...JUGEREN, bw. gel. (ik prejudiceerde of prejugeerde, heb geprejudiceerd of geprejugeerd), vooraf -, vooruit -, te vroeg beslissen. *...JUDICIËREN, bw. gel. (ik prejudiciëerde, heb geprejudiciëerd), benadeelen. *...JUGÉ, o. (-s), vooroordeel. | |
[Prelaat]Prelaat, o. (...aten), priester (inz. van hoogen rang). *...LEVEREN, bw. gel. (ik preleveerde, heb gepreleveerd), vooraf nemen, - aftrekken van; (regt) deze som te - op of van. *...LIMINAIR, bn. inleidend, voorafgaand. *...LIMINARIËN, v. mv. voorloopig vastgestelde punten (van een verdrag). *...LUDE, v. gmv. (muz.) voorspel; (fig.) begin, aanvang. *...LUDEREN, ow. gel. (ik preludeerde, heb gepreludeerd), (muz.) als inleiding iets spelen; (fig.) een begin maken (met). *...MEDITATIE, v. (...ën), voorafgaand overleg (altijd in kwaden zin); (regt.) moord met -, met geleider lage. *...MEDITEREN, bw. gel. (ik premediteerde, heb gepremediteerd), vooraf beramen, vooroverleggen; eene gepremediteerde misdaad. | |
[pagina 1057]
| |
*...MISSEN, v. mv. (reden.) voorafgaande -, eerste stelling (eener sluitrede); voorafgaande bepalingen. | |
[Prent, Print]Prent, Print, v. (-en), teekening -, afbeelding -, plaat in druk. *-ENBOEK, o. (-en). *-EN, bw. gel. (ik prentte, heb geprent), indrukken (in het geheugen, in den geest). *-ENKRAAM, v. (...amen). *-ENWINKEL, m. (-s). *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine prent; -s kijken, zoeken (in een boek); iem. in - voorstellen, zijn portret uithangen; (fig.) jonkertje; hij is een waar -. *-KUNST, v. gmv. graveerkunst, etskunst. *-VERBEELDING, v. (-en). *-VERKOOPER, m. (-s). ...STER, v. (-s). | |
[† Préoccupatie]† Préoccupatie, o. (...ën), zorg, afgetrokkenheid; (oorl.) voorafgaande bezetting (eener plaats). *...OPINEREN, bw. gel. (ik préopineerde, heb gepréopineerd), vooraf -, het eerst zijn gevoelen uitbrengen. *...ORDINATIE, v. voorbeschikking. *...PARAAT, o. (...aten), (ontl. en apoth.) kunstmatig toebereid ligchaamsdeel, - middel. *...PARANDUS, m. (...di), kandidaat (tot een examen). *...PARATIE, v. (...ën), voorbereiding. *...PAREREN, bw. gel. (ik prepareerde, heb geprepareerd), voorbereiden. *...PONDERANT, bn. overwegend, afdoende. *...POSITIE, v. (...ën), (taalk.) voorzetsel. *...ROGATIEF, o. (...ven), voorregt; het - der kroon (van een regerenden vorst). *...SAGEREN, bw. gel.) (ik presageerde, heb gepresageerd), voorspellen. | |
[Present]Present, bn. tegenwoordig; -! antwoord bij eene oproeping van namen. *-, helder (van geest). *-, o. (-en), geschenk, gave. *-, bij presenten concluderen, besluiten door de aanwezigen (in eene vergadering). *-ABEL, bn. (-er, -st), vertoonbaar, fatsoenlijk uitziende. *-ATIE, v. (...ën), vertooning; aanbieding; voorstelling. *-EREN, bw. gel. (ik presenteerde, heb gepresenteerd), vertoonen, aanbieden, voorstellen; (kooph.) eenen wissel -, (ter acceptatie, ter betaling); - te verkoopen; gepresenteerd zijn, de eerste intrede aan een hof gemaakt hebben. *-IE, v. gmv. tegenwoordigheid; in - van; -lijst, lijst die bij het houden eener vergadering alle binnenkomende leden moeten teekenen. | |
[pagina 1058]
| |
deerd), voorzitten; leiden (eene vergadering). *...SIDEN, v. mv. galeistraf, strafkoloniën van Spanje. *...SIDIAAL, bn. tot het voorzitterschap behoorende. *...SIDIUM, o. gmv. voorzitterschap. | |
[Pressen]Pressen, bw. gel. (ik preste, heb geprest), aanwerven (tot de krijgsdienst met geweld of list); soldaten -, schepen -. *...SING, v. (-en), het pressen. *...SER, m. (-s), werver, ligter. *...SEREN, bw. gel. (ik presseerde, heb gepresseerd), drukken; dringen; spoed maken. *...SIE, v. (...ën), drukking; (fig.) - op iem. uitoefenen, iem. door een zedelijken dwang in het naauw brengen om hem tot zekere keuze te dwingen. *...SUUR, v. gmv. bezwaar, druk. | |
[† Prestatie]† Prestatie, v. (...ën), kwijting, afdoening; aflegging (van eenen eed). *...TEREN, bw. gel. (ik presteerde, heb gepresteerd), kwijten, verleenen, (diensten) doen; afleggen (eenen eed); wat heeft hij gepresteerd (gedaan, verrigt)? *...TIGE, o. gmv. betoovering, toovermagt; hij is zijn - (zijnen ver klinkenden invloed) kwijt. *...TIDIGITATEUR, m. (-s), goochelaar. *...TIMONIE, v. (...ën), inkomen van een kerkelijk ambt. *...TISSIMO, bijw. (muz.) zeer snel. *...TO, bijw. (muz.) gezwind, snel. | |
[† Pretendent]† Pretendent, m. (-en), die aanspraak maakt op, vorderaar; eischer; een - naar de kroon; (gesch.) de -, (Jakob II van Engeland). *...TENDEREN, bw. gel. (ik pretendeerde, heb gepretendeerd), vorderen, eischen, verlangen; beweren. *...TENTIE, v. (...ën), vordering, verlangen, voorgeven; (kooph.) schuldvordering; ik heb eene - op hem van...; (fig.) ingebeeldheid, waan; welk eene -! een man vol -, vol eigenwaan. *...TEREN, bw. gel. (ik preteerde, heb gepreteerd), medegeven, ruimer worden; deze schoenen zullen nog wel -; (fig.) geschikt zijn (tot); medegeven; het preteert niet. ZICH -, ww. zich laten gebruiken; daartoe zal ik mij nimmer -. *...TEXT, o. (-en), voorwendsel. -EREN, bw. gel. (ik protesteerde, heb gepretexteerd), voorgeven, voorwenden. | |
[pagina 1059]
| |
deftig (alleen van vrouwen); eene -e, eene gemaakt eerbare; fijne zus. *-HEID, v. gmv. gehuichelde kuischheid, fijnheid (van vrouwen). | |
[† Prevenant]† Prevenant, bn. en bijw. (-er, -st), viendelijk, minzaam, voorkomend. *...VENIËREN, bw. gel. (ik preveniëerde, heb gepreveniëerd), voorkomen, beletten; berigten, onderrigten, verwittigen; waarschuwen. *...VENTIE, v. (...ën), beletsel, voorkoming; vooringenomenheid; vooroordeel. *...VENTIEF, bn. en bijw. voorkomend; voorloopig; iem. - gevangen zetten, op eene beschuldiging in hechtenis nemen (in afwachting van de regterlijke uitspraak); preventieve gevangenschap. *...VISIE, v. (...ën), vooruitzigt, verwachting (van mogelijke gebeurtenissen). *...VÔT, m. (-s), (schermk.) meester, hoofd. | |
[Priester]Priester, m. (-s), *-ES, v. (-sen), ieder die een geestelijk ambt bekleedt; tot - wijden; den - spelen; -es van Apollo te Delphi, (oude gesch.) Pythia. *-AMBT, o. gmv. *-GEWAAD, o. (...aden). *-KLEED, o. (-en, -eren). *-LIJK, bn. en bijw. als een -, van eenen priester. *-ORDE, v. (-n). *-SCHAAR, v. (...aren), stoet van priesters. *-SCHAP, o. waardigheid van priester. -, v. al de priesters. *-WIJDING, v. (-en). | |
[Prijs]Prijs, m. (...zen), waarde, geldswaarde; koers; eenen - trekken (uit de loterij); buit, verovering; een schip - maken (veroveren); voor goeden - verklaren; iets - (ten beste) geven; roem, eer; loon, bekrooning; boekgeschenk (op eene school); den - behalen. *-BEDERVER, m., *-BEDERFSTER, v. (-s), die beneden de waarde verkoopt; kladder, kladster. *-BEHALER, m. (-s). *-BEHAALSTER, v. (-s). *-BEPALER, m. (-s). *-BEPAALSTER, v. (-s). *-BEPALING, v. (-en). *-COURANT, v. (-en), lijst van koop- of winkelwaren of van ververschingen met aanwijzing der prijzen. *-DICHT, o. (-en), gedicht waaraan een prijs is toegekend. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine prijs (in alle bet.); ik heb het voor een - (goedkoop). *-MEESTER, m. (oorl.) opziener van prijsgemaakte schepen. *-OPGAVE, v. (-n). *-REGTER, m. (-s), die de verdeeling van het prijsgeld bepaalt. | |
[pagina 1060]
| |
*-SCHIP, o. (...epen), prijsgemaakt schip. *-SELIJK, (beter PRIJSELIJK), bn. loffelijk. *-STOF, v. (-fen), onderwerp ter mededinging waarvoor een prijs is uitgeloofd. *-UITDEELING, v. (-en), toekening -, overgave van prijzen aan hen die ze behaald hebben. *-VERHANDELING, v. (-en), opstel waaraan een prijs is toegekend. *-VRAAG, v. (...agen), onderwerp waarvoor bij mededinging een prijs is uitgeloofd. *-WAARDIG, bn. (-er, -st), geldswaarde hebbende. | |
[Prijzen]Prijzen, bw. ong. (ik prees, heb geprezen), loven, roemen; God - (verheerlijken); iem. gelukkig - (noemen). *-SWAARD, -IG, bn. (-er, -st). *...ZEREN, bw. gel. (ik prijzeerde, heb geprijzeerd), waarderen, schatten. *...ZERING, v. (-en), schatting. *...ZEERDER, m., ...STER, v. (-s), schatter, waardeerder, ...ster. *...ZING, v. gmv. lof. | |
[Prik]Prik, m. (-ken), steek (met een puntig voorwerp); zek. soort lamprei; zoo veel men met eene vork kan opprikken; een - of prikje, kool; noot of amandel nog in den bast; (fig.) hij weet of verstaat dit op een -, hij is er zeer in bedreven; hij gelijkt hem op een - (zeer, precies). *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine prik (in alle bet.); de chirurgijn heeft hem een - gegeven, heeft de wond even opengestoken. | |
[Prikkel]Prikkel, m. (-s), angel, punt; prikstok; vervoerbare weegtoestel (voor vaten tabak enz.); (fig.) aansporing; spoorslag. *-BAAR, bn. (-der, -st), ligt gevoelig voor; (fig.) ligtgeraakt, oploopend. -HEID, v. gmv. ligtgevoeligheid (der huid enz.); (fig.) ligtgeraaktheid. *-EN, bw. gel. (ik prikkelde, heb geprikkeld), steken, branden (van vochten, van peper enz.); steken (met een puntig voorwerp); (fig.) aanzetten, aansporen. *-END, bn. stekend, bijtend; -e saus; (fig.) aansporend; tergend. *-ING, v. gmv. het prikkelen (in alle bet.). | |
[† Prima]† Prima, v. de hoogste klas, de eerste soort; eerste wissel (welken men trekt in tegenstelling van secunda en tertia, die van hetzelfde bedrag en voor dezelfde zaak moet betaald worden als de eerste verloren ging); - donna, eerste -, voornaamste zangeres (in een opera), hoofdrol der vrouw; - vista, (muz.) op het eerste gezigt, van het blad af (spelen of zingen); (kooph.) op zigt (van eenen wissel); - volta, voor de eerste maal. | |
[pagina 1061]
| |
[Prins]Prins, m. (-en), vorst, (regerend of den vorstentitel voerende); (fig.) voornaamste, uitstekendste; titel van tweeden voorzitter eener rederijkerskamer; (spr.) van den - geen kwaad weten, dood onschuldig zijn. *-DOM, o. (-men), regeringsgebied van eenen prins. *-ELIJK, bn. en bijw. als een -, van eenen prins; op mijn - woord; dat is echt - gehandeld. -HEID, v. gmv. *-ENHOF, o. (...ven), verblijfplaats -, woning van eenen prins. | |
[Privaat]Privaat, o. (...aten), geheim gemak. *-, bn. geheim, afzonderlijk. *-GEBRUIK, o. gmv. *-LES, v. (-sen), les aan huis. *-ONDERWIJS, o. gmv. ...ZER, m. (-s). *...VATIEF, bn. uitsluitend, eigen. *...VATUM, bijw. afzonderlijk. *...VÉ, o. geheim gemak; in -, voor zich zelven, voor zijn eigen; privé-slaaf, slaaf die nog afzonderlijk in dienst is. *...VEREN, bw. gel. (ik priveerde, heb gepriveerd), be- | |
[pagina 1062]
| |
rooven, ontnemen. *...VILEGIE, o. (...ën), voorregt; vrijheidsbrief. *...VILEGIËREN, bw. gel. (ik privilegiëerde, heb geprivilegiëerd), bevoorregten; de geprivilegiëerden, de bevoorregten. | |
[† Probaat]† Probaat, bn. en bijw. (...ater, -st), echt, beproefd, deugdelijk. *...BABEL, bn. waarschijnlijk. *...BABILITEIT, v. waarschijnlijkheid. *...BATUM EST, het is beproefd, - onfeilbaar bevonden. *...BEERKUNST, v. gmv. toetskunst. *...BEERNAALD, v. (-en), toetsnaald. *...BEERSTEEN, m. (-en), toetssteen. *...BEREN, bw. gel. (ik probeerde, heb geprobeerd), beproeven, onderzoeken. *...BITEIT, v. gmv. eerlijkheid, goede trouw. *...BLEEM, o. (...emen), *...BLEMA, o. (-ta), vraagstuk; raadsel. *...BLEMATISCH, bn. twijfel-, raadselachtig. | |
[† Procederen]† Procederen, ow. gel. (ik procedeerde, heb geprocedeerd), handelen, te werk gaan; een geding voeren; pleiten. *...CEDURE, v. (-s), regtsgeding, regtsvervolging, pleithandel. *...CENT, bijw. ten honderd. -, o. (-en), honderdste deel van eenig geheel. *...CERITEIT, v. gmv. slankheid, hooge wasdom. | |
[† Proces]† Proces, o. (-sen), regtsgeding; (gen.) voortgang eener ziekte. *- -VERBAAL, o. (...sen-verbaal), ambtelijk verslag -, acte van feiten en handelingen; een - opmaken; - maken tegen iem., die zich aan eene overtreding van wetten heeft schuldig gemaakt en betrapt wordt. *-SIE, v. (...ën), (r.k.) plegtige omgang op hoogtijden. *-ZIEK, bn. pleitzuchtig, twistzoekend (in regten). | |
[† Proclamatie]† Proclamatie, v. (...ën), afkondiging, bekendmaking; aflezing (der geboden bij den ondertrouw). *...CLAMEREN, bw. gel. (ik proclameerde, heb geproclameerd), afkondigen, bekend maken; uitroepen; iem. - als, tot. *...-CONSUL, o. (-s), plaatsvervangend consul of landvoogd. *...CREATIE, v. teling, voortbrenging. *...CREËREN, bw. gel. (ik procreëerde, heb geprocreëerd), telen, voortbrengen. *...CURATIE, v. (...ën), volmagt. *...CUREUR, m. (-s), zaakbezorger; praktizijn. *...DIGALITEIT, v. gmv. verkwisting. *...DIGIEUS, bn. verbazend, wonderbaar. *...DUCENT, m. (-en), voortbrenger (in tegenst. van consument, verbruiker). *...DUCEREN, bw. gel. (ik produceerde, heb geproduceerd), voortbrengen, telen; maken; overleveren; (regt.) stukken, getuigen -. | |
[† Product]† Product, *...DUKT, o. (-en), voortbrengsel; vrucht; (rek.) uitkomst eener vermenigvuldiging. *-IE, v. (...ën), voortbrenging; (regt.) overlegging. *-IEF, bn. (...ver, -st), voortbrengend, voordeelig, vruchtbaar. *-IVITEIT, v. werkingsvermogen, voortbrengende -, scheppende kracht, vruchtbaarheid. | |
[pagina 1063]
| |
(fig.) bewijs; iemands vriendschap op de - stellen; het kan de - (het onderzoek) doorstaan. *-BLAD, o. (-en), (drukk.) gedrukt blad dat nagezien moet worden. *-BLAADJE, (B. -N), o. (-s), (nat.) gevoelig middel om te beproeven of eenig ligchaam electrische aantrekking vertoont. *-DAG, m. (-en), dag van onderzoek; -en, (zeew.) dagen gedurende welke een schip afgezonderd moet blijven liggen (wegens vermoedelijke besmettelijke ziekte), quarantaine. *-DRUK, m. gmv. (drukk.). *-GAREN, o. (-s), (wev.). *-GEWIGT, o. (-en), gewigt dat bij den ijk dient. *-GOUD, o. gmv. essaai-goud. *-HOUDEND, bn. echt, van goed gehalte; (ook fig.). *-JAAR, o. (...aren), jaar van beproeving -, van onderzoek. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine proef; klein (achtste) wijnfleschje; (fig.) wij zullen er een - van nemen (het eens onderzoeken). *-KRAAN, v. (...anen), peilkraan. *-KUNST, v. gmv. kunst van den essayeur. *-LEPEL, m. (-s), lepel (voor gesmolten metalen enz.). *-LEZER, m. (-s), -ES, v. (-sen), die proeven opleest, - corrigeert. *-LEZING, v. (-en), correctie der drukproeven. *-MUNT, v. (-en), model der geslagen munt. *-NEMING, v. (-en), waarneming, onderzoek, (ook fig.). *-ONDERVINDELIJK, bn. en bijw. door proeven of waarnemingen onderzocht; de -e wijsbegeerte; dit is - bewezen. *-PLAAT, v. (...aten), eerste muntplaat; koperplaat van den eersten afdruk. *-PREDIKATIE, v. (...ën), eerste preêk. *-SCHIJFJE, (B. -N), o. (-s), zek. toestel tot het overbrengen van electriciteit. *-SCHOT, o. (-en), eerst schot. *-SCHRIFT, o. (-en), schoonschrift als blijk van bekwaamheid; opstel -, verhandeling als proeve. *-SLOT, o. (-en), kunstig slot, slot met geheim werk (oudt. als blijk van kunstig smidswerk bij het gild). *-SMELTKROES, m. (...zen), (voor metalen). *-SPEL, o. gmv. voorspel. *-STEEN, m. (-en), toetssteen voor goud en zilver. *-STUK, o. (-ken), meesterstuk bij de gilden; - eener munt (ten bewijze van het gehalte). *-TEGEL, m. (-s), (steenb.). *-TIJD, m. tijd van onderzoek. *-TIN, o. gmv. gewoon tin. *-WIJN, m. gmv. wijn die tot proef dient. *-ZILVER, o. gmv. essaai-zilver. | |
[Proeve]Proeve, v. (-n), zie PROEF; eene - van bewerking. *-N, bw. gel. (ik proefde, heb geproefd), smaken, den smaak onderzoeken, - nemen van (wijn enz.); goud, zilver -, het gehalte onderzoeken; (fig.) ondervinden; nu proeft hij wat het is. *-R, m., PROEFSTER, v. (-s), die proeft, onderzoekt; essayeur. *...VING, v. het proeven. | |
[Profeet]Profeet, m. (...eten), waarzegger, voorspeller van de toekomst; ongeluks-; niemand is - in zijn land. *...FESSEREN, ow. gel. (ik professseerde, heb geprofesseerd), belijden, leeren. *...FESSIE, v. (...ën), beroep, handwerk; belijdenis. *...FESSOR, m. (-en), hoogleeraar; (in het buitenland, ieder die eenige wetenschap of kunst als beroep uit- | |
[pagina 1064]
| |
oefent). AAL, bn. tot het hoogleeraarsambt behoorende; (fig.) geleerd; deftig; pedantisch; op professoralen toon. *-AAT, o. gmv. hoogleeraarsambt. | |
[† Profil, Profiel]† Profil, Profiel, o. (-en), beeld -, aangezigt aan eene zijde geteekend, half-aangezigt; (bouwk.) zijdebeeld, doorsnede, omtrekken van een gebouw (zoo als het zich doorgesneden zou voordoen); in -, half, in doorsnede. *-EREN, bw. gel. (ik profileerde, heb geprofileerd), van ter zijde -, in doorsnede schetsen of teekenen. | |
[† Programma]† Programma, o. (-as, -ata), berigt, inhouds-opgave, aankondiging van hetgeen in het openbaar zal worden vertoond; (fig.) openbaring -, blootlegging van beginselen (van optredende ministers enz.). *...GRESSEN, v. mv. vorderingen, vooruitgang. *...GRESSIE, v. (-s, ...ën), voortgang; (rek. en wisk.) reeks; eene arithmetische, wiskunstige -. *...GRESSIEF, bn. en bijw. trapsgewijs, toenemend. *...GRESSIST, m. (-en), voorstander -, aanhanger van den vooruitgang. -ISCH, bn. de -e partij, de partij van den vooruitgang. | |
[† Prohiberen]† Prohiberen, bw. gel. (ik prohibeerde, heb geprohibeerd), verbieden (den invoer van goederen); (fig.) beletten. *...HIBITIE, v. (...ën), verbod van invoer, wering. *...HIBITIEF, bn. werend; - stelsel, verbodsstelsel. *...JECT, o. (-en), ontwerp; (ook fig.). -ENMAKER, m. (-s), plannenmaker. *...JECTEREN, bw. en ow. gel. (ik projecteerde, heb geprojecteerd), ontwerpen; voornemens zijn; schieten (stralen, licht). *...JECTIE, v. (...ën), schets, kaartenteekening; uitstraling; worp, het werpen. *...JECTIEL, o. (-en), werptuig, (als kogels enz.); (ook) alles waarmede men werpt. | |
[pagina 1065]
| |
vruchtdragend. *...LOOG, v. (...ogen), voorafspraak, inleidingsrede, -vers; (toon.) voorspel. | |
[† Prolongeren]† Prolongeren, bw. gel. (ik prolongeerde, heb geprolongeerd), verlengen; (wiss.) den vervaltermijn verlengen. *...GANT, m. (-en), geldschieter op effecten. *...GATIE, v. (...ën), (hand.) termijnverlenging, uitstel; effecten in - geven, ze in handen eens geldschieters laten (om ze later in te lossen). | |
[† Promenade]† Promenade, v. (-s), wandeling; wandelweg; (mil.) eene militaire -, een oefeningsmarsch. *...MENEREN, ow. gel. (ik promeneerde, heb gepromeneerd), wandelen; (fig.) om den tuin leiden. *...MESSE, v. (-n), belofte; soort schuldbekentenis. *...MOTIE, v. (...ën), bevordering (in alle bet.); benoeming tot. *...MOVEREN, bw. en ow. gel. (ik promoveerde, heb of ben gepromoveerd), bevorderen, bevorderd zijn of worden (inz. tot akademische graden); wanneer zult gij -? (advokaat, doctor worden?). | |
[Pronk]Pronk, m. gmv. sieraad, opschik; roem, glorie; dit is mijn -; hij is de - der stad. *-, strafoefening; te - staan, stellen; (fig.) zich openlijk te - stellen, zich door min of meer berispelijke daden aan de beoordeeling der menigte bloot geven. *-AARD, *-ER, m. (-s), saletjonker, ijdel jonkman. *-BED, o. (-den), praalbed. *-BEELD, o. (-en), standbeeld; (ook) iedere beeldtenis ter eere van iemand vervaardigd. *-BEHANGSEL, o. (-s), (tot staatsie). *-DEGEN, m. (-s), eeredegen, rijk bezette degen. *-DEKEN, v. (-s), staatsiedeken over een bed, sprei. *-EN, ow. gel. (ik pronkte, heb gepronkt), pralen, staatsie maken; met, op iets -; met iem. -; hij pronkt te veel met zijn kind. *-ERIJ, v. (-en), pralerij. *-GEWAAD, o. (...aden), staatsiekleederen. *-GRAF, o. (...ven), praalgraf. *-JE, (B. -N), o. (-s), (fig.) hij is het - (sieraad) van zijn geslacht. *-JUWEEL, o. (...elen), voortreffelijk edelgesteente; (fig.) iem. die door deugd of uitstekende gaven uitmunt. *-KAMER, v. (-s), staatsiezaal, waar de fraaiste meubels staan. *-KLEED, o. (-eren). *-NAAM, m. (...amen), eerenaam, -titel. *-NAALD, v. (-en), eere-, grafnaald, obelisk. *-PAARD, o. (-en), strijdros. *-SIERAAD, o. (...aden). *-STER, v. (-s), behaagzieke vrouw. *-STUK, o. (-ken), (ook fig.). *-WERK, o. (-en), prachtwerk. *-ZETEL, m. (-s). *-ZIEKTE, *-ZUCHT, v. gmv. | |
[pagina 1066]
| |
ter, of de natie waartoe men behoort doen uitkomen. *...NONCIATIE, *...NUNCIATIE, v. gmv. uitspraak eener taal. | |
[† Propaedeutiek]† Propaedeutiek, v. voorbereidende kundigheden (tot eene wetenschap), voorbereidend onderwijs. *...PAEDEUTISCH, bn. voorbereidend; een - examen, examen dat de hoogere examina voorafgaat. *...PAGANDA, v. gmv. raad -, vereeniging tot uitbreiding van het geloof; (ook) van alle andere meeningen of stelsels; eene - organiseren, zood. vereeniging tot stand brengen. *...PAGATIE, v. gmv. voortplanting, uitbreiding. *...PAGEREN, bw. gel. (ik propageerde, heb gepropageerd), voortplanten, uitbreiden. *...PENSITEIT, v. neiging, zucht (tot). | |
[Proportie]Proportie, v. (...ën), evenredigheid; afmeting; dit is buiten alle -. *-PASSER, m. (-s), werktuig tot het overbrengen van opstanden in eene bekende verhouding (hetzij vergroot of verkleind). *...TIONEEL, bn. in evenredigheid (met), in verhouding (tot); evenmatig. *...TIONEREN, bw. gel. (ik proportioneerde, heb geproportioneerd), evenredig maken, in verhouding brengen (tot); (ook fig.) zijne krachten waren niet aan zijnen wil geproportioneerd. | |
[pagina 1067]
| |
[† Propyleën]† Propyleën, v. mv. voorzaal, zuilengang (in het oude Athene). *...RECTOR, m. (-es), plaatsvervangend rector. *...ROGATIE, v. (...ën). *...ROGEREN, bw. gel. (ik prorogeerde, heb geprorogeerd), verdagen, verlengen, uitstellen; de bijeenkomst eener vergadering tot een lateren termijn opschorten; het parlement -. | |
[† Proscriptie]† Proscriptie, v. (...ën), vogelvrijverklaring, verbanning. *...SECUTIE, v. (...ën), vervolging. *...SELIET, m. (-en), nieuwbekeerde (inz. in het geloof). -ENMAKEN, o. gmv. het bekeeren, het werven van bekeerlingen (inz. in het geloof). -ENMAKER, m. (-s). -ENMAKERIJ, v. (-en). *...SIT! tw. wel bekome het u! *...SODIE, v. (...ën), regels voor den klemtoon, - de uitspraak enz.; toonmeting. | |
[† Prospect]† Prospect, o. (-en), aan-, uitzigt; (teek.) planteekening, opstand. *-US, m. (-sen), voorloopig plan, berigt enz. van een uit te geven boekwerk, eener te vestigen inrigting enz. *...PEREREN, ow. gel. (ik prospereerde, heb geprospereerd), vooruitkomen, slagen (in), geluk hebben in eene onderneming; bloeijen. *...PERITEIT, v. gmv. voorspoed, bloei. *...TERNEREN (ZICH), ww. gel. (ik prosterneerde mij, heb mij geprosterneerd), zich plat op de aarde werpen. *...TERNATIE, *...TRATIE, v. (...ën), ter-aarde-werping, knieling. *...TITUEREN (ZICH), ww. gel. (ik prostitueerde mij, heb mij geprostitueerd), zich der schande of der ontucht overgeven (van vrouwen); eene geprostitueerde, eene hoer; (fig.) zijnen naam, zich zelven -, zich onteeren. *...TITUTIE, v. gmv. onteering, ontucht; zedeloosheid in den hoogsten graad; veilheid van vrouwen. | |
[Protest]Protest, o. (-en), tegenspraak, verzet (mondeling of bij geschrift); (kooph.) geregtelijk bewijsstuk van weigering; - van non-acceptatie, - van non-betaling (eens wissels); iem. een - beteekenen (door eenen deurwaarder); (fig.) hij is met - weggezonden, men heeft hem rondweg zijn afscheid gegeven. *-ANT, m. (-en), hervormde; die van de roomsche godsdienst is afgevallen, evangelist (hugenoot, kalvinist in Frankrijk, lutheraan, remonstrant enz.). *-ANTISMUS, o. gmv. geloofsleer der protestanten. *-ANSCH, bn. en bijw. als -, van een protestant. -GEZINDE, m. en v. (-n), hervormde. *-ATIE, v. (...ën), betuiging; - | |
[pagina 1068]
| |
van vriendschap; openlijke verklaring, vrijwaring, voorbehoud van regten; zie verder PROTEST. *-EREN, ow. gel. (ik protesteerde, heb geprotesteerd), betuigen, verzekeren; verzet aanteekenen, opkomen (tegen); (regt.) protest opmaken; eenen wissel laten -; een geprotesteerde wissel. | |
[† Proteus]† Proteus, m. (-sen), (fab.) zek. hemelgeest; zek. kruipend dier; (fig.) zeer onbestendig -, veranderlijk mensch. *...TOCOL, o. (-len), schriftelijk berigt (van iets dat verhandeld is); akte, voorschrift; akte van besluit op een staatkundig congres gevallen enz.; ten - brengen, een - opmaken van. *...TOKOLLIG, bn. (fig.) weêrbarstig, koppig, ongehoorzaam. *...TOGRAPHIE, v. (...ën), eerste teekening, planteekening. *...TOTYPE, v. (-n), eerst -, oorspronkelijk model. | |
[Proviand]Proviand, o. gmv. voorraad van levensmiddelen, teerkost. *-EREN, bw. gel. (ik proviandeerde, heb geproviandeerd), van levensmiddelen -, van mondvoorraad voorzien. *-ERING, v. gmv. het provianderen. *-HUIS, o. (...zen), voorraadmagazijn. *-MEESTER, m. (-s), opzigter der levensmiddelen; (mil.) opzigter der vivres. *-WAGEN, m. (-s). | |
[† Provinciaal]† Provinciaal, bn. gewestelijk; - blad, verzameling van verordeningen, besluiten enz. *-, m. (...alen), opzigter van een klooster; bestuurder eener onder-afdeeling der jezuïten. *-SCHAP, o. gmv. ambt eens provinciaals. *...ALISMUS, o. (...en), woord -, uitdrukking eener enkele provincie eigen; (ook) geest -, zin voor eene enkele provincie (ten nadeele van het algemeen belang). | |
[† Provisie]† Provisie, v. (...ën), voorraad (mondbehoeften); loon (van makelaars, commissionairs enz.); bij -, voorshands, voorloopig. *-KAMER, v. (-s), *-KAST, v. (-en), *-KELDER, m. (-s), plaats tot berging van mondvoorraad dienende. *...SIONEEL, bn. en bijw. voorloopig, bij voorraad. *...SOR, m. (-s), opziener; waarnemer; (apoth.) eerste bediende. *...SORAAT, o. gmv. ambt van provisor. | |
[pagina 1069]
| |
[Pruik, Paruik]Pruik, Paruik, v. (-en), kunstmatig hoofdhaar. *-EBOL, m. (-len), houten hoofd (om er paruiken op te maken); (fig.) die veel doch verwilderd hoofdhaar heeft. *-EDOOS, v. (...ozen). *-EN, ow. gel. (ik pruikte, heb gepruikt), eene paruik dragen. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine paruik. *-EMAKER, m. (-s), kapper. *-ENTIJD, m. (fig.) de tijd van Lodewijk XV. *-WINKEL, m. (-s). | |
[pagina 1070]
| |
de melk is - (bedorven); (fig.) zuiver; zij is niet -, deugt niet veel. *-KOOPER, *-VERKOOPER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *-TELEN, ow. gel. (ik pruttelde, heb geprutteld), zachtkens koken, borrelen (op het vuur); de rijst staat te -; (fig.) morren, knorren. | |
[† Puberteit]† Puberteit, v. gmv. manbaarheid; huwbaarheid. *...BLICATIE, v. (...ën), kennisgeving, openbare aankondiging (van wege de overheid). *...BLICEREN, bw. gel. (ik publiceerde, heb gepubliceerd), bekend maken, afkondigen; in het licht geven. *...BLICIST, m. (-en), (ondt.) leeraar in het staatsregt; (thans) openbaar schrijver, dagblad-, brochurenschrijver. *...BLICITEIT, v. gmv. openbaarheid; bekendheid; - aan iets geven, iets ruchtbaar maken. *...BLIEK, bn. (-er, -st), openbaar, bekend, ruchtbaar; de -e opinie, openbare meening. -, o. gmv. vergadering, verzameling, wereld, menschen; toeschouwers, toehoorders. | |
[pagina 1071]
| |
[† Punctum]† Punctum, o. gmv. punt, stip. *-! vz. gedaan! genoeg! *...TATIE, v. (...ën), ontwerp, eerst opstel. *...TEREN, bw. gel. (ik puncteerde, heb gepuncteerd), afpunten, stippen; de eerste punten (van een verdrag) opteekenen. *...TUALITEIT, v. gmv. stiptheid, naauwkeurigheid. *...TUATIE, v. het zetten -, de wetenschap der zin- en scheiteekens (kommaas, punten, vraagteekens enz.). *...TUEEL, bn. stipt, naauwkeurig. *...TUUR, v. (...uren), (heelk.) steek, prik, aftapping (van waterzucht); (drukk.) stiftje. | |
[pagina 1072]
| |
op dit - was hij onverbiddelijk; (in het spel) ik tel zes - en; zaak, stof; over dit - moet gij hem onderhouden; (fig.) - van eer. *-, v. spits, uiteinde; de - van eenen degen, eener naald; de uitstekende - van een land. *-ACHTIG, bn. eenigzins puntig. *-DICHT, o. (-en), klein gedichtje welks einde of laatste regel een scherpe hekeling (van iets of iem.) bevat; epigram. -ER, m. (-s). *-DIERTJES, o. mv. monaden. *-ELOOS, bn. stomp (van een wapen). *-EN, bw. gel. (ik puntte, heb gepunt), eene punt maken (aan iets), aanscherpen. *-ER, m. (-s), soort schuit. *-EREN, bw. gel. zie PUNCTEREN; naar een punt rigten; met punten bezetten, teekenen. *-HAAK, m. (...aken), soort haak, gaffel. *-IG, bn. (-er, -st), voorzien van eene punt; (fig.) scherp, hekelend, zijn antwoord was -; net, propertjes. -LIJK, bijw. -HEID, v. gmv. spitsheid; (fig.) stiptheid, naauwkeurigheid; netheid; scherpheid, bijtende woorden. *-KORALEN, v. mv. milleporen. *-REDE, v. (-n), *-SPREUK, v. (-en), kernspreuk, bondig gezegde. | |
[† Purgans]† Purgans, *...GATIE, v. (...ën), (gen.) buikzuiverend middel. *...GEERDRANK, m. (-en). -JE, (B. -N), o. (-s). *...GEERKRUID, o. (-en). *...GEERMIDDEL, o. (-en). *...GEERPOEDER, ...POEIJER, o. (-s). *...GEREN, bw. en ow. gel, (ik purgeerde, heb gepurgeerd), zuiveren (den buik). -D, bn. buikzuiverend. | |
[† Purim]† Purim, o. (-s), een der herdenkingsfeesten van de Israelieten, Hamansfeest, Lotenfeest. *-BAL, o. (-s). *-KLANT, m. (-en). *-FOOI, v. (-jen, B. -en). *-KRANT, v. (-en), koddige -, zotte krant bij het Purimfeest uitgegeven. *-MAAL, o. (...alen). *-PRET, v. gmv. *-STUKJE, (B. -N), o. soort blij- of kluchtspel in een bedrijf. *-ZOT, m. (-ten). | |
[Purper]Purper, bn. donkerrood van kleur. *-, o. gmv. donkerrood; (ook) kleed dat in purper geverwd is; (fig.) koningskleed; kardinaalsmantel; met het - omhangen zijn; naar het - staan, den kardinaalshoed bejagen. *-, jongelingstabbaard der Romeinen. *-ACHTIG, bn. als -, van purper. *-EN, bn. van purper. *-KLEED, o. (-eren). *-KLEURIG, *-VERWIG, bn. *-KOORTS, v. gmv. scharlakenkoorts. *-LIP, v. (-pen). *-MOSSEL, v. (-en), *-SLAK, v. (-ken), slak die purperverf geeft. *-ROOD, bn. en o. *-VERF, v. (...wen). *-VISCH, m. (...sschen). *-WIER, o. soort zeegras. | |
[pagina 1073]
| |
zebord; in den - zitten; zie KUIL. *-DEKSEL, o. (-s). *-EMMER, m. (-s). *-GALG, v. (-en), toestel boven eenen put waaraan de emmer hangt. *-GRAVER, m. (-s). *-HAAK, m. (...aken). *-JE, (B. -N), o. (-s), groefje, kuiltje. *-KETEN, v. (-s). *-KOOI, v. kooi van eenen putter (vogel). *-OOR, m. (-en), zek. vogel, roerdomp. *-RAD, o. (-eren), wiel van eenen put. *-RUIMER, m. (-s), nachtwerker. | |
[† Pyroleïne]† Pyroleïne, o. soort machine-smeer. *...LOGIE, v. vuurtheorie. *...METER, m. (-s), *...SCOOP, v. (...open), hittemeter, vuurmeter (werktuig). *...METRIE, v. kunst om de warmte te meten. *...PHAAG, m. (...agen), vuureter. *...PHAAN, m. (...anen), opaal die door inzuiging van gesmolten was doorzigtig wordt. *...PHOOR, m. (...oren), vuurdrager, zelfontbrander, (zek. aan de lucht) ontvlammende zelfstandigheid. *...SCAAPH, v. (...aphen), vuurschip, stoomboot. ...TECHNIEK, v. vuurwerkerskunst. *...TELEGRAAPH, m. werktuig om den afstand van een ontstanen brand te bepalen. *...TONOÏDE, v. papier-olie. | |
|