| |
F.
| |
[F]
F, v. 6e letter van het alfabet; (muz.) vierde hoofdtoon, fa; (rom. get.) 40; F., fecit, gemaakt; F.I., fiat insertio, het worde opgenomen; Fol., folio, bladzijde; Fo. Ro., folio recto, bladzijde regts; Fo. Vo., folio verso, bladzijde links; Fig., figuurlijk; Frag., fragile, breekbaar; F.S.N., favente summo numino, onder bescherming van het Opperwezen; f., fl., florijn, gulden; fab., fabelleer; F.C.O., finis coronat opus, het einde kroont het werk.
| |
[Fa]
Fa, v. (-as), (muz.) vierde toon der schaal.
| |
[Faal]
Faal, v. (falen), feil. *-GREEP, m. (...epen), misgreep.
| |
[Faam]
Faam, v. gmv. (fab.) godin die de daden der helden uitbazuinde; (dicht.) naam, vermaardheid; ter goeder naam en - staan, gunstig bekend zijn. *-LOOS, bn. vergeten, (ook) eerloos. *-ROOVEND, bn. eerroovend. *-SCHENDER, m. (-s), *-SCHENDSTER. v. (-s), eerroover, eerroofster.
| |
[Fabel]
Fabel, v. (-s, -en), verdichtsel, verdicht verhaal; zie FABELLEER; parabel; (fig.) logen, al wat gij daar zegt is slechts een -. *-ACHTIG, bn. en bijw. (-er, -st), naar eene fabel gelijkende; het is - schoon.
| |
| |
*-BOEK, o. (-en), verzameling van fabelen. *-DICHTER, *-SCHRIJVER, m. (-s), vervaardiger van fabels. *-KUNDE, v. gmv. kennis der oude fabelen, - der mythen; mythologie. *-KUNDIG, bn. bekend met de fabel- of godenleer der volken. -E, m. (-n). *-LEER, v. gmv. godenleer; mythologie. *-WERK, o. (-en), fabelboek.
| |
[† Fabriceren]
† Fabriceren, bw. gel. (ik fabriceerde, heb gefabriceerd), bewerken, voortbrengen (door middel van werktuigen); (fig.) maken; verdichten, dat geheele verhaal is gefabriceerd.
| |
[Fabriek]
Fabriek, (B. FABRYK), v. (-en), huis -, inrigting waar men door werktuigen voorwerpen vervaardigt; - van stoomwerktuigen, kaarsen-, gas-; (fig.) opzigter van openbare werken; (in de katholieke landen) bestuur eener kerk; dat is van zijne -, dat heeft hij gemaakt; -en en trafieken bloeijen in dat land. *-AAT, o. gmv. het bewerkte (in eene fabriek). *-ANT, m. (-en), eigenaar, ondernemer eener fabriek. *-GOED, o. (-eren), dat in eene fabriek vervaardigd is; (ook) slecht goed, op den koop gemaakt. *-MEESTER, m. (-s), opzigter eener fabriek. *-WERK, o. (-en), fabriekgoed.
| |
[† Fabuleus]
† Fabuleus, bn. fabelachtig.
| |
[† Façade]
† Façade, v. (-n), voorgevel.
| |
[† Face]
† Face, v. voorzijde, gezigt; en -, tegenover. *-N, mv. de buitenste zijden (van een vestingwerk). *...CETTEN, v. mv. ruiten, vlakken (op geslepen edelgesteenten); geslepen hoeklijsten (aan spiegels).
| |
[† Fachinen]
† Fachinen, v. mv. takkebossen (bij belegeringen); dikke vuurpijlen.
| |
[† Faciel]
† Faciel, bn. (-er, -st), gemakkelijk. *...CILITEREN, bw. gel. (ik faciliteerde, heb gefaciliteerd), gemakkelijk maken, verligten. *...CILITEIT, v. (-en), gemakkelijkheid, toegeeflijkheid. *...CIT, o. (-s), som, uitkomst. *...ÇONNEREN, bw. gel. (ik façonneerde, heb gefaçonneerd), fatsoeneren.
| |
[† Fac-simile]
† Fac-simile, o. (-es), naauwkeurig nagemaakt handschrift (gewoonlijk van beroemde personen).
| |
[† Facta]
† Facta, o. mv. feiten. *...TIE, v. (...ën), partij, volksaanhang. *...TIEDRIJVER, m. (-s), volksmenner. *...TIEUS, bn. (-er, meest -), oproerig, muitend. *...TISCH, bn. werkelijk, daadwerkelijk. *...TIONNAIRE, m. (-s), schildwacht. *...TO, o. de -, daadzakelijk, feitelijk; de jure en de -, regtens en feitelijk. *...TOOR, *...TOR, m. (-toren), handelsgemagtigde, zaakwaarnemer; brievenbesteller; (rek.) onderdeel van een produkt, (3 is een factor van 6). *...TORIJ, v. (-en), kantoor, handelskantoor; magazijn (voor eene onderneming ergens gevestigd. *...TOTUM, m. (-s), doe-al, algemeen zaakwaarnemer, vertegenwoordiger. *...TUM, o. (facta), daadzaak, feit. *...TUUR, v. (...uren), rekening van geleverde goederen.
| |
[† Facultatief]
† Facultatief, bn. bevoegd -, gemagtigd om te kiezen (tusschen twee zaken). *...CULTEIT, v. (-en), bevoegdheid; tak van wetenschap (aan eene hoogeschool); de vier -en, godgeleerdheid, regtsgeleerdheid, geneeskunde, letteren; (fig.) collegie van hoogleeraren.
| |
[† Fade]
† Fade, bn. (-r, meest -), laf, flaauw, smakeloos, (ook fig.). *...DEUR, v. lafheid, smakeloosheid.
| |
| |
| |
[† Faeces]
† Faeces, mv. uitwerpselen, drekstoffen; (ook) grondsop, moer, droesem; faecale stoffen.
| |
[† Fagot]
† Fagot, v. (-ten), soort blaasinstrument; takkebos. *-TIST, m. (-en), fagotblazer.
| |
[† Fahlerts]
† Fahlerts, m. zeer zamengestelde delfstoffelijke verbinding.
| |
[† Failleren]
† Failleren, bw. gel. (ik failleerde, heb gefailleerd), bankroet -, failliet gaan. *...LIET, bn. bankroet; -verklaring, vonnis waarbij (iem.) in staat van faillissement wordt verklaard. *...LISSEMENT, o. (-en), bankbreuk.
| |
[† Fait]
† Fait, au -, op de hoogte; ik ben au - van alles, -, eigenlijk, in den grond; fait accompli, gedane zaak.
| |
[† Fakir]
† Fakir, m. turksche -, indiaansche bedelmonnik.
| |
[Fakkel]
Fakkel, v. (-s), flambouw, toorts; (ook fig.) de - der tweedragt; de - der wetenschap. *-TJE, (B. -N), v. (-s), kleine toorts. *-DANS, m. (-en), kunstmatige dans met fakkels. *-DRAGER, m. (-s). *-JAGT, (B. -JACHT), v. (-en), jagt bij fakkellicht. *-LICHT, o. gmv. licht van fakkels; serenade bij -. *-LOOPER, m. (-s), fakkeldrager.
| |
[† Falbala]
† Falbala, v. (-as), stronk; oplegsel. *...BALEREN, bw. gel. (ik falbaleerde, heb gefalbaleerd), met strooken beleggen, - bezetten.
| |
[Falen]
Falen, ow. gel. (ik faalde, heb gefaald), feilen, dwalen; dat kan niet -, (missen). *...LING, v. het falen.
| |
[Falie]
Falie, v. (...ën), regenmantel (der vrouwen). *-KANT, bn. en bijw. verkeerd, mis; het is -, de zaak loopt mis. *-VOUWEN, ow. gel. (ik falievouwde, heb gefalievouwd), vleijen, kruipen, veinzen. *-VOUWER, m. (-s), vleijer. *-VOUWSTER, v. (-s), vleister.
| |
[† Faligoterie]
† Faligoterie, v. (...ën), malle kuur, affectatie.
| |
[† Falkonet]
† Falkonet, o. (-ten), klein veldstuk. *-KOGEL, m. (-s).
| |
[† Falsaris]
† Falsaris, m. die valschheid in geschriften pleegt; valschaard, opligter. *...SITEIT, v. (regt.) valschheid, nagemaakt handschrift, valsche handteekening. *...SIFICATIE, v. (...ën), vervalsching.
| |
[† Fama]
† Fama, v. gmv. zie FAAM; gerucht, mare. *...MEUS, bn. en bijw. beroemd, berucht; bijzonder, dat is - mooi; zij heeft - (bijzonder fraai) gezongen. *...MILIAAR, *...MILIAIR, bn. en bijw. gemeenzaam. *...MILIARISEREN (ZICH), ww. gel. (ik familiariseerde mij, heb mij gefamiliariseerd), zich gemeen maken, vertrouwelijk aanstellen.
| |
[Familie]
Familie, v. (...ën), gezin; bloedverwantschap, maagschap; geslacht; (nat. gesch.) afdeeling; zij is geene - van mij, zij behoort niet tot mijn geslacht. *-BETREKKING, v. (-en), bloedverwantschap; bloedverwant. *-LID, o. (-leden). *-NAAM, m. (-namen). *-RAAD, m. (...raden), bijeenkomst -, vergadering van leden eener familie. *-REGERING, v. (-en), dynastie, heerschappij door één geslacht uitgeoefend. *-STUK, o. (-ken), schilderij voorstellende leden eener familie; (ook) voorwerp door eene familie -, in een gezin in eere gehouden. *-VERDRAG, o. (-en), onderling verdrag door de leden eener vorsten-familie gesloten. *-VETE, v. (-n), erfelijke haat van eene familie tegen eene andere, (ook) onderling. *-WAPEN, o. (-s), ridderwapen van eene familie. *-ZIEK, bn. genegen tot -, in- | |
| |
genomen
met zijne bloedverwanten. *-ZIEKTE, v. (-n), ziekte erfelijk in een geslacht.
| |
[† Fanaticus]
† Fanaticus, m. (...ci), dweeper; ijveraar. *...TIEK, bn. en bijw. dweepzuchtig, geestdrijvend. *...TISMUS, o. gmv. dweepzucht.
| |
[† Fanfare]
† Fanfare, v. (-n), trompet, -geschal. *...FARON, m. (-s), pogcher, praler. *...FARONNADE, v. (-s), pogcherij, pralerij, grootsprekerij. *...FARONNEREN, ow. gel. (ik fanfaronneerde, heb gefanfaronneerd), grootspreken, pogchen, zwetsen. *...TASEREN, ow. gel. (ik fantaseerde, heb gefantaseerd), (muz.) melodiën voor de vuist scheppen; improviseren op een instrument; (ook) ijlen (in de koorts enz.). *...TASIE, *...TAISIE, v. (...ën), verbeelding; kuur, geïmproviseerd muziekstuk.
| |
[† Fantoom]
† Fantoom, o. (...omen), spook.
| |
[† Farce]
† Farce, v. (-s), klucht; (keuk.) vulsel. *...CEREN, bw. gel. (ik farceerde, heb gefarceerd), vullen, stoppen (een stuk gevogelte). *...DEREN, bw. gel. (ik fardeerde, heb gelardeerd), blanketten; (fig.) opsmukken; vergoêlijken.
| |
[† Faribolen]
† Faribolen, v. mv. wisjewasjes.
| |
[† Farineus]
† Farineus, bn. melig, meelachtig; (schild.) mat, dof.
| |
[† Far niente]
† Far niente, niets doen; het dolce -, het zalige ledigloopen.
| |
[Farizeër]
Farizeër, m. (-s, of ...eën), schijnheilige, huichelaar. *...ZEESCH, bn. als een farizeër.
| |
[Faro]
Faro, o. gmv. (soort) zwaar brabandsch bier; zeker kaartspel; de -tafel, waaraan zoodanig spel wordt gespeeld.
| |
[† Fas et nefas]
† Fas et nefas, bijw. per -, met regt en onregt, door alle middelen.
| |
[† Fascinatie]
† Fascinatie, v. (...ën), begoocheling, voortoovering. *...SCINEREN, bw. gel. (ik fascineerde, heb gefascineerd), betooveren, onder tooverwerking houden, boeijen. *...SCINEN, v. mv. (oorl.) takkebossen (tot demping van grachten).
| |
[† Fashion]
† Fashion, v. gmv. mode; fijne toon. *-ABEL, bn. en. bijw. naar de mode, naar den smaak.
| |
[† Fat]
† Fat, m. (-ten), *-JE, (B. -N), o. (-s), modegek, -pop, -popje; zotje. *-TIG, *-TERIG, bn. en bijw. (-er, -st), ingebeeld, laf, modeziek.
| |
[† Fataal]
† Fataal, bn. en bijw. (...aler, -st), nootlottig, heilloos. *...TALITEIT, v. (-en), voorbeschikt ongeluk; ramp.
| |
[† Fata-morgana]
† Fata-morgana, v. (zeew. en nat.), luchtspiegeling (zinsbedrog, begoocheling die den schepeling in de lucht verafgelegen landen of steden doet zien); opdoeming.
| |
[† Fatigant]
† Fatigant, bn. en bijw. (-er, -st), vermoeijend. *...TIGE, *...TIGUE, v. (-s), vermoeijenis. *...TIGEREN, bw. gel. (ik fatigeerde, heb gefatigeerd), vermoeijen, afmatten. *...TUITEIT, v. gmv. lafheid, ingebeeldheid. *...TUM, o. het lot, noodlot (als god).
| |
[Fatsen]
Fatsen, v. mv. (zeew.) klein zeil, bonnetten.
| |
[Fatsoen]
Fatsoen, o. (-en), vorm, snede; het - van dien rok bevalt mij wel; vorming, bewerking (inz. bij goud en zilver), hoeveel kost het - van die lepels? waarderen buiten het -; (fig.) behoorlijkheid, gemanierdheid, een man van -, houd uw - een weinig. *-EREN, (B. -EEREN), bw. gel. (ik fatsoeneerde, heb gefatsoeneerd), vormen,
| |
| |
bewerken (inz. van kleedingstukken). *-EERDER, m. (-s), bewerker, vormer. *-EERSTER, v. (-s), vormster, bewerkster. *-ERING, v. gmv. vorming, bewerking. *-LIJK, bn. en bijw. (-er, -st), deftig, gemanierd; behoorlijk, welvoegelijk; de -e stand; een - man; - handelen; hij ziet er - uit; eerbaar, een - meisje. *-LIJKHEID, v. gmv. deftigheid; welvoegelijkheid, betamelijkheid.
| |
[† Faufileren]
† Faufileren (ZICH), ww. - in iets, door list of kuiperij zich in iets mengen; (ook) zich onvoorzigtig met iets inlaten.
| |
[† Fauna]
† Fauna, v. gmv. dierenbeschrijving; dierenboek (waarin de dieren, insekten enz. staan beschreven).
| |
[† Fausset, Falset]
† Fausset, Falset, o. gmv. (muz.) hooge -, altstem; - zingen.
| |
[† Fauteuil]
† Fauteuil, m. (-s), leuning-, armstoel; (fig.) voorzitterstoel; stoel -, lidmaatschap der fransche akademie. *...TIEF, bn. (...ver, -st), gebrekkig, foutief; een - opstel, opstel met fouten; - handelen, verkeerd te werk gaan.
| |
[† Faux]
† Faux, o. valschheid (in geschriften).
| |
[† Faveur]
† Faveur, v. (-s), gunst. *...VORIET, m. en v. (-en), gunsteling, lieveling. -, bn. geliefkoosd, lievelings... *...VORITE, v. (-n), begunstigde, lieveling; maîtresse; bijzit (van eenen vorst); de sultane -, de meest begunstigde vrouw van het serail, wier zoon den sultan op den troon volgt. *...VORISEREN, bw. gel. (ik favoriseerde, heb gefavoriseerd), begunstigen, bevoordeelen.
| |
[† Fayence]
† Fayence, v. aardewerk, pottenbakkerswerk.
| |
[Fazant]
Fazant, (B. ook FAIZANT), m. (-en), zek. fraaije vogel. *-HAAN, m. (...hanen). *-HEN, v. (-nen). *- HOK, o. (-ken). *-HOND, m. (-en), hond op de fazantenjagt afgerigt. *-HOUDER, m. (-s), die fazanten kweekt en verkoopt. *-JAGT, v. gmv.
| |
[Februari]
Februari, *...RIJ, m. (B. *...RY, v.), Sprokkelmaand, tweede maand van het jaar (van 28 dagen en om de vier jaren 29 dagen).
| |
[† Fecunditeit]
† Fecunditeit, v. gmv. vruchtbaarheid. *...CULENT, bn. drabbig, troebel. *...DERALISMUS, o. gmv. stelsel van onderling statenverbond (inz. bij gemeenebesten). *...DERALIST, m. (-en), aanhanger van het federalismus; de -en, zij die voor de federatie of tegen de afscheiding zijn. *...DERATIE, v. zie CONFEDERATIE.
| |
[† Fee]
† Fee, v. (...ën), toovergodin.
| |
[Feeks]
Feeks, v. (-en), slecht vrouwspersoon.
| |
[Feest]
Feest, o. (-en), plegtige viering van een (inz. godsdienstige) herinnering; plegtigheid, wijding; het - der driekoningen; het is heden -; een heilig -; een vijf-en-twintig-jarig -. *-DAG, o. (-en). *-ELIJK, bn. en bijw. als een feest, plegtig; een - gewaad; - uitgedost zijn. *-ELING, m. en v. die feest viert of helpt vieren. *-GEBAAR, o. gmv. gejuich -, gedruisch bij een feest. *-GENOOT, m. en v. (-en), deelnemer, deelneemster aan een feest. *-GEWAAD, o. (...aden). *-KLEEDIJ, v. (-en). *-KLEEDING, v. (-en). *-LIED, o. (-eren). *-OFFER, o. (-s). *-VIERING, v. (-en). *-ZANG, m. (-en).
| |
[Feil]
Feil, v. (-en), misslag, overtreding, fout; gebrek; hier is eene - ingeslopen; geen mensch is zonder -; zijne -en verbeteren. *-, zie DWEIL. *-BAAR, bn. onderhevig aan -, vatbaar voor feilen, voor
| |
| |
vergissing. *-EN, ow. gel. (ik feilde, heb gefeild), falen; mistasten; dweilen. *-ING, v. gmv. het feilen.
| |
[Feit]
Feit, o. (-en), daadzaak; werkelijkheid; dat is een -. *-EL, v. (-s), bovendoekje, borstdoekje (van jonge kindertjes). *-ELIJK, bn. en bijw. (-er, -st), handdadig; vijandig; iem. - aanranden. -HEID, v. (-heden) handdadigheid, vijandelijkheid, aanranding.
| |
[Fel]
Fel, bn. en bijw. (-ler, -st), hevig, sterk; een - le brand; een - le slag; eene -le koude; hij viel hem - aan. *-HEID, v. gmv. hevigheid, geweld; de - der koorts.
| |
[† Felicitatie]
† Felicitatie, v. (...ën), gelukwensch, gelukwensching, heilwensch. *...TEREN, bw. gel. (ik feliciteerde, heb gefeliciteerd), gelukwenschen.
| |
[Feloek]
Feloek, v. (-en), (zeew.) snelzeilend open vaartuig.
| |
[↑ Felonie]
↑ Felonie, v. (...ën), (leenst.) trouwbreuk; (in Engeland) meineed staatsmisdaad.
| |
| |
[Femelaar]
Femelaar, m. (-s), *-STER, v. (-s), schijnheilige, kwezel. *...MELEN, ow. gel. (ik femelde, heb gefemeld), den vrome uithangen, huichelen, gebeden prevelen.
| |
[Fenegriek]
Fenegriek, o. (plant.) boksdoorn.
| |
[Feniks]
Feniks, m. (-en), wonder-, fabelachtige vogel; (fig.) die eenig in zijn vak is; iem. wiens gaven zeldzaam zijn; hij is een - in zijne kunst; een - van geleerdheid. *-DICHTER, m. (-s), zeldzaam begaafd dichter. *-MAAGD, v. (-en), zeldzaam meisje. *-PENNEN, v. mv. *-VLEUGELEN, v. mv.
| |
[§ Fep]
§ Fep, v. dronkenschap. *-PEN, ow. gel. (ik fepte, heb gefept), drinken, bekeren, zuipen. *-PER, m. (-s), zuiper, *-STER, v. (-s), zuipster.
| |
[† Feodaal]
† Feodaal, bn. zie FEUDAAL.
| |
[Ferdinand]
Ferdinand, orde van St. - en van verdiensten, ridderorde in de Beide Siciliën; orde van St. -, spaansche militaire ridderorde.
| |
[† Feriën]
† Feriën, v. mv. rust-, vacantiedagen.
| |
[Ferm]
Ferm, bn. en bijw. (-er, -st), vast, fiksch; dat is -! opperbest. *-AN, m. schriftelijk bevel des sultans. *-ENT, o. gistmiddel. *-ENTATIE, v. gisting. *-ENTEREN, ow. gel. (het fermenteerde, heeft gefermenteerd), gisten. *-ITEIT, v. vastheid, standvastigheid.
| |
[Fermoor]
Fermoor, m. (...oren), groote scheepsbeitel.
| |
[Fernambukhout]
Fernambukhout, o. soort verwhout.
| |
[† Ferociteit]
† Ferociteit, v. gmv. wildheid, wreedheid.
| |
[† Fertiel]
† Fertiel, bn. vruchtbaar. *...TILITEIT, v. gmv. vruchtbaarheid.
| |
[† Festijn]
† Festijn, o. (-en), gastmaal. *...TIVAL, o. groot feest, volksfeest. *...TIVITEIT, v. (-en), feestelijkheid.
| |
[† Festina lente]
† Festina lente, haast u langzaam.
| |
[Festoen]
Festoen, v. (B.o.), (-en), lofwerk, guirlande. *...TONNEREN, bw. gel. (ik festonneerde, heb gefestonneerd), op zekere wijze borduren; met bloemwerk versieren.
| |
[† Fête]
† Fête, v. feest. *...TEREN, bw. gel. (ik fêteerde, heb gefêteerd), vieren, feest houden; iem. -, feestelijk onthalen.
| |
[† Fetiche]
† Fetiche, v. klein voorwerp van afgodische vereering.
| |
| |
| |
[† Feudaal]
† Feudaal, bn. tot het leenstelsel behoorende; het - stelsel, leenstelsel.
| |
[† Feuilleteren]
† Feuilleteren, bw. ow. gel. (ik feuilleteerde, heb gefeuilleteerd), doorbladeren; bladerig zijn (van gebak). *...TON, o. (-s), deel van een dagblad aan tooneel- of letterkundige beoordeelingen, verhalen enz. gewijd; - litteratuur. -SCHRIJVER, m. (-s), *...TONIST, m. (-en), die uitsluitend met de levering der feuilleton-artikelen is belast, schrijver van het feuilleton.
| |
[† Fez]
† Fez, v. gmv. roode wollen muts der turksche soldaten.
| |
[Fezant]
Fezant, m. zie FAZANT.
| |
[↑ Fezikken]
↑ Fezikken, ow. gel. (ik fezikte, heb gefezikt), fluisteren, praten. *...KER, m. (-s), fluisteraar. *...STER, v. (-s), fluisteraarster.
| |
[† Fiacre]
† Fiacre, v. (-s), huurkoets.
| |
[† Fiat]
† Fiat, o. goedkeuring; - insertio, goedgekeurd de inlassching.
| |
[† Fibrine]
† Fibrine, v. vezelstof.
| |
[† Fiche]
† Fiche, v. (-s), speelmerkje, beentje.
| |
[† Fichu]
† Fichu, o. (-as), driekant halsdoekje.
| |
[† Fictie]
† Fictie, v. (...ën), (-s), verdichtsel, vinding. *-F, bn. en bijw. -st), kunstmatig, verdicht; eene fictieve (ingebeelde) winst.
| |
[† Fidalgo]
† Fidalgo, m. lid van den kleinen adel in Portugal.
| |
[† Fidei-commis]
† Fidei-commis, o. vastgezet kapitaal dat later op een ander dan de vruchtgebruiker vervalt.
| |
[† Fideel]
† Fideel, bn. en bijw. (...eler, -st), getrouw, gemoedelijk; - bijeen zitten, - kouten.
| |
[† Fideliteit]
† Fideliteit, v. gmv. trouw, trouwhartigheid. *...DIBUS, m. (-sen), papier gevouwen of geknipt om er eene pijp aan op te steken. *...DUCIE, *...DUTIE, v. vertrouwen, geloof; ik heb geen - in (iets of iem.).
| |
[Fielt]
Fielt, m. (-en), schelm, boef. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), van -, als een schelm. -HEID, v. *-ENSTUK, o. (-ken), schelmstuk, schelmerij. *-ERIJ, v. fieltenstuk. *-JE, (B. -N), o. (-s).
| |
[Fiemelen]
Fiemelen, ow. zie FEMELEN.
| |
[Fier]
Fier, bn. en bijw. trotsch, stout, hooghartig. *-HEID, v. gmv. trotschheid, hooghartigheid.
| |
[† Figurabiliteit]
† Figurabiliteit, v. eigenschap der ligchamen om zekere gedaante aan te nemen. *...RANT, m. en v. (en), (toon.) stomme persoon; (fig.) nutteloos lid eener vergadering. *...RATIEF, bn. alleen voor den vorm; beelden voorstellende; de figuratieve schilderkunst, die alleen enkele beelden voorstelt. *...REREN, bw. gel. (ik figureerde, heb gefigureerd), tot een beeld vormen; als stomme persoon optreden; figuur maken; zich -, zich verbeelden, voorstellen.
| |
[Figuur]
Figuur, v. en o. (...uren), beeld, gedaante, leest; voorkomen; een misselijk - maken, eene leelijke rol spelen; de figuren (beelden) zijn goed geschilderd; (fig.) eene zotte - maken; welke - moet ik daar maken? hoe zal ik daar optreden? - maken, een zekere rol spelen, opzien baren; redekunstige -, beeldspraak. *-LIJK, bn. en bijw. oneigenlijk, beeldsprakig; figuurlijke getallen, die gevormd worden door de leden van alle rekenkunstige reeksen van hoogere orden
| |
| |
welker eerste lid de eenheid is; - spreken, zich - uitdrukken. *-LIJKHEID, v. gmv. zinnebeeldige spraakwending.
| |
[Fij]
Fij, (B. FY), tw. zie FOEI; (spr.) hij gaat van de hei in de -, van het eene uiterste tot het andere.
| |
[Fijmelaar]
Fijmelaar, m. (-s), *-STER, v. (-s), wolkaarder, wolkaardster; (fig.) schijnheilige; vroom zusje. *...ACHTIG, bn. (-er, -st), schijnheilig, huichelachtig. *...ARIJ, v. (-en), schijnheiligheid, kwezelarij. *...EN, bw. gel. (ik fijmelde, heb gefijmeld), wolkaarden; (fig.) den vrome uithangen; femelen.
| |
[Fijn]
Fijn, bn. en bijw. niet grof; - laken, - linnen; -e wijn; eene -e flesch (wijn); edel, schoon, een - karakter; - gemoed; - gedrag; godsdienstig, vroom; (fig.) hij is zeer -; eene -e zus, een kwezel; - (klein) schrift; eene pen voor - (schrift) versnijden; het is - (scherp) koud; op de -e puntjes letten, naauwlettend toezien; er - uitzien; - smaken. *-AARD, *-BAARD, m. (-en), fijmelaar. *-HEID, v. gmv. eêlheid, teerheid, wat fijn is (in alle bet.). *-SCHILDER, m. (-s), kunstschilder. *-TJES, bijw. op eene fijne wijze.
| |
[Fijt of Vijt]
Fijt of Vijt, v. kwaadaardige zweer aan eenen vinger.
| |
[Fikfakken]
Fikfakken, ow. gel. (ik fikfakte, heb gefikfakt), beuzelen, talmen. *...KER, m. (-s), beuzelaar, talmer. *...STER, v. (-s), talmster. *...KERIJ, v. beuzelen, getalm, gezeur.
| |
[Fiksch]
Fiksch, bn. en bijw. behoorlijk, vlug; krachtig, nadrukkelijk, een -e klap; knap, een -e jongen, eene -e meid; welvarend, gezond, ik ben niet al te -; behendig, dit heeft hij - gedaan. *-HEID, v. gmv. vlugheid, behendigheid; knapheid; welvarendheid.
| |
[† Filament]
† Filament, o. draadwerk. *-UM, o. helmdraad. *...LÉ, o. (drukk.) streep onder de regels. *...LET, o. (-ten), vischwant, vogelnet; netweefsel; (boekb.) verguld lijstwerk; bloemlijntje; rand op messenstelen. *...LIAAL, bn. en bijw. kinderlijk; - kerk, tweede - of bijkerk; - bank, bijbank, succursale. *...LIGRANE, o. goud- en zilver-draadwerk.
| |
[Filomeel]
Filomeel, *...MELE, v. (-en), (fab.) nachtegaal. *...SEL, -LE, v. grove zijde (draden), floretzijde. *...SELLEN, bn. van floretzijde. *...LOZOOF, m. en v. (...ofen), wijsgeer.
| |
[Filter]
Filter, o. (-s), *...TRUM, m. (...tra), doorzijgdoek. *...TREREN, bw. gel. (ik filtreerde, heb gefiltreerd), doorzijgen; gefiltreerd water, gezuiverd water. *...TREERPAPIER, o. (soort) doorzijgpapier.
| |
[† Finaal]
† Finaal, bijw. volkomen, ten eenenmale; het is mij - onmogelijk dit te doen. *...NALE, v. gmv. slotstuk, einde; de - eener opera.
| |
[Financiën, Finantiën]
Financiën, Finantiën, v. mv. geldwezen, geldmiddelen; de -, inkomsten; departement van -, minister van -; 's lands -; *...CIEKAMER, v. gmv. (oudt.) kantoor van 's rijksschatkist. *...CIER, m. (-s), geldbezitter; beheerder van gelden; hij is een goed -, weet goed met zijn geld om te springen. *...CIEWEZEN, o. gmv. geldwezen. *...CIËEL, bn. de geldzaken -, het geldwezen betreffende; eene financiële crisis, geldnood. -, o. de gelden; het - is in orde, de geldmiddelen staan goed.
| |
[† Fineerder]
† Fineerder, m. (-s), die goud of zilver loutert. *...NEREN, bw. gel. (ik fineerde, heb gefineerd), goud -, zilver louteren.
| |
| |
| |
[† Finesse]
† Finesse, v. (-s), list, sluwheid.
| |
[† Fingeren]
† Fingeren, bw. gel. (ik fingeerde, heb gefingeerd), verdichten; gefingeerde winst, ingebeelde winst; een -e naam, een valsche naam.
| |
[† Fiool]
† Fiool, v. (...olen), flesch met langen hals en kleinen buik; (ook) apothekersfleschje; zie VIOOL.
| |
[† Firmament]
† Firmament, o. uitspansel. *...MAN, m. zie FERMAN.
| |
[† Firn]
† Firn, v. sneeuwmassa (in Zwitserland).
| |
[† Fiscus]
† Fiscus, m. schatkist, rijks belastingen.
| |
[Fiskaal]
Fiskaal, bn. en bijw. de hooge regtsmagt -, (inz.) de belastingwetten betreffende; deze wetten zijn zuiver -; advokaat-, (oudt.) rijks-advokaat.
| |
[Fistel]
Fistel, v. (-s), (heelk.) diepe etterwonde, rijpe zweer; (ook) etterafleider. *-ACHTIG, bn. naar eene fistel gelijkende. *-MES, o. (-sen). *-SNIJDING, v. (-en). *-WONDE, v. (-n). *-ZWEER, v. (...eren).
| |
[Fits]
Fits, v. (-en), soort otter.
| |
[Fitz]
Fitz, (voorvoegsel bij vele engelsche eigennamen, als: Fitz-Gerald, Fitz-James, en ZOON, eigenl. natuurlijke zoon, beteekenende).
| |
[Fix, Fixe]
Fix, Fixe, bn. vast, juist; op primo -, (in den effectenhandel); idée fixe, een vast-, onveranderlijk denkbeeld (der krankzinnigen). *-, (nat.) vuurbestendig. *-EREN, bw. gel. (ik fixeerde, heb gefixeerd), vestigen, vastmaken; iem. -, de oogen of eenen kijker onafgewend op iem. gevestigd houden; (fig.) vaststellen. *-UM, o. vast inkomen.
| |
[Flaauw]
Flaauw, bn. en bijw. (-er, -st), zwak, magteloos; laf, zouteloos, het eten is te -; - vallen, bezwijmen; eene -e redenering; dit is -, geesteloos; de markt was -, slap, (inz. van effecten); iets - (zonder nadruk) behandelen. *-ELIJK, bijw. flaauw. *-HARTIG, bn. en bijw. moedeloos, beschroomd, bloode. -LIJK, bijw. *-HARTIGHEID, v. gmv. moedeloosheid, blooheid. *-HEID, v. (...heden), lafheid, zouteloosheid, (ook fig.). *-TE, v. (-n), bezwijming, onmagt, in - vallen; van eene - bekomen of bijkomen. *-IGHEID, (verkeerdelijk FLAAUWITEIT), v. (...heden), flaauwheid. *-TJES, bijw. flaauwelijk.
| |
[Flab, Flabbe]
Flab, Flabbe, v. zie FLEP. *-BEREN, ow. gel. (ik flabberde, heb geflabberd), suizen, spelen (van den wind in de zeilen enz.).
| |
[† Flacon]
† Flacon, m. (-s), reukfleschje; langhals, wijnflesch.
| |
[Fladderen]
Fladderen, ow. gel. (ik fladderde, heb gefladderd), heen en weder -, op en neêr vliegen (in ongelijke wendingen); de bij fladdert om de bloemen; de vogel fladderde in het rond; (ook fig.) dartelen.
| |
[† Flagelleren]
† Flagelleren, bw. gel. (ik flagelleerde, heb geflagelleerd), geeselen, kastijden. *...LATIE, v. (...ën), geeseling, zelfkastijding.
| |
[† Flageolet]
† Flageolet, v. (-ten), oktaaffluitje; hoogfluit; -toon, (op de viool). *-BLAZER, *-SPELER, m. (-s). *...GORNEREN, bw. gel. (ik flagorneerde, heb geflagorneerd), laf vleijen, kruipen.
| |
[† Flagrant]
† Flagrant, bn. daadwerkelijk, handtastelijk; dat is eene -e leugen; -i delicto, op heeterdaad.
| |
[Flakkeren]
Flakkeren, ow. gel. (ik flakkerde, heb geflakkerd), bij opvlamming branden; flikkeren.
| |
[Flambouw]
Flambouw, v. (B.m.), (-en), fakkel, toorts. *-DRAGER, m. (-s).
| |
[Flamingo]
Flamingo, m. (-os), zekere vogel.
| |
| |
| |
[Flanel]
Flanel, o. gmv. soort geweven wollen stof of baai. *-LEN, bn. van flanel; een - borstrok, - hemd.
| |
[† Flaneren]
† Flaneren, ow. gel. (ik flaneerde, heb geflaneerd), drentelen, rondslenteren.
| |
[Flank]
Flank, v. (-en), zijde, vleugel; (mil.) regts in de -! (kommando); den vijand in de - vallen. *-EREN, bw. gel. (ik flankeerde, heb geflankeerd), op -, ter zijde dekken, - bezetten, - bestrijken. *...KERING, v. (-en), zijdelingsche dekking. *...KEUR, m. (-s), soldaat aan het uiteinde van het gelid geplaatst, vleugelman.
| |
[Flansen]
Flansen, bw. gel. (ik flanste, heb geflanst), slordig bewerken; zamenflansen.
| |
[§ Flap]
§ Flap, m. slag, schop; hij gaf hem een - dat hij neêrviel. *-BANDEN, m. mv. (zeew.) affuit-ringen. *-KAN, v. (-nen), kan met deksel; veldflesch; (zeew.) pul. *-PEN, ow. gel. (ik flapte, heb geflapt), zie KLAPPEN. *-UIT, bijw. rondweg; ik zeide het hem - in het aangezigt. -, m. en v. babbelaar, -ster.
| |
[Flarden]
Flarden, v. mv. lappen, lompen; aan - scheuren; het zeil werd aan - geschoten.
| |
[† Flatteren]
† Flatteren, bw. gel. (ik flatteerde, heb geflatteerd), vleijen; flikflooijen; bevallen; dit portret is wel wat geflatteerd, iets schooner dan het origineel. ZICH -, ww. zich vleijen.
| |
[Fleemen]
Fleemen, bw. gel. (ik fleemde, heb gefleemd), vleijen, streelen, liefkozen. *...ER, m. (-s), *...STER, v. (-s), vleijer, vleister (inz. van kinderen), o gij kleine vleemster! *...ERIJ, v. (-en), het fleemen.
| |
[Fleer]
Fleer, v. (-en), zie HOER. *-S, v. zie FLAP.
| |
[† Flegma]
† Flegma, o. gmv. koudbloedigheid.
| |
[Flenel]
Flenel, o. zie FLANEL.
| |
[Flenters]
Flenters, m. mv. stukken en brokken, lompen.
| |
[Flep]
Flep, v. *-JE, (B. -N), o. driehoekig kinder-hoofddoekje onder het mutsje; (fig.) aan de - zijn, aan den drank zijn.
| |
[↑ Flerecijn]
↑ Flerecijn, o. gmv. jicht.
| |
[Flesch]
Flesch, v. (flesschen), glazen cylinder, meest van eenen hals voorzien; wijn op flesschen; uit eene - drinken; van de - houden, veel drinken; (fig.) op de - zijn of raken, alles verteerd hebben, in slechten financiëlen toestand verkeeren of komen; (nat.) de leidsche -, toestelingerigt tot voortbrenging van electriciteit. *-JE, (B. -N), o. (-s).
| |
[Fleschjes-waterpas]
Fleschjes-waterpas, o. (nat.) zekere toestel (toepassing van het evenwigt van vloeistoffen in communicerende buizen).
| |
[Flesschenbak]
Flesschenbak, m. (-ken). *...BLAZER, m. (-s), -IJ, v. (-en), zie GLASBLAZER. *...BORSTEL, m. (-s). *...KELDER, m. (-s), -TJE,(B. -N), o. (-s), klein koffertje met vakken om flesschen te bevatten. *...KOOPER, m. (-s). *...KORF, m. (...ven). *...MAND, v. (-en). *...POST, v. (-en), (zeew.) scheepsberigten door middel van in zee drijvende flesschen afgezonden.
| |
[† Fletrisseren]
† Fletrisseren, bw. gel. (ik fletrisseerde, heb gefletrisseerd), schandvlekken. *...SURE, v. (-n), schandvlekking, brandmerk.
| |
[Flets]
Flets, bn. (-er, -st), dof, verdoofd, kleurloos. *-HEID, v. gmv. dofheid, kleurloosheid.
| |
| |
| |
[Fleur]
Fleur, v. gmv. bloei, bloeitijd; de - der gezondheid, in de - zijner jaren. *-, (soort) hengellijn (der visschers); (fig.) bloem. *-EN, ow. gel. (ik fleurde, heb gefleurd), met de fleur visschen. *-IG, bn. (-er, -st), bloeijend, blozend, gezond; er - uitzien. -HEID, v. gmv. blos, gezonde kleur.
| |
[† Fleuret]
† Fleuret, v. (-ten), schermdegen.
| |
[† Fleurist]
† Fleurist, m. (-en), bloemist.
| |
[† Flexibel]
† Flexibel, bn. (-er, -st), buigzaam. *...BILITEIT, v. gmv. buigzaamheid.
| |
[† Fliboot]
† Fliboot, m. amerik. rooverschip. *...BUSTIER, m. (-s), vrijbuiter.
| |
[Flikflooijen]
Flikflooijen, bw. gel. (ik flikflooide, heb geflikflooid), laag vleijen, kruipen. *...FLOOIJER, m. (s), *...FLOOISTER, v. (-s), lage vleijer, kruiper, kruipster. -IJ, v. lage vleijerij, kruiperij.
| |
[Flikjes, Flickjes]
Flikjes, Flickjes, o. mv. besuikerde ronde chocolade-koekjes, chocolaadjes (naar den eersten maker, Casper Flick, zoo genoemd).
| |
[Flikken]
Flikken, bw. gel. (ik flikte, heb geflikt), lappen, verstellen; schoenen -. *...KER, m. (-s), lapper, versteller; (dans) kunstmatige sprong waarbij men de kuiten tegen elkander slaat. *...STER, v. (-s), lapster (van schoenen, enz.). *...KERBUIZEN, v. mv. (nat.) zekere glazen buisjes. *...KEREN, ow. gel. (ik flikkerde, heb geflikkerd), schitteren, vonkelen. -D, bn. (-er, -st), de -e sterren. *...KERING, v. (-en), glinstering. *...KERIJ, v. (-en), lapperij. *...KERVUUR, o. (...uren), kunstmatig vonkelend vuur. -TJE, (B. -N), o. (-s), vreugdevuurtje.
| |
[Flink]
Flink, bn. en bijw. (-er, -st), vlug, fiksch; kloek; een -e kerel; hij zeide hem - weg wat hij dacht.
| |
[Flintglas]
Flintglas, o. gmv. (nat.) zekere loodoxyde bevattende glassoort.
| |
[Flits]
Flits, m. (-en), pijl, spies. *-BOOG, m. (...bogen), pijlboog.
| |
[Flodder]
Flodder, m. gmv. modder, slijk. *-EN, ow. gel. (ik flodderde, heb geflodderd), door den modder waden; zie FLADDEREN. *-KLEED, o. (eren), zwaaijend -, al te wijd kleed. *-KOUS, v. (-en), zakkende kous. -, m. en v. (fig.) slordige jongen of meid. *-MIJN, v. (-en), lage -, kleine mijn. *-MOÊR, v. (-en), morsig wijf. *-MUTS, v. (-en), groote -, ruime vrouwenmuts. *-VOS, m. (-sen), morsige kerel.
| |
[Floers]
Floers, o. gmv. zwarte rouwstof; (fig.) in - hullen, met - overdekken; het - van den dood, rouwkleur.
| |
[Flonkeren]
Flonkeren, ow. gel. (ik flonkerde, heb geflonkerd), flikkeren, schitteren. *...ING, v. gmv. *...LICHT, o. (-en), flonkerend -, schitterend licht. *...STAR, *...STER, v. (-ren), schitterende ster; (fig.) man van groote verdienste.
| |
[† Flora]
† Flora, v. naam van de godin der bloemen; plantenboek, beschrijving -, lijst van al de gewassen eens lands; de nederlandsche -.
| |
[Floreen]
Floreen, v. (oudt.) friesche gouden munt, goudgulden (Æ’1.40), waarmede, in den aanvang der 16e eeuw voor het eerst in Friesland zekere grondbelasting werd betaald; (thans is het floreenstelsel nog de grondslag van de heffing der gelden noodig tot het onderhoud van dijken enz.). *-PLIGTIGEN, m. mv. belastingschuldigen die de floreenrente moeten opbrengen; (de - hebben het regt tot verkiezing van predikanten). *...ONTVANGER, m. (-s). *-RENTE, v. gmv. *-STELSEL, o. gmv.
| |
| |
| |
[† Florentine]
† Florentine, v. (-n), florentijnsche zijde, - taf. *...REREN, ow. gel. (ik floreerde, heb gefloreerd), bloeijen.
| |
[Floret]
Floret, v. (-ten) schermdegen. *-, gmv. halfzijde. *-GAREN, o. (-s), soort vlosgaren. *-LINT, o. (-en). *-ZIJDE, v. gmv. -N, bn. van floretzijde. *-TEN, bn. van floret.
| |
[Florijn]
Florijn, v. (-en), duitsche gulden. *...RISSANT, bn. bloeijend.
| |
[† Flosculeren]
† Flosculeren, ow. gel. (ik flosculeerde, heb geflosculeerd), in bloemen -, beeldrijk schrijven.
| |
[† Flotille, Flotilje]
† Flotille, Flotilje, v. gmv. kleine vloot, eskader.
| |
[Flous]
Flous, v. gmv. onwaarheid.
| |
[Flouw]
Flouw, v. (-en), soort vogelnet.
| |
[† Fluctuatie]
† Fluctuatie, v. (...ën), dobbering; weifeling; golving; de - der beursprijzen; na eenige - bleef de koers als gisteren. *...TUEREN, ow. gel. (ik fluctueerde, heb gefluctueerd), dobberen; rijzen en dalen (inz. der beursprijzen); de beurs heeft sterk gefluctueerd.
| |
[† Fluïditeit]
† Fluïditeit, v. gmv. vloeibaarheid.
| |
[Fluim]
Fluim, v. (B.m. en v.) (-en), slijmachtig speeksel; -en opgeven, - loozen. *-ACHTIG, bn. (-er, -st). *-EN, ow. gel. (ik fluimde, heb gefluimd), fluimen spuwen, - opgeven.
| |
[Fluisteren]
Fluisteren, ow. gel. (ik fluisterde, heb gefluisterd), zacht -, naauwelijks hoorbaar spreken. *...AAR, m. (-s). -STER, v. (-s). *...ING, v. gmv. *...GEWELF, o. (...ven), ellipsvormig gebouwd gewelf (met twee brandpunten voor de geluidstralen).
| |
[Fluit]
Fluit, v. (-en), zeker blaasinstrument; eene biezen of rieten -; zek. vaartuig; champagneglas. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine fluit; (soort) broodje. *-ARIA, o. (-as), aria op de fluit te spelen of met nabootsing der fluit te zingen. *-EN, bw. en ow. ong. (ik floot, heb gefloten), door de zamentrekking der lippen een scherpen, soms welluidenden klank uitbrengen; een deuntje -; die vogel fluit liefelijk; (fig.) iem. laten -, te vergeefs laten roepen of wachten; § wateren. *-ER, m. (-s). *-STER, v. (-s). *-GLAS, o. (...azen), hoog doch smal wijnglas, champagneglas. *-IST, m. (-en), fluitspeler. *-MAKER, m. (-s). *-MEESTER, m. (-s). *-ORGEL, o. (-s). *-REGISTER, o. (-s), orgel. *-SCHIP, o. (...epen), langwerpig soort transportschip. *-SPEL, o. gmv. *-SPELER, m. (-s). *-SPEELSTER, v. (-s). *-WERK, o. gmv.
| |
[Fluks]
Fluks, bijw. dadelijk, met spoed. *-CH, bn. spoedig, vaardig.
| |
[† Fluorium]
† Fluorium, o. gmv. (nat.) zeker metalloïde.
| |
[Flus]
Flus, *-JES, bijw. straks; zoo even, zoo aanstonds; adieu, tot -.
| |
[Fluweel]
Fluweel, o. (oudt.) fulp; fijn geschoren stof (van zijde of katoen). *-ACHTIG, bn. als fluweel; (ook) zacht op het gevoel. -HEID, v. gmv. zachtheid op het gevoel. *-BLOEM, v. (-en), amarant. *-EN, bn. van fluweel. *-MAKER, *-WERKER, m. (-s). *-WERKSTER, v. (-s).
| |
[Fluwijn]
Fluwijn, o. (-en), bunsing.
| |
[† Fluxie]
† Fluxie, v. (...ën), vloeijing; zinking; buikloop. *-REKENING, v. eene door Newton gevonden rekenwijze.
| |
[† Flysch]
† Flysch, v. zeker schilferkalkgesteente.
| |
| |
| |
[Fniezen]
Fniezen, ow. gel. (ik fniesde, heb gefniesd), onwillekeurig en hoorbaar proesten door den neus en de keel.
| |
[Fnuiken]
Fnuiken, bw. gel. (ik fnuikte, heb gefnuikt), (oudt.) kortwieken; (fig.) verijdelen, ten onder brengen; iemands trots -. *...ING, v.
| |
[† Focus]
† Focus, m. brandpunt.
| |
[Foedraal]
Foedraal, m. (...alen), *-TJE, (B. -N), o. (-s), scheede; huisje.
| |
[† Foetus]
† Foetus, m. ligchaamsvrucht (nog in het begin der wording).
| |
[Foei]
Foei, tw. uitroep van verachting. *-LEELIJK, bn. zeer leelijk.
| |
[Foelie]
Foelie, v. gmv. vliesje van de muskaatnoot; (spieg. en juw.) foeliesel, verfoeliesel; bladtin; dun geslagen metaal.
| |
[Fok]
Fok, v. (-ken), (zeew.) soort mast; (fig.) bril; teelt (van vee). *-KEMAST, m. (-en). *-KERA, o. (-as). *-KERUIT, v. (-en). *-KEZEIL, o. (-en). *-KEN, bw. gel. (ik fokte, heb gefokt), aankweeken, opvoeden (van vee); wegzeilen; zich wegmaken; (ook) brillen, eenen bril gebruiken. *-KER, m. (-s), aankweeker van vee; (fig.) een rijke -, gierigaard. *-KERIJ, v. (-en), aankweeking, kweekhof van vee. *-KING, v. (-en), het fokken; fokkerij.
| |
[Foliant]
Foliant, m. (-en), boek van het grootste formaat, in-folio. *...LIO, o. (-os), (beter FOLIUM), bladzijde; (fig.) een zot in -, een aartsgek. *...LIËREN, bw. gel. (ik foliëerde, heb gefoliëerd), de bladzijden merken, - nommeren.
| |
[Folteren]
Folteren, bw. gel. (ik folterde, heb gefolterd), pijnigen, martelen. *...AAR, m. (-s). -STER, v. (-s). *...BANK, v. (-en), pijnbank. *...ING, v. (-en). *...TUIG, o. (-en), toestellen om te pijnigen.
| |
[† Fomenteren]
† Fomenteren, bw. gel. (ik fomenteerde, heb gefomenteerd), stoven; (fig.) opstoken, bewerken (een oproer).
| |
[Fommelen]
Fommelen, bw. gel. (ik fommelde, heb gefommeld), frommelen. *...LING, v. gmv.
| |
[† Foncé]
† Foncé, bn. donker van kleur.
| |
[† Fond (à)]
† Fond (à), ter dege, in den grond.
| |
[Fondament]
Fondament, o. (-en), grondslag, -vest. *...DATIE, v. (...ën), stichting.
| |
[Fonds]
Fonds, o. gmv. geld, kapitaal; (boekh.) bezit, voorraad van al de uitgegeven werken; zijn - (het regt van eigendom op zijne uitgegevene werken) verkoopen. *-ARTIKEL, o. (-s), (boekh.) een der werken door eenen boekhandelaar uitgegeven en waarop hij regt van eigendom heeft. *-LIJST, v. (-en), catalogus der werken eens uitgevers.
| |
[Fondsen]
Fondsen, o. mv. effecten, staatspapieren; in - handelen, speculeren; de - rijzen, - dalen. *-BEURS, v. (...zen). *-HANDELAAR, m. (-s). *-HOUDER, m. (-s), bezitter van fondsen. *-MAKELAAR, m. (-s). *- MARKT, v. gmv. effectenbeurs.
| |
[Fonkelen]
Fonkelen, ow. gel. (ik fonkelde, heb gefonkeld), schitteren, blinken; zijne oogen fonkelden van vreugde. *...ING. v. het fonkelen. *...NIEUW, bn. geheel nieuw, pas van de naald.
| |
[† Fontanel, Fontenel]
† Fontanel, Fontenel, v. (-len), kunstopening in het vleesch (tot afleiding van schadelijke vochten). *...TANGE, v. (-n), haarstrik (kapsel).
| |
[Fontein]
Fontein, v. (-en), springbron. *-ADER, v. (-s), onderaardsche waterstroom. *-BAK, m. (-ken). *-BUIS, v. (...zen). *-MEESTER, m. (-s), bronmeester. *-PLIP, v. (-en). *-TJE, o. (-s), waschbak, wa- | |
| |
terbak
met kraan. *-WATER, o. gmv. bronwater. *-WERK, o. (-en), toestel tot kunstmatige springbronnen.
| |
[Fooi]
Fooi, v. (-jen, B. -en), drinkgeld, gave in geld (voor gedane moeite); (oudt.) feestmaal; de - geven, afscheid geven, uit de dienst ontslaan; op de bonne -, op goed geluk.
| |
[Foolen]
Foolen, bw. gel. (ik foolde, heb gefoold), plagen.
| |
[Fop]
Fop, m. het foppen. *-PEN, bw. gel. (ik fopte, heb gefopt), misleiden, voor den gek houden, verschalken; hij werd leelijk gefopt, betrapt. *-PER, m. (-s), misleider, verschalker. *-STER, v. (-s), verschalkster. *-PERIJ, v. (-en), bedrog, misleiding, verschalking.
| |
[† Force]
† Force, v. kracht, geweld; par -, met kracht en geweld; - majeure, nooddwang. *...CEREN, bw gel. (ik forceerde, heb geforceerd), dwingen, overweldigen; openbreken; verkrachten (een meisje).
| |
[↑ Foreest]
↑ Foreest, o. woud.
| |
[Forel]
Forel, *-LE, v. (B.m.) (-len), soort fijne riviervisch.
| |
[† Forfanterie]
† Forfanterie, v. (...ën), grootsprekerij, snoeverij.
| |
[† Forma]
† Forma, pro -, voor den vorm, - schijn; in optima -, in den besten vorm, volkomen naar eisch.
| |
[Formaat]
Formaat, o. (...aten), omvang, hoogte en breedte (inz. van papier en boeken); (boekh.) zak-, dat geschikt is om in den zak te dragen, portatief (van boeken). *-GOED, o. *-HOUT, o. hout geschikt tot vormen, tot modellen. *-ZEGEL, o. (-s), zegel voor akten enz. (in tegenstelling van wisselzegel).
| |
[† Formaliseren]
† Formaliseren (ZICH), ww. gel. (ik formaliseerde mij, heb mij geformaliseerd), zich beleedigd achten; geformaliseerd zijn. *...MALIST, m. (-en), die aan de uiterlijke vormen hangt. *...MALITEIT, v. (-en), uiterlijke vorm; de -en in acht nemen; die man is vol -en. *...MATIE, v. (...ën), vorming; schepping. *...MEEL, bn. en bw. vormelijk, naar den vorm; (fig.) bepaald, duidelijk; hij heeft hem - geweigerd. *...MEERDER, m. gmv. vormer; schepper; de eeuwige -, God. *...MEREN, (B. ...MEEREN), bw. gel. (ik formeerde, heb geformeerd), vormen, eene gedaante geven aan; scheppen, vóór dat iets was geformeerd; beschaven, hij is ruw, hij moet nog geformeerd worden. *...MERING, v. gmv. vorming, schepping. *...MIDABEL, bn. geducht, vreeselijk; eene -e krijgsmagt, - vesting, - vloot. *...MULE, v. (-n), (wisk.) in letters uitgedrukte algemeene uitkomst of regel, grondslag van berekeningen; algebraïsche -. *...MULIER, o. (-en), voorschrift, bepaalde bewoordingen waarin iets vervat moet zijn; (godg.) de -en van eenigheid (in de hervormde kerk); voorbeeld. -BOEK, o. (-en).*...MULIST, m. (-en), die aan formulieren hangt.
| |
[Forneer, Furneer]
Forneer, Furneer, o. (schrijnw.) inleghout, bladhout. *...NICATIE, v. gmv. hoererij, wulpschheid.
| |
[Fornuis]
Fornuis, o. (...zen), stookplaats, vuuroven; kookkagchel. *-JE, (B. -N), o. (-s). *-BAK, m. (-ken). *-GAT, o. (-en), opening in een fornuis. *-PIJP, v. (-en). *-PLAAT, o. (...aten).
| |
[Forsch]
Forsch, bn. en bijw. (-er, meest -), krachtig, geweldig, hard, op geweldige wijze; een -e kerel, eene -e stem; - te werk gaan. *-HEID, v. gmv. kracht, geweld, hardheid; welk eene - in die stem!
| |
| |
| |
[† Fort]
† Fort, o. (-en), sterkte, vestingwerk, schans. *-JE, (B. -N), o. (-s), klein vestingwerk. *-E-PIANO, o. (...os), klavier. *-ERES, v. (-sen), versterkte plaats. *-IFICATIE, v. (...ën), versterking, vestingwerk. *-ISSIMO, bn. (muz.) zeer sterk, allersterkst. *-o, bn. (muz.) sterk.
| |
[Fortuin]
Fortuin, v. gmv. de geluksgodin; (fig.) lot; de wisselvalligheden der -. *-, o. vermogen, kapitaal; - zoeken, - maken; op - (avontuur) varen; op goed -, zoo als het toeval wil; een soldaat van -, die door de krijgsdienst tot hooge eerambten is geraakt. *-ZOEKER, m. (-s), gelukzoeker. *-ZOEKSTER, v. (-s), gelukzoekster.
| |
[† Fossiliën]
† Fossiliën, v. mv. delfstoffen (inz.) uit de voorwereld. *...SIEL, bn. gedolven (uit den grond).
| |
[† Foudroyeren]
† Foudroyeren, bw. gel. (ik foudroyeerde, heb gefoudroyeerd), neêrbliksemen; (fig.) ter nederslaan.
| |
[† Foule]
† Foule, v. menigte, volkshoop; eene - van menschen.
| |
[† Fourage]
† Fourage, v. voeder, beestenvoeder; (oorl.) op - uitgaan. *...GEREN, bw. en ow. gel. (ik fourageerde, heb gefourageerd), voeder inhalen, op fourage uitgaan. *...GEERDER, m. (-s).
| |
[Fourier]
Fourier, m. (-s), onder-officier (met de fourage, inkwartiering enz. belast).
| |
[† Fourgon]
† Fourgon, m. (-s), soort tweespannig rijtuig, reiswagen. *...NEREN, gel. (ik fourneerde, heb gefourneerd), verschaffen, voorzien; hij fourneert mij alles; (gelden) storten; (een loterijbriefje) vernieuwen; (kastenm.) inleggen. *...NISSEMENT, o. (-en), betaling, storting (van geld); vernieuwing (van loterijbriefjes); verschaffing, bezorging. *...NITURE, v. (-n), toebehooren (inz. van kleederen).
| |
[Fout]
Fout, v. (-en), misslag, feil, gebrek; eene - maken of begaan; een opstel met -en; geen mensch zonder -; ik kom zonder -, zeker, bepaald. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine feil.
| |
[† Foyer]
† Foyer, m. en o. (-s), koffijkamer (in eenen schouwburg); verzamelplaats der tooneelspelers.
| |
[† Fra]
† Fra, (verkorting van frater, broeder), bijnaam van monniken.
| |
[Fraai]
Fraai, bn. en bijw. (-jer, B. -er, -st), schoon, mooi; een -je tuin, een - uitzigt, - schrift; het staat u -! *-JELIJK, bijw. *-HEID, v. (...heden), schoonheid. *-JIGHEID, v. (fig.) fraaiheid. § *-TJES, bijw. liefjes.
| |
[† Frac]
† Frac, m. korte jas, - rok.
| |
[† Fractie]
† Fractie, v. (...ën), (rek.) breuk; (fig.) deel eener politieke partij; de liberale -, de liberale leden eener wetgevende vergadering. *...TUUR, *...TURE, v. breuk, breking (van eenig ligchaamsdeel); soort drukletter.
| |
[† Fragile]
† Fragile, *...GIEL, bn. (-er, -st), breekbaar, bros. *...LITEIT, v. gmv. breekbaarheid, brosheid; (fig.) vergankelijkheid.
| |
[Fragment]
Fragment, o. (-en), brokstuk, uittreksel.
| |
[Framboos]
Framboos, (B. bramboos), v. (...bozen), zekere fijne boomvrucht. *...BOZENAZIJN, m. gmv. *...BOZENBOOM, m. (-en). *...BOZENKOEKJE, (B. -N), o. (-s).
| |
[† Franc]
† Franc, v. (-s), fransche zilveren munt (= 475 cent ned.).
| |
[† Française]
† Française, v. (-s), fransche (vrouw), zekere dans.
| |
| |
| |
[† Franchement]
† Franchement, bijw. ronduit, ruiterlijk. *...CISEREN, bw. gel. (ik franciseerde, heb gefranciseerd); verfranschen.
| |
[Franciskaner]
Franciskaner, m. (-s), - monniken, (zekere oude fransche monniken-orde). *-KLOOSTER, o. (-s). *-MONNIK, m. (-en). *-ORDE, v.
| |
[† Franc-maçon]
† Franc-maçon, m. (-s), vrijmetselaar. *...NERIE, v. gmv. vrijmetselarij.
| |
[Franco]
Franco, bn. en bijw. vrij, vrachtvrij, postvrij, portvrij, gefrankeerd.
| |
[Franje]
Franje, v. (-n, -s), soort geweven of geknoopt boordsel (tot sieraad); met -s beleggen of bezetten; (fig.) § beuzelpraat; kom, kom, altemaal -s! opsmukking; hij heeft er nog veel -s bij gemaakt *-MAKER, m. (-s). *-MAAKSTER, v. (-s). *-WERKER, m. (-s) *-WERKSTER, v. (-s).
| |
[Frank]
Frank, in: - en vrij, bijw. onbeschroomd; (ook) gansch vrij; de -en, zekere oud-germaansche volksstam. *-, v. zie FRANC. *-EREN, bw. gel. (ik frankeerde, heb gefrankeerd); het postgeld -, het porto -, de vracht bij de verzending betalen.
| |
[Frans]
Frans, orde van - I, ridderorde der Beide-Siciliën; orde van - Joseph, oostenrijksche ridderorde.
| |
[Fransijn]
Fransijn, (B. ...CIJN), o. gmv. perkament.
| |
[† Frappant]
† Frappant, bn. en bijw. treffend; eene -e gelijkenis; hij gelijkt - op zijne moeder. *...PEREN, bw. gel. (ik frappeerde, heb gefrappeerd), treffen; bevreemden; dat frappeert mij in de hoogste mate.
| |
[† Fraterniseren]
† Fraterniseren, ow. gel. (ik fraterniseerde, heb gefraterniseerd), zich verbroederen, broederschap drinken.
| |
[Fratsen]
Fratsen, v. mv. grillen, beuzelarij, praatjes; maak zoo veel - niet. *-MAKER, m. (-s), *-MAAKSTER, v. (-s).
| |
[† Fraude]
† Fraude, v. gmv. valschheid; wegens - veroordeeld worden; smokkelarij. *...DEREN, bw. gel. (ik fraudeerde, heb gefraudeerd), bedriegen, misleiden; slecht-, verkeerd handelen; smokkelen. *...DULENT, *...DULEUS, bn. en bijw. bedriegelijk; een - bankroet; (regt.) - verklaren.
| |
[Frederiksorde]
Frederiksorde, v. wurtembergsche ridderorde.
| |
[Fregat]
Fregat, o. (-ten), snelzeilend oorlogschip.
| |
[† Frenetiek]
† Frenetiek, bn. razend, krankzinnig. *...SIE, v. gmv. razernij, dolheid.
| |
[† Frequent]
† Frequent, bn. en bijw. (-er, -st), veelvuldig, sterk bezocht; eene -e straat, dit gebeurt -. *-ATO, bijw. (muz.) met de gewone stem. *-EREN, bw. gel. (ik frequenteerde, heb gefrequenteerd), bezoeken, omgaan met.
| |
[† Fresco]
† Fresco, bn. en bijw. al -, in -, met witten kalk; in - schilderen, eene - schilderij. *-, o. een schoon -, muurschildering.
| |
[Fret]
Fret, o. (-ten), zeker dier op konijnen jagende; (timm.) kleine boor. *-TEN, ow. gel. (ik frette, heb gefret), met het fret jagen.
| |
[† Freule]
† Freule, v. (-s), adellijke jonkvrouw.
| |
[† Fricassee]
† Fricassee, v. (...ën), gefruit vleesch, schotel van onderscheidene spijzen.
| |
[† Fricadel]
† Fricadel, v. (-len), bal van gehakt vleesch.
| |
[Fries]
Fries, o. (...zen), (bouwk.) hoofdlijst eener zuil; soort franje; belegstuk van een kanon; bovenstuk eener tooneeldecoratie.
| |
| |
| |
[Frijnen]
Frijnen, bw. gel. (ik frijnde, heb gefrijnd), (steenh.) uitdrijven, uithakken, fijn bewerken. *...NER, m. (-s).
| |
[Frictie]
Frictie, v. (...ën), wrijving.
| |
[Frisch]
Frisch, bn. en bijw. (frisscher, meest -), gezond, versterkend, jeugdig; een frissche morgen; eene frissche koelte; het is -, koel, koud. *-HEID, v. het ververschende; koelte.
| |
[† Friseren]
† Friseren, bw. gel. (ik friseerde, heb gefriseerd), kappen, het haar doen krullen. *...EUR, m. (-s), kapper.
| |
[Frisket]
Frisket, o. (-ten), (boekdr.) raam.
| |
[Frisolet]
Frisolet, v. floszijden lint.
| |
[Frisschen]
Frisschen, o. loutering, het bewerken van het brooze gietijzer tot staafijzer.
| |
[† Frissonneren]
† Frissonneren, ow. gel. (ik frissonneerde, heb gefrissonneerd), huiveren, trillen, rillen.
| |
[Frit]
Frit, *-TE, o. (glasbl.) gesmolten glas, glasschuim.
| |
[† Frivole]
† Frivole, bn. en bijw. (-r, ...voolst), kinderachtig, nietig, ijdel. *...LITEIT, v. (-en), nietigheid, kinderachtigheid, ijdelheid.
| |
[Frommel]
Frommel, m. (-s), kreuk. *-EN, bw. gel. (ik frommelde, heb gefrommeld), kreuken, verdrukken (in de hand).
| |
[† Fronde]
† Fronde, v. slinger; (gesch.) staatspartij in Frankrijk gedurende de minderjarigheid van Lodewijk XIV.
| |
[Frons]
Frons, v. gmv. rimpel, plooi. *-ELEN, *-EN, bw. gel. (ik fronste, heb gefronst, B. fronsde, gefronsd), tot rimpels zamentrekken (het voorhoofd). *-ING, v. gmv. rimpeling.
| |
[† Front]
† Front, o. voorzijde; voor het - (voorste gelid) komen; - maken, pal staan, zich verzetten. *-AAL, o. (...alen), (bouwk.) *-IEREN, v. mv. grenzen. *-IERPLAATS, v. (-en), grensplaats. *-ISPICE, v. (-n), voorstuk, voorgevel; de - van een werk (doorgaans met een vignet). *-ON, o. (-s). boog boven de deur.
| |
[† Frotteren]
† Frotteren, bw. gel. (ik frotteerde, heb gefrotteerd), wrijven.
| |
[Fructifiëren]
Fructifiëren, ow. gel. (ik fructifiëerde, heb gefructifiëerd), vrucht dragen, bloeijen (ook fig.). *...TUARIUS, m. (regt.) vruchtgebruiker.
| |
[† Frugaal]
† Frugaal, bn. (...aler, -st), sober, matig. *...GALITEIT, v. gmv. matigheid, soberheid.
| |
[Fruit]
Fruit, v. en o.(-en), vrucht, vruchten, ooft. *-BEN, v. (-nen), *-MAND, v. (-en), vruchtenmand. *-BOOM, m. (-en). *-EN, bw. gel. (ik fruitte, heb gefruit), vleesch -, kruiden, met toespijs mengen. *-ING, v. *-KELDER, m. (-s). *-KOOPER, m. (-s). *-KOOPSTER, v. (-s). *-MARKT, v. (-en). *-SCHAAL, v. (...alen). -TJE, (B. -N), o. (-s). *-SCHILDER, m. (-s). -ES, v. (-sen). *-SCHOTEL, m. (-s). *-STUK, o. (-ken), schilderij vruchten voorstellende. *-VROUW, v. (-en). *-VERKOOPER, m. (-s). *-VERKOOPSTER, v. (-s). *-WINKEL, m. (-s).
| |
[Fuik]
Fuik, v. (-en), langwerpige korf (tot bewaring van visch in het stroomend water); (fig.) in de - zijn, verloofd -, getrouwd zijn.
| |
[† Frustreren]
† Frustreren, bw. gel. (ik frustreerde, heb gefrustreerd), berooven van (iets); teleurstellen.
| |
[† Fuchsia]
† Fuchsia, v. een fraai heestergewas.
| |
| |
| |
[† Fueros]
† Fueros, mv. vuren, haardsteden; (fig.) vrijheden, volksregten (in het noorden van Spanje).
| |
[† Fulmineren]
† Fulmineren, ow. gel. (ik fulmineerde, heb gefulmineerd), uitvaren, vloeken (tegen).
| |
[† Fuge]
† Fuge, v. (-n), (muz.) verheven -, diep doordacht stuk.
| |
[† Fulgurieten]
† Fulgurieten, m. mv. bliksembuizen, donderbeitels.
| |
| |
[† Fumarolen]
† Fumarolen, mv. rook- en dampzuilen uit een vuurspuwenden berg (vóór eene uitbarsting).
| |
[† Fumigatie]
† Fumigatie, v. (...ën), berooking.
| |
[Fun]
Fun, m. (-nen), schelm.
| |
[† Funambule]
† Funambule, m. (-s), koordedanser.
| |
[† Functie]
† Functie, v. (...ën), ambtsverrigting; ambtspligt; in - treden, eene betrekking aanvaarden; nog in - (dienst) zijn.
| |
[Fundament]
Fundament, o. zie FONDAMENT. *...DATIE, v. (...ën), stichting, gesticht; beurs, fonds (tot zeker doel aangewezen). *...GEREN, ow. gel. (ik fungeerde, heb gefungeerd), waarnemen, verrigten; defungeren, uit een ambt treden, zijne functiën nederleggen.
| |
[† Furie]
† Furie, v. (...ën), razernij, woede; (fig.) booze vrouw; (gesch.) de Spaansche -, de Fransche -. *...IOSO, bijw. (muz.) hevig, sterk.
| |
[† Fusie]
† Fusie, v. (...ën), smelting, gieting; (fig.) ineensmelting (van partijen, voksrassen, geslachten).
| |
[Fust]
Fust, v. (-en), vat, (ook) vaten; wijn op -. *-AADJE, v. gmv. vaatwerk ↑ *-EIN, *-IJN, o. (soort) wollen stof.
| |
[↑ Fut]
↑ Fut, bijw. niets, wisjewasjes.
| |
[Futselaar]
Futselaar, m. (-s, ...aren), beuzelaar, talmer, *-STER, v. (-s), talmster. *...ARIJ, v. (-ën), beuzelarij, talmerij. *...BOEK, o. (fig.) beuzelkraam. *...EN, ow. gel. (ik futselde, heb gefutseld), beuzelen, talmen. *...ING, v. *...WERK, o. beuzelarij.
|
|