Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945
(1989)–Piet Calis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 426]
| |
Hoofdstuk 7
| |
[pagina 427]
| |
honger geleden. Velen stierven er door gebrek aan voedsel en medicijnen. In deze periode die tot de donkerste in onze geschiedenis kan worden gerekend, verscheen in de Zaanstreek een nieuw literair en cultureel tijdschrift, Zaans Groen. Het idee dit blad op te richten was in het najaar van 1944 opgekomen bij de eenentwintigjarige Zaanse drukker Klaas Woudt en zijn drie jaar oudere zuster Mart. Klaas Woudt was in 1923 te Koog aan de Zaan geboren. Zijn vader had een drukkerij - gevestigd in het pand Lagedijk 158 in Zaandijk -, waarvan de geschiedenis al terugging tot 1821. In de jaren dertig en in het begin van de oorlog volgde Klaas Woudt de hbs-opleiding aan het Gemeentelijk Lyceum te Zaandam. Tijdens zijn jaren op de middelbare school werd hij sterk geboeid door de poëzie van H. Marsman, waarvan hij als jongen van zestien jaar al uitvoerige passages uit het hoofd kende. Na het behalen van het hbs-diploma ging Klaas Woudt naar de Grafische School in Amsterdam, waar hij in dezelfde klas kwam te zitten als de latere schrijver Karel van het Reve. Diens broer Gerard zat één klas hoger dan hij. In de zomer van 1944 deed Woudt eindexamen aan deze school. Intussen was hij begonnen op een gietijzeren degeltrap-persje in de drukkerij van zijn vader rijmprenten te vervaardigen, waarop favoriete gedichten - zoals ‘Dies irae’ en ‘Herinnering aan Holland’ van Marsman - werden afgedrukt. Ook vervaardigde hij enkele bibliofiele boekjes op handgeschept papier, waarvan er één in handen kwam van de Amsterdamse uitgever-boekhandelaar A.A. Balkema - de uitgever van onder meer ‘De Vijf Ponden-Pers’, waarover in het inleidende hoofdstuk van dit boek werd geschreven -, die de typografische kwaliteit ervan bewonderde en in de zomer van 1944 bij Klaas Woudt in Zaandijk langs kwam. Woudt vervaardigde hierna ook een aantal clandestiene uitgaven voor Balkema. In dezelfde periode schreef Woudt, die in deze tijd sterk beïnvloed werd door de poëzie van de Tachtigers - met name van Willem Kloos -, een reeks sonnetten ter herinnering aan een gestorven schoolvriend. De zuster van Klaas Woudt, Martine Woudt (1920-'67), was eveneens te Koog aan de Zaan geboren. Nadat zij aan het Gemeentelijk Lyceum te Zaandam het gymnasiumdiploma behaald had, ging ze in het begin van de oorlog Franse taal- en letterkunde studeren aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. Omdat ze weigerde de ‘loyaliteitsverklaring’ te tekenen, staakte ze haar studie in het voorjaar van 1943, waarna ze in de Zaanstreek ging werken als assistente op een consultatiebureau voor tbc. Intussen was ook zij begonnen gedichten | |
[pagina 428]
| |
te schrijven. Evenals haar broer Klaas woonde ze in deze periode in haar ouderlijk huis. In de zomer van 1944 kwamen Mart en Klaas Woudt in contact met Ad. van Noppen, de redactiesecretaris van het Utrechtse blad Parade der Profeten. In het speciale poëzienummer van dit tijdschrift dat in het najaar van 1944 uitkwam, werd van hen beiden poëzie opgenomen: van Mart Woudt - onder de schuilnaam Tine Martens - één sonnet, van Klaas Woudt vier sonnetten. Op dinsdag 10 oktober 1944 maakte de familie Woudt een schokkende gebeurtenis mee. Omdat er bij een spoorlijn in de buurt sabotage was gepleegd - op een van de treinrails was een bom gelegd -, besloten de bezetters bij wijze van represaillemaatregel het huis van de familie Woudt aan de Plataanweg in Zaandijk op te blazen. Klaas Woudt deelde hierover in 1979 mee: ‘De Duitsers kwamen mijn moeder vertellen - in aanwezigheid van de nsb-burgemeester -, dat het huis opgeblazen zou worden. Ze zou een uur de tijd krijgen om het te ontruimen.’ Over de ontruiming vertelde Woudt: ‘De Duitsers hielpen daar vrolijk aan mee. Ik herinner me dat ik met een Duitser een
Klaas en Mart Woudt, detail van tekening (1943) door Gerrit N. Woudt.
| |
[pagina 429]
| |
kastje van de bovenverdieping af de trap afdroeg en dat ik dacht: “God, je bent een aardige man eigenlijk,” terwijl diezelfde Duitsers dat huis opbliezen. Zo gek gespleten was ook je beleving.’Ga naar eind1 Nadat hun huis met trotyl was opgeblazen - vijf andere woningen in de buurt werden in brand gestoken -, ging de familie Woudt in het huis van een tante wonen: naast de drukkerij aan de Lagedijk. In deze periode kwam bij Mart en Klaas Woudt, voor wie het ontbreken van cultureel leven in dit laatste oorlogsjaar een groot gemis was, het plan op een Zaanse culturele kring op te richten, waar in de beslotenheid van een huiskamer of atelier lezingen, concerten en tentoonstellingen zouden plaatsvinden. Als een van de uitingsvormen van deze kring zagen zij daarnaast het verschijnen van een eigen tijdschrift. Wellicht werden zij hierbij mede gestimuleerd door het voorbeeld van Parade der Profeten. Mart en Klaas Woudt gingen hierna met grote voortvarendheid te werk. Klaas Woudt deelde hierover in 1979 mee: ‘Toen zijn we met zijn tweeën op de fiets de Zaanstreek langsgegaan, aanbellende bij mensen waarvan we dachten: “Nou, die schrijven misschien wel.” En dan kom je van het een in het ander. Toen kwamen we ten slotte bij wildvreemden terecht, die inderdaad wel eens verzen bleken te schrijven.’ Tot de jongeren met wie Mart en Klaas Woudt in deze periode contact opnamen, behoorde de negentienjarige Anton Oosterhuis. Anton Oosterhuis was in 1925 te Enschede geboren. Toen hij ongeveer acht jaar was, verhuisde hij met zijn familie naar Zaandam, waar hij later aan het Gemeentelijk Lyceum de hbs-opleiding zou volgen. Over zijn literaire voorkeur in die tijd deelde hij in 1988 mee: ‘Ik was als zestienjarige helemaal idolaat van Perk en Kloos.’Ga naar eind2 In die periode begon Oosterhuis gedichten - vooral sonnetten - te schrijven. In het laatste jaar vóór het eindexamen kwam hij in dezelfde klas te zitten als Klaas Woudt. Nadat Anton Oosterhuis in 1942 het einddiploma hbs-b behaald had, besloot hij zich te gaan voorbereiden op het staatsexamen gymnasium - hij wilde later Nederlands gaan studeren -, maar kort daarna kreeg hij een oproep voor de Arbeidsdienst, waarna hij de studie staakte en onderdook. Tijdens zijn onderduik schreef Oosterhuis, die zich voelde aangetrokken door het democratisch socialisme, veel liedjes die na de oorlog in het politieke cabaret zouden worden gezongen. Ook raakte Oosterhuis, die in het begin van de Duitse bezetting korte tijd lid was geweest van de Nederlandse Bond van Abstinent Studerenden (nbas), sterk betrokken bij de organisatie van de toekomstige jeugd | |
[pagina 430]
| |
beweging: vanaf februari 1945 zou hij meewerken aan het blad De Jonge Stem, dat in het inleidend hoofdstuk van dit boek ter sprake is gekomen. Toen Klaas Woudt hem in het najaar van 1944 benaderde voor medewerking aan een nieuwe culturele kring, die onder meer een eigen tijdschrift zou uitgeven, was Anton Oosterhuis ondergedoken in het huis van zijn ouders. Hij beloofde Woudt mee te doen en koos voor zijn medewerking aan het tijdschrift het pseudoniem Fred van Enske. Over dit pseudoniem deelde hij in 1988 mee: ‘Enske is de verkorte en - volgens mijn ouders - in Twente gebruikelijke uitspraak voor Enschede.’ Een andere jongere die aan Mart en Klaas Woudt beloofde mee te zullen werken, was de vijfentwintigjarige Siem Sjollema. Simon Sjollema was in 1918 te Zaandam geboren en was dus ongeveer vijf jaar ouder dan Klaas Woudt. Hij bezocht het Gemeentelijk Lyceum te Zaandam, waar hij de hbs-opleiding volgde. In deze jaren kreeg hij een grote belangstelling voor literatuur, waarbij vooral de poëzie van Henriëtte Roland Holst hem sterk, aansprak. In 1933 sloot hij zich aan bij de nbas; aan allerlei activiteiten van deze beweging, waaronder de jaarlijkse zomerkampen, nam hij met groot enthousiasme deel. In de kring van de nbas zou hij later Corrie van der Noord, die - zoals we gezien hebben - in de laatste periode van de oorlog enige tijd redactiesecretaresse van Podium was, ontmoeten. Corrie van der Noord vertelde over hem: ‘Siem Sjollema had toen zó'n uitstraling.’Ga naar eind3 Nadat Sjollema in 1935 het einddiploma hbs-a had behaald, had hij allerlei baantjes. Onder invloed van de anti-militaristische beweging, die in die jaren van luidruchtig wapengekletter een kritieke periode doormaakte, weigerde hij in 1940 in militaire dienst te gaan. Toen de nbas in 1941 werd opgeheven, kreeg Sjollema, die in het hoofdbestuur van deze bond had gezeten, zoveel tijd vrij dat hij aan een lang gekoesterde wens eindelijk gehoor kon geven: hij begon bij de Haarlemse leraar Greiner te studeren voor de mo-akte Nederlandse taal- en letterkunde. Een jaar later richtte Sjollema - hij werkte in die tijd bij de firma Bruynzeel, maar was op zoek naar een andere bron van inkomsten - in Zaandam een huiswerkcursus op, waaraan ongeveer vijftien leerlingen van middelbare scholen mee zouden doen. In 1944 deed hij vervolgens met goed gevolg het taalkundig examen voor de mo-akte. Via een wederzijdse vriendin, de jonge weefster Hank Aten, kwam hij in de herfst van hetzelfde jaar in aanraking met Klaas Woudt. In deze periode zochten Mart en Klaas Woudt overigens niet alleen | |
[pagina 431]
| |
contact met jonge dichters en prozaschrijvers in de Zaanstreek, maar ook met andere kunstenaars, zoals toneelspelers, tekenaars, architecten en musici. Het was daarbij de bedoeling dat deze kunstenaars niet alleen een actieve rol zouden spelen tijdens de bijeenkomsten die door de nieuwe culturele kring georganiseerd zouden worden, maar ook over hun artistieke belangstelling en opvattingen in het tijdschrift zouden publiceren. Siem Sjollema schreef hierover in 1982: ‘In mijn herinnering wilden we niet een zuiver literair blad. Hoewel ik me er sterk van bewust was dat we probeerders waren, had ik de overtuiging dat we, als we iets konden maken, een algemeen cultureel blad moesten proberen tot stand te brengen.’Ga naar eind4 Een van de kunstenaars die door Mart en Klaas Woudt benaderd werden, was de architect en stedebouwkundige Jaap Schipper. Jacob Schipper (geb. 1915) was afkomstig uit Zaandam, waar zijn vader gemeente-architect was. Nadat hij de Middelbare Technische School in Haarlem had bezocht, ging Jaap Schipper halverwege de jaren dertig werken bij de stedebouwkundige dienst van de gemeente Velsen. In 1942 behaalde hij daarnaast het einddiploma van de Academie voor Bouwkunst te Amsterdam. Daarna ging hij aan de Technische Hogeschool te Delft als toehoorder colleges volgen, totdat hieraan in het voorjaar van 1943 door de maatregelen van de Duitsers een einde kwam. In 1943 verhuisde Schipper vervolgens naar Zwolle, waar hij betrokken was bij de stedebouwkundige planning van de Noordoostpolder. In september 1944 - in de periode dat de geallieerde luchtlandingen bij Arnhem plaatsvonden - keerde hij terug naar zijn ouderlijk huis in Zaandam. Klaas Woudt, die ongeveer acht jaar jonger was dan Jaap Schipper, kende hem via diens jongste broer Gerrit Jan. Ook Jaap Schipper zegde aan Woudt zijn medewerking toe. | |
‘Toen stróómde de kopij binnen’Klaas Woudt deelde in 1979 mee: ‘Toen we zo'n twintig mensen bij elkaar hadden, hebben we die ter vergadering op een zondagmiddag [...] bijeengeroepen, en toen hebben we besloten Zaans Groen op te richten. Toen stróómde de kopij binnen.’ De naam voor het blad, Zaans Groen, werd bedacht door de tekenares Ties Stuurman, die hierbij geïnspireerd werd zowel door het feit dat de meeste medewerkers aan het nieuwe tijdschrift debutanten waren als door de traditionele kleur van de huizen in de Zaanstreek, die geschilderd werden in het licht- en weerbestendige groen.Ga naar eind5 | |
[pagina 432]
| |
Tijdens de gesprekken die gehouden werden ter voorbereiding van Zaans Groen, werd afgesproken dat de inhoud van het tijdschrift in de eerste plaats zou worden samengesteld door Mart en Klaas Woudt en Anton Oosterhuis. Klaas Woudt en in mindere mate Jaap Schipper zouden daarnaast vooral voor de opmaak en het illustratieve gedeelte zorgen, terwijl Mart Woudt als redactiesecretaresse zou optreden. Overigens zou alles zoveel mogelijk op een informele manier gebeuren, zodat duidelijke afspraken over wie in de redactie zaten, niet gemaakt werden. In de praktijk leidde dit ertoe dat ook anderen bij de samenstelling van de nummers betrokken werden. Een van hen was Siem Sjollema, die op de inhoud van het tijdschrift een duidelijke invloed zou uitoefenen. In 1982 schreef Klaas Woudt hierover: ‘Siem Sjollema speelde [...] een sturende rol, naar zijn aard, Oosterhuis en Schipper stelden zich nogal bescheiden op.’Ga naar eind6 Besloten werd ook dat Zaans Groen elke maand zou verschijnen en zou worden gedrukt door Klaas Woudt op het gietijzeren degeltrappersje in de drukkerij van zijn vader. Omdat Klaas Woudts vader niet wilde dat de naam van de drukkerij zou worden vermeld, werd besloten hiervoor de naam ‘d' Oude Zoutkeet’ te gebruiken. Overigens werd afgesproken dat het de medewerkers vrij zou staan - zoals ook bij Parade der Profeten het geval was - onder eigen naam of onder pseudoniem te publiceren. Kort hierna werd een gedrukte mededeling verspreid, waarin de uitgave van het blad werd aangekondigd. Hierin schreef de redactie onder meer: ‘Eind December zal het eerste nummer verschijnen van het onlangs opgerichte maandblad voor en door Zaanse jongeren: zaans groen. Wij zijn er van overtuigd dat er voor dit tijdschrift, dat tot ondertitel heeft: “litterair-cultureel maandblad voor jongeren en debutanten”, bijzonder veel belangstelling bestaat. Wij nemen aan dat ook U zich voor “Zaans Groen” interesseert en willen U wijzen op de mogelijkheid abonnee te worden. Door de beperkte oplaag staat deze mogelijkheid echter niet lang open. De prijs van het kwartaal-abonnement bedraagt f 3.-, waarvan f 1.- vooruit betaald dient te worden. De inhoud van het blad zal bestaan uit gedichten, proza en artikelen over muziek en beeldende kunsten; vele illustraties zullen de tekst verluchten. Door onderstaande strook ingevuld op te zenden aan de redactiesecretaresse, Mart Woudt, Lagedijk 160, Zaandijk, verzekert U zich | |
[pagina 433]
| |
van toezending van “Zaans Groen”. Een gulden als vooruitbetaling moet bij Uw opgave worden ingesloten.’Ga naar eind7 | |
‘Sombere poëzie in een sombere tijd’Na enkele weken van voorbereidingen verscheen vervolgens kort vóór Kerstmis 1944 het eerste nummer van Zaans Groen, voorzien van een groen omslag, waarop een lithografie van een tekening van R.H. (‘Ru’) van Rossem was geplakt. Deze tekening stelde een oprijzende vrouwengestalte met vooruitgestoken armen voor, omringd door symbolen van allerlei takken van kunst, zoals een ganzeveer, een palet, twee penselen en een harp. Op de tekening was verder de omtrek te
Aankondiging van het verschijnen van Zaans Groen.
| |
[pagina 434]
| |
Lithografie van R.H. van Rossem op het omslag van de eerste aflevering van Zaans Groen.
| |
[pagina 435]
| |
zien van de voorgevel van een typisch Zaans huis. Onderaan op de tekening was met grote zwarte letters ‘Zaans Groen’ vermeld. De eerste aflevering telde - afgezien van het omslag - dertig pagina's in kwarto-formaat en werd in een oplage van tweehonderdvijftig genummerde exemplaren gedrukt. Zoals was aangekondigd, bedroeg de abonnementsprijs f 3,- per drie maanden, terwijl een los nummer f 1,75 kostte. Op de eerste bladzijde was bovenaan de naam van het tijdschrift vermeld, voorzien van de ondertitel ‘litterair-cultureel maandblad voor jongeren en debutanten’. Verder werd vermeld: ‘Vervroegd Januari-nummer 1945 / Kerstnummer van het jaar 1944’.Ga naar eind8 De eerste aflevering van Zaans Groen opende met een redactionele inleiding, getiteld ‘Bij het eerste nummer’. Hierin schreef de redactie: ‘Een zaadje dat aandwarrelt op de wind - wie weet wat er uit die prille kiem zal groeien? Is de Zaanstreek een vruchtbare voedingsbodem, zijn er genoeg zorgzame handen, die het plantje zullen koesteren en het groter en groter zullen maken, tot een sterke boom? Wij weten het niet, we vermoeden het. Snel is het zaadje uitgegroeid tot een teer, groen kasplantje en zes weken nadat het neerdaalde op deze smalle strook grond die zich uitstrekt langs de Zaan draagt het zijn eerste vruchten. Zaans “groen”... Ja, onvolkomen is dit eerste nummer van ons “litterair-cultureel maandblad voor jongeren en debutanten” zeker. Wij hebben ook niet de pretentie te geloven dat wij bereikt hebben wat wij wilden. Veel van het opgenomen werk ìs “groen”, is nog niet rijp; vele bijdragen verraden nog onzekerheid, een tasten. Maar zonder deze mogelijkheid tot publiceren zou ons werk waarschijnlijk wel “groen” blijven..., want waar vinden wij elders gelegenheid onze verzen of ons proza te publiceren?’ De redactie vervolgde: ‘Wij hebben nog niet het peil bereikt dat “men” als maatstaf voor goede litteratuur heeft aangelegd: we willen dat peil zelf bereiken, zèlf, door eigen kracht, door zelfcritiek, door het lezen van werk dat nu eens niet beter is dan dat van onszelf, door het opsporen van elkaars fouten. En niet alleen op litterair gebied willen wij ons ontwikkelen. Jonge mensen die in de beeldende kunsten of in de muziek geïnteresseerd zijn, jonge illustratoren, zij vinden in ons blad gelegenheid zich uit te leven. Wij zijn noch “Nieuwe Gids”, noch “Criterium”. Zelfs zijn wij geen “Parade der Profeten”. Wij zijn “Zaans Groen”, een poging van | |
[pagina 436]
| |
Zaanse jongeren om gezamenlijk een hoger artistiek peil te bereiken. Nieuwe gezichtspunten openen wij niet, voorlopig niet; groots is ons werk evenmin... Maar “Zaans Groen” is ook nog een kasplantje! en we zeiden reeds dat we niet weten of ons plantje de strijd om het bestaan zal kunnen volhouden. Want daar is veel voor nodig: allereerst wel een voorzichtige, liefdevolle behandeling. Laten wij allen ons Zaanse groen ontzien, het verzorgen en opkweken tot een sterke, machtige boom, die vele vruchten draagt.’Ga naar eind9 Op de eerste pagina werd verder meegedeeld: ‘Alleen jonge en debuterende schrijvers kunnen in “Zaans Groen” publiceren.’ En verder: ‘Bij uitzondering kan werk opgenomen worden van diegenen, die reeds vaker publiceerden. Hun werk wordt dan geplaatst onder de vermelding “gast”.’Ga naar eind10 Aangenomen mag worden dat hier het voorbeeld van Parade der Profeten werd gevolgd. Hierna werd van J.M. Smit het gedicht ‘Kerstmis 1944’ opgenomen: - weer heeft de Stem gesproken: daar zij licht!
de woeste baaierd krijgt een nieuw gezicht.
over de waatren zweeft opnieuw de Geest,
nooit is het duister nog zoo dicht geweest.
in d'afgrond van een godvergeten tijd
valt plots het zoeklicht van de eeuwigheid
en tot de graven in den ijz'gen wind
daalt Hij die komt en nergens herberg vindt
Hij die de zonnen stuwt door het heelal
Hij vraagt opnieuw ons om één enkle stal.
maar altijd heerscht nog 't keizerlijk gebod,
een heele wereld ging er aan kapot.
weer heeft het ieder van zijn huis verjaagd
en niemand heeft naar het waartoe gevraagd.
de keizer troont nog op zijn gulden schild
want gij en ik hebben het zoo gewild.
aan zijn herauten wordt all' eer gebracht
maar aan Maria heeft niet één gedacht.
| |
[pagina 437]
| |
slagvelden overwoekren 't paradijs,
tot deze graven dringt geen englenwijs,
tot deze aarde reikt, geen vrede meer
dan van Hemzelven, aller englen Heer.
Hij onderschreef Zijn schepping met Zijn bloed
en rust niet voor Hij weer ziet: het is goed.
dan pas kan het voor Hem weer Sabbath zijn.
mensch, wasch dan eindelijk uw handen rein.
hoort zijn bazuin, hoort naar het groot geluid:
Voorwaar Ik zeg u: Lazarus kom uit!
Kyrie eleison.Ga naar eind11
Daarnaast werden in deze eerste aflevering nog zeven andere kerstgedichten opgenomen, onder meer van Fred van Enske (ps. van Anton Oosterhuis), de dichteres IJda E. Andréa en Jan Zonderland (schuilnaam van J.W. de Jong). In een kort essay, getiteld ‘Over Kerstpoëzie’, schreef Klaas Woudt in deze aflevering onder meer: ‘Wij namen in dit eerste nummer van Zaans Groen een achttal Kerstgedichten op van de hand van jonge dichters. Wij willen niet beweren, dat àlle tegenwoordige schrijvers op dezelfde wijze hun gedachten over het Kerstfeest zullen uiten. Zeker niet wat de vorm betreft; maar de inhoud van deze acht gedichten lijkt ons wel een criterium van hetgeen er nú over dit onderwerp geschreven wordt. Acht gedichten, acht verschillende uitwerkingen. Maar in alle acht is de diepe inwerking van de tijdsomstandigheden aan te wijzen. “Slagvelden overwoekren 't paradijs
tot deze graven dringt geen englenwijs.”
(J.M. Smit.)
En: “De stal zal wel verlaten zijn”, zegt Jan Zonderland in zijn “Kerstmis '44”. Sombere poëzie in een sombere tijd.’ Klaas Woudt besloot: ‘Nòg lezen wij de bijbelvertelling en nòg voelen we dat dit Kind ook voor ons geboren moet zijn. Nòg schijnt het licht van Bethlehem. En al kunnen we niet meer het kind zijn, dat alles om zich heen vergeet, laat ons dan geloven als Fred van Enske in z'n “Testament van een verdoolde”: | |
[pagina 438]
| |
“Ik ben verdoold... ik ben zo moe...
... toch lacht mij mild de Vader toe.”’Ga naar eind12
Behalve het vers ‘Testament van een verdoolde’ werd van Fred van Enske (Anton Oosterhuis) in dit nummer onder meer een reeks van twee kwatrijnen opgenomen, getiteld ‘Opdrachten’:
Zing, als was je nog een kind
dat spelend in de goot
een wonderwijde wereld vindt
rond zijn papieren boot.
-
Ook als vuur'ge tongen lekken
langs de randen van je hart,
zing! en laat je liedren wekken
wie nog waarheidloos verstart.Ga naar eind13
De eerste aflevering bevatte verder een van de sonnetten die Klaas Woudt enkele maanden eerder voor een gestorven schoolvriend geschreven had. Het gedicht is getiteld ‘In memoriam’ en heeft als opdracht ‘Voor zijn moeder’:
De natte rozen in de voortuin staken
hun uitgebloeide bottels bij elkaar.
- Ik aarzelde. ‘Wat heb ik hier te maken’,
dacht ik, ‘ga weer naar huis toe, huichelaar’.
Ik belde aan. Ik heb gezeten waar
hij altijd zat. Toen we voorzichtig spraken
zei ze beheerst: soms kleefd' er bloed aan 't laken -
en ik besefte hoe hij leek op haar.
Daarbuiten droop mistroostig nog de regen
in tranen langs het mat-beslagen raam.
We zwegen lang. Een klok sloeg door de stilte.
Ik spelde mee: de letters van zijn naam.
Wat later liep ik, om mezelf verlegen,
weer buiten in de natte najaarskilte.Ga naar eind14
| |
[pagina 439]
| |
Een van de andere medewerkers aan dit nummer was de jonge dichter Attie de Vries, van wie onder het pseudoniem Maarten Welsloot onder meer het sonnet ‘Laatste brief’ gepubliceerd werd. Het gedicht is voorzien van de opdracht ‘Voor M.J.S.’:
Jij bent alleen nu, en ik ben verlaten.
't Is iets, dat nauwlijks stof tot denken geeft:
Ik heb ditzelfde al zó vaak beleefd,
dat ik geen troost ga zoeken op de straten.
Al zouden we 't misschien ook willen, 't heeft
geen zin dat we er nog over gaan praten.
Jij bent alleen nu, en ik ben verlaten:
zó ligt het feit, waaraan misschien nog kleeft,
voor jou, een mengsel van herinneringen,
die worden weggespoeld als smerig water.
Dat zul je, denk ik, doen met glazen wijn.
Ik moet nu maar weer voor iets anders zingen.
't Lijkt een refrein: misschien begrijp je later
nog eens, wat ik voor jou heb willen zijn.Ga naar eind15
Tot de gedichten van de redactrice Mart Woudt die in dit nummer werden opgenomen, behoorde ‘Morgen bij Westzaan’:
Het was nog vroeg vanmorgen toen ik door de polder ging,
De lucht - ijl grijs - zou zich gaan koepelen tot blauw
En op de landen lag nog wazig dauw
En over alles lag een vreemd on-hollands licht.
De oudvertrouwde dingen waren nieuw en anders:
De kleur der weiden en der sloten was zo vreemd,
Dat ik me afvroeg of ikzelf daar reed
Of dat de wereld openging met nieuwe landen.
Toen zag ik plotseling in dit toverlicht
Drie roze paarden bij een land met hooi
En alles werd in mij heel rein en stil
Ik kon nog enkel denken: God, wat mooi!Ga naar eind16
Van Siem Sjollema werd in deze aflevering onder meer een reeks van twee gedichten, getiteld ‘Kleine wensen’, gepubliceerd, waaronder ‘Adelaïde (Ludwig von [van] Beethoven)’: | |
[pagina 440]
| |
Zoete pracht
van zwijmelweke uren -
Adelaïde.
Wat moet mijn hart
van u verduren.
Zachte zilverwitte.
Ik strooi wat bloemen
over je lieve naam
Adelaïde.
Het leven is tòch goed.
Hoeveel leed bloedt niet uit,
wat jammer waart.
Maar jij klinkt door in
de parelblinkendste lichte
jubel: Adelaïde.
De droppen vallen zacht.
Mijn hoofd is in jouw handen.
Je boezem geurt.
Dank voor alles.
Adelaïde.Ga naar eind17
Het eerste nummer werd besloten met het gedicht ‘Oudejaarsavond '44’ van Jan Zonderland (ps. van J.W. de Jong):
Middernacht. Het laatste schot!
Twaalf doodgewaande
Havelooze maanden
Wanklen uit het torenkot.
Hun sinistre treurzang dreunt
Beurtlings ver en nader,
Ergens in de vlagen kreunt
Een kleine om den Vader.
Middernacht. Het eerste schot!
In het donker staan de
Twaalf jonge maanden
Huivrend voor het torenkot.Ga naar eind18
| |
[pagina 441]
| |
Het eerste, nummer bevatte verder onder meer een essay, getiteld ‘Iets over de kunst der muzikale improvisatie’, van Piet Kee - de latere stadsorganist van Haarlem -, een beschouwing over oude Griekse terracottabeeldjes van de architect Jaap Schipper, een essay over landschapschilders door de schilder Gerrit Woudt - een neef van Mart en Klaas Woudt - en een verhaal onder de titel ‘Witte jasmijn’ van Truus Dekker, die in die tijd aan de Amsterdamse Toneelschool studeerde. | |
Intense samenwerkingZoals eerder werd vermeld, werd Zaans Groen op een gietijzeren degeltrap-persje gedrukt. Dit persje moest uiteraard met de voet worden voortgedreven. Verder moest de tekst met de hand gezet worden - voor het zetten gebruikte Klaas Woudt de zogenaamde ‘Astree-letter’ - en blad na blad worden afgedrukt. Dit betekende dat voor de eerste aflevering - een nummer van dertig pagina's, dat in tweehonderdvijftig exemplaren gedrukt werd - zevenduizendvijfhonderd pagina's stuk voor stuk bedrukt moesten worden. Evenals De Schone Zakdoek en Parade der Profeten werd Zaans Groen rijk geïllustreerd. In het eerste nummer werden veertien afbeeldingen opgenomen, die vervaardigd waren door onder meer de tekenaars Ties Stuurman, R.H. van Rossem en Ber Hulsing en vervolgens in het tijdschrift waren geplakt. Klaas Woudt deelde hierover in 1979 mee: ‘Ik had een steendrukker opgesnord. Die had nog zo'n oude steendrukpers en daar haalde ik gegomde stenen achter op de fiets weg en die bracht ik naar de illustratoren en dan haalde ik ze, als ze ingetekend waren, weer terug en dan drukte hij dat voor me af. En dat plakten we dan allemaal in.’ Voor het eerste nummer moesten op deze wijze meer dan drieduizend illustraties worden ingeplakt. Bij het vervaardigen van het blad werd eendrachtig samengewerkt. Hele middagen kwamen de redacteuren en enkele vaste medewerkers bij elkaar om de bladzijden op volgorde te leggen en om met de ingezamelde koordjes de exemplaren samen te binden. Klaas Woudt: ‘Ja nou, het was een dievenwerk om het te maken, maar het was leuk, want het hield je bezig en we geloofden er ook echt wel in.’ Het eerste nummer bleek een groot succes. Al na een week waren alle exemplaren uitverkocht. De redactie besloot dan ook de oplage tot vierhonderd exemplaren te verhogen. Zoals we gezien hebben, was het de bedoeling dat er ook culturele bijeenkomsten in besloten kring zouden plaatsvinden. Klaas Woudt merkte hierover in 1982 op: ‘In '44 en '45 was dat niet eenvoudig, wij | |
[pagina 442]
| |
vonden het nagenoeg even belangrijk als de uitgave van Zaans Groen.’Ga naar eind19 De belangstelling hiervoor was dan ook groot: er waren gewoonlijk tien à twintig - maar soms ook meer - personen aanwezig. Tijdens deze bijeenkomsten traden jonge musici op - zoals de fluitist Jo van Veen en de pianist Piet Kee -, de zangeres Tine Muis en de jonge actrice IJda E. Andréa. In een voorkamer van het ouderlijk huis van de weefster Hank Aten werd een expositie van haar weefsels gehouden.Ga naar eind20 | |
De uitval van Marcus BakkerHet tweede nummer van Zaans Groen verscheen - mede door ziekte van Klaas Woudt - eerst in de tweede helft van februari 1945. Het omslag van deze aflevering was vervaardigd van Cardoes - een oude, Zaanse papiersoort - en had een kleur in gebroken wit, waarop een linoleumsnede van Jaap Schipper was aangebracht; hierop was in groene kleur een traditioneel huis in de Zaanstreek afgebeeld. Ook deze aflevering telde - afgezien van het omslag - dertig pagina's. In een inleidende beschouwing tot dit nummer werd onder meer opgemerkt: ‘Cultuur is een vermogen van een gemeenschap, van een volk. Dat wil echter niet zeggen dat alle leden van die gemeenschap dit vermogen tot uitdrukking kunnen brengen, velen bezitten evenwel de eigenschappen tot opname en verwerking der uitdrukkingen van de cultuur. Zij die wèl het vermogen bezitten, op 't gebied der kunst zijn dit de kunstenaars, staan dus niet alleen, maar temidden van het volk. De besten met hoofd en schouders er bovenuit, doch nooit erboven verheven, of ernaast.’ En verder: ‘De kunstenaars dienen voortdurend kennis te nemen van het werk van anderen en bovendien moeten zij zich doelbewust in de gemeenschap stellen.’Ga naar eind21 Hierna volgde een aantal redactionele mededelingen, waaronder: ‘Zaans Groen is een litterair-cultureel maandblad voor jongere debutanten, die hun woonplaats volstrekt niet in de Zaanstreek behoeven te hebben; door de tijdsomstandigheden echter is het grootste deel der medewerkers in de Zaanstreek woonachtig. Het redactie-secretariaat ontvangt graag werk, of adressen van jonge schrijvers die nog niet publiceerden.’Ga naar eind22 De tweede aflevering bevatte onder meer het gedicht ‘Job’ van Myriam Acquoy (ps. van Jacqueline Jürgens): | |
[pagina 443]
| |
Als je het leed niet meer begrijpen kan
En je voelt er slechts het onrecht van,
Beuk mens! Beuk op de hemelpoort!
Als je kind'ren op eten uit, zag bezwijken
En je opstandigheid wil niet meer wijken,
Beuk mens! Beuk, totdat God je hoort!
Als Hij je dan op je wild verlangen,
Christus doet zien, aan het kruis gehangen,
En je hoort verstomd Gods antwoord,
Als je gedachtegod kapot is,
Dan zul je weten, dat God God is,
En bevrijd in het leed, ga je voort.Ga naar eind23
Van Maarten Welsloot (Attie de Vries) werd het gedicht ‘Verlangen’ gepubliceerd:
Hoog boven de gouden hemelpoort
daar hangt een klok, met een gouden koord.
Aan die klok moge ik, als ik dood ben gegaan,
een lange, gouden klank ontslaan.
Zo als die lange, gouden zang
heb ik willen zingen mijn leven lang.
Maar tussen de dood en wat later komt
zijn alle verlangens tot verzen verstomd.Ga naar eind24
Een van de andere medewerkers aan deze tweede aflevering van Zaans Groen was de eenentwintigjarige student Marcus Bakker, die later als fractievoorzitter van de cpn in de Tweede Kamer een opvallende politieke rol zou spelen. Marcus Bakker was in 1923 in de Zaanstreek geboren. Zijn vader was bestuurder van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (sdap) en van het Nederlandsch Verbond van Vakverenigingen (nvv). Marcus Bakker volgde - evenals Klaas Woudt - de hbs-opleiding aan het Gemeentelijk Lyceum te Zaandam. Klaas Woudt vertelde in 1979 over de jonge Marcus Bakker: ‘Marcus en ik lagen elkaar wel, we waren als schooljongens goed met elkaar bevriend. In die tijd liep hij al met een gebroken geweertje.’ Marcus Bakker deelde in 1982 over Klaas Woudt en zichzelf mee: ‘We waren niet zo erg politiek bewust, hoor. De grootste heibel die Klaas en ik samen hebben veroorzaakt op het ly- | |
[pagina 444]
| |
ceum, was toen onze fietsen afgepakt waren en we een keer met de autopeds van onze broertjes naar school zijn gekomen. Dat was niet zo'n diep ingrijpende revolutionaire daad natuurlijk.’Ga naar eind25 Evenals Siem Sjollema werd ook Marcus Bakker in de jaren dertig lid van de nbas. Corrie van der Noord vertelde in 1982: ‘Marcus Bakker herinner ik me nog heel goed als jongetje. Alle meisjes waren verliefd op Marcus Bakker. Een heel knappe jongen was het.’ Bakker, die in 1941 het hbs-diploma behaalde, herinnert zich dat hij in die tijd ‘bezeten’ was van de literatuur. Vooral het werk van J. Slauerhoff, Menno ter Braak, E. du Perron, Ed. Hoornik en Gerard den Brabander boeide hem. Hij schreef in die periode ook zelf gedichten. Omdat hij van plan was later Nederlands te gaan studeren, besloot hij zich te gaan voorbereiden op het staatsexamen Grieks en Latijn. In 1943 slaagde hij hiervoor. Intussen was Bakker, die de beginselen van de wiskunde beter beheerste dan Siem Sjollema, gaan meedoen aan de door Sjollema opgerichte huiswerkcursus. In 1943 raakte Marcus Bakker - hij was intussen communist geworden - betrokken bij de illegaliteit. In verband hiermee bezat hij een vervalste verklaring, waarin stond dat hij aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam was ingeschreven. Samen met de tekstschrijver en tekenaar Ber Hulsing zat hij in een politiek scholingsgroepje, dat onder meer in Bakkers ouderlijk huis bij elkaar kwam. Bakker van zijn kant bezocht vaak Ber Hulsing in diens woning in Zaandam. Nadat de Duitsers in het najaar van 1943 een groot deel van het communistische verzet in de Zaanstreek hadden weten uit te schakelen, raakte Bakker sterker bij het illegale werk betrokken. Omdat zijn vader boekhouder bij het slachthuis van Zaandam was, kon Marcus Bakker gemakkelijk vleesbonnen bemachtigen, die hij dan doorgaf aan gezinnen met onderduikers. In de stal van het slachthuis, waar hij geregeld de nacht doorbracht, stond een radiotoestel. De nieuwsberichten die Bakker en zijn vrienden opvingen, werden tot artikelen verwerkt, die in de plaatselijke editie van het illegale blad De Waarheid werden opgenomen. Een van de onderduikers in het huis van de familie Bakker was de jonge dichter Arend (‘Attie’) de Vries (1922-'75), die vóór zijn onderduik in Hilversum had gewoond. Hij was een zoon van de onderwijzer A. de Vries, die vroeger voorzitter van de afdeling Zaandam van de sdap was geweest en vervolgens voorzitter van de vara was geworden. Zoals we gezien hebben, werkte Attie de Vries onder de schuilnaam Maarten Welsloot mee aan Zaans Groen. Bakker deelde in 1982 over Attie de Vries mee: ‘Hij zat bij ons bij de | |
[pagina 445]
| |
kachel eigen-teeltshaggies te draaien en gedichten te schrijven.’ Van tijd tot tijd kwamen Attie de Vries en Marcus Bakker bij Klaas Woudt langs en namen dan wat gestoomd vlees uit het slachthuis mee dat gezamenlijk werd verorberd. Klaas Woudt vertelde hierover in 1979: ‘Als ik eraan terugdenk, proef ik dat vlees nog.’ Nog vóór zijn onderduik had Attie de Vries een dichtbundel in eigen beheer laten drukken. Deze bundel, die onder de titel Nocturne (1942) verschenen was, bevatte verzen waarin een persoonlijk thema - het afscheid van een geliefde - centraal stond. Het eerste gedicht dat in Nocturne werd opgenomen, luidt:
nu jij er niet meer wezen zal
zal deze nacht zijn overal
en het zal nacht zijn om mij heen
en ik zal zijn alleen, alleen
berusten zal 'k, schoon leeggebloed
omdat ik wel berusten moet
niet meeer [meer] verblind door waan en schijn
maar jij, jij zult er niet meer zijn
en er zal zijn een lied voor jou
van hoe het later worden zou
maar nacht zal staan wijd om mij heen
en ik zal zijn alleen, alleen
je hebt me ‘kind der nacht’ genoemd
je hebt me tot de nacht verdoemd
en 't zal deez' nacht zijn overal
nu jij er niet meer wezen zalGa naar eind26
In de tweede aflevering van Zaans Groen werd een recensie van Nocturne opgenomen, geschreven door Marcus Bakker. Hierin merkte Bakker onder meer op: ‘Van de gedichten van Attie de Vries zal blijken dat ze, reeds nu, één van de belangrijkste facetten vertegenwoordigen van de poëzie die na de oorlog naar voren zal komen. Als zodanig verdienen ze dan ook de bespreking die er hier aan gewijd wordt. Het thema van “Nocturne” is simpel - het is eeuwenoud. Het is het dromend treuren om de geliefde, die slechts gespeeld had. - Het altijd weerkerende motief van de verlaten dichter. Dit motief is uitgewerkt in een veertiental gedichten, die een afgesloten geheel vormen - van zijn begin tot zijn einde de directe opwel- | |
[pagina 446]
| |
ling van droefheid, veroorzaakt door de breuk. Maar in wezen een droefheid, jaren oud, en daarnaast nog lang niet geëindigd bij het laatste vers. In wezen een jeugdverdriet, dat geboren is bij de eerste aanraking met het leven, en dat nog zijn einde niet vond - want omtrent een einde ervan zeggen de verzen niets.’ Nadat Marcus Bakker vervolgens aandacht had besteed aan de literaire stijl van de poëzie van Attie de Vries, schreef hij: ‘We hebben twee punten bezien: de bundel als geheel, en even de stylistische mogelijkheden van den dichter. Er is een derde punt, waarschijnlijk het belangrijkste: het fond voor zijn dichtkunst. Hiervoor is een algemene, minder persoonlijke beschouwing nodig: Attie de Vries is een vertegenwoordiger. Hij vertegenwoordigt bijvoorbeeld de gehele sfeer van “Zaans Groen”. Zijn gedichten liggen volkomen in de lijn die de laatste 20 jaar doorloopt, van de strijd naar buiten, de strijd naar binnen, uiteindelijk de volkomen defensieve poëzie. Die defensieve poëzie, die practisch het hele, schamele, litteraire beeld van vandaag de dag overheerst, is als uiteinde een onmogelijkheid. Daarom wil ik ook aannemen dat hierdoor slechts een deel van de Nederlandse dichtkunst wordt vertegenwoordigd. Er zal meer komen, vooral als de oorlog geëindigd is.’ Marcus Bakker besloot zijn betoog: ‘Wie van de dichters een weg in tegenovergestelde richting in zullen slaan, hoeveel het er zullen zijn, is niet te zeggen. Maar dat het aanvallende element naar voren zal komen lijkt zeker. Het zal nuttig zijn hiervoor, ook voor de eerste onbeholpen pogingen misschien, de ogen niet te sluiten.’Ga naar eind27 Zoals hieruit blijkt, merkte Marcus Bakker niet alleen over Attie de Vries op dat deze bij het schrijven van poëzie te weinig op de buitenwereld was ingesteld, maar richtte hij dit verwijt ook tot andere dichters uit de kring rond Zaans Groen. Bakker deelde hierover in 1982 mee: ‘Een reden hiervoor was dat ikzelf tot mijn strot in de illegaliteit zat, dat het heel zwaar was in die hongerwinter. Je was aan één stuk door aan het werk met mensen die niet wisten, hoe ze het volgende week nog zouden kunnen redden, allemaal arbeiders, arbeidersvrouwen. Je kwam in die gezinnen, waar die ellende heerste. Toch deden die mensen illegaal werk, vaak buitengewoon moedig werk. Mijn eigen belangstelling voor de toekomstige literatuurstudie was toen danig aan het tanen. Ik had alsmaar een soort visioen dat ik dan leraar in Medemblik zou worden, en dat was iets wat me niet zo aansprak. En dan zag je die jonge mensen die dit soort poëzie maakten, terwijl de werkelijkheid om hen heen zo totaal anders was.’ | |
[pagina 447]
| |
Het artikel van Marcus Bakker was door de redactie van Zaans Groen van een naschrift voorzien: ‘Vele lezers van dit artikel zullen de gedichten van Attie de Vries niet kennen. Zijn bundel “Nocturne” werd slechts in een kleine oplaag gedrukt en is bij het Zaanse publiek zeker niet algemeen bekend. Het plaatsen van Marcus Bakker's beschouwing over deze poëzie van de Vries zou dus betrekkelijk zinloos zijn, ware het niet dat de uitspraak dat de Vries “de sfeer van Zaans Groen vertegenwoordigt” juist is. Er is inderdaad overeenkomst tussen de verzen van de Vries en die van bijvoorbeeld Welsloot, van Enske, Groot. Temeer daar wij overwegen in een volgend nummer de jongste dichtersgeneratie te behandelen, achten wij dit artikel, als inleiding daartoe, zeker van zeer groot belang.’Ga naar eind28 Zoals we gezien hebben, was Maarten Welsloot het pseudoniem van Attie de Vries, zodat overeenkomst tussen zijn verzen en die van De Vries niet verbazingwekkend mocht heten. W.P. Groot was een dichter, van wie in het eerste en tweede nummer van Zaans Groen poëzie was gepubliceerd. De tweede aflevering bevatte verder onder meer gedichten van Truus Dekker, een fragment uit een nog onvoltooide roman over het leven van de componist Joseph Haydn door Fred van Enske (Anton Oosterhuis), een beschouwing over ‘De culturele waarde van de jazzmuziek’ door Siem Dekker, een artikel over ex-libris door Klaas Woudt en een kort essay over dramatische kunst door Cor Breed. De illustraties waren onder meer van Ber Hulsing, Truus Kramer, Arie Roos en R.H. van Rossem. | |
‘Offensieve’ of ‘defensieve’ poëzie?De uitval van Marcus Bakker tegen de ‘defensieve’ levensinstelling die uit de - in Zaans Groen gepubliceerde - gedichten zou blijken, kwam hierna ter sprake tijdens een bijeenkomst, waarop over de koers van het tijdschrift uitvoerig en soms heftig gediscussieerd werd. De architect Jaap Schipper, die in het begin van de oorlog de debatten tussen meer moderne en meer behoudende architecten in een oud landgoed te Doorn had meegemaakt, merkte in 1988 over de bijeenkomst van de jongeren rond Zaans Groen op: ‘Ik herinner me dat de manier waarop deze literaire jongeren met elkaar omgingen, hemelsbreed verschilde van wat in onze kringen gebruikelijk was. Die literaire jongeren scholden elkaar behoorlijk uit.’Ga naar eind29 Op 10 maart 1945 schreef Mart Woudt over deze bijeenkomst in een brief aan de redactiesecretaresse van Podium, Corrie van der Noord, waarbij zij verwees naar de kritiek die de | |
[pagina 448]
| |
Podium-redacteur Gerrit Meinsma op het eerste nummer van Zaans Groen geleverd had. Mart Woudt schreef: ‘Zijn opmerkingen bij de kerstpoëzie werden ook door enkele anderen gemaakt. Ze hebben er o.a. toe bijgedragen, dat er tussen de medewerkers aan Z.G. een bespreking werd gehouden over de geest van het blad. Het ging er nogal warm toe. Maar ondanks alles zijn we wel allen tot het inzicht gekomen, dat er iets in de sfeer van onze verzen dient te veranderen. Of we het kunnen is natuurlijk nog de vraag.’Ga naar eind30 Enkele weken later verscheen de derde aflevering van Zaans Groen, die op het omslag werd omschreven als ‘gecombineerd Maart- en Aprilnummer van het jaar 1945’. Het groene omslag was voorzien van een illustratie van Ber Hulsing, voorstellende een vrijwel tot op de wortels afgeknapte boom, waaruit een in knop staand twijgje groeide. Het derde nummer telde - afgezien van het omslag - achtendertig bladzijden. Ook in de derde aflevering werd de discussie over ‘offensieve’ of ‘defensieve’ poëzie voortgezet. In een inleidende beschouwing werd opgemerkt: ‘Wij staan niet buiten onze tijd. Oude zekerheden die wegvielen, zijn ook voor ons verdwenen. Nog slechts wat oorlogsrecht lijkt van de leefregels der mensheid over. Wankel recht. Niet in de laatste plaats in geestelijk opzicht heeft de oorlog aan velen alle levenszekerheid ontnomen. Wij kunnen geen geloof en moed voorgeven ten aanzien van het wereldgebeuren. Wij geven toe dat het ons diep schokte, dat wij ons terugtrokken op een persoonlijk levensgebied. Zaans Groen sloeg een romantisch-individualistische richting in. Voelen we ons dan niet verbonden met een tot aan het uiterste gemartelde mensheid, of, om de grenzen nauwer te trekken, met een berooid, verkommerend eigen volk? Ja, ja! Wij weten ons al te zeer één met de berooiden, men mag het geloven of niet. De aanslagen op levensvreugde en levenskracht, op moed en geloof, zijn ons niet voorbijgegaan. Of wij dan niet de moed hebben om de handen uit de mouwen te steken en dit niet beter achten dan persoonlijke mijmeringen? En nu vragen wij wat men toch van ons verlangt. Nee, wij zijn niet groter, niet vitaler, niet moediger dan wij zijn. Maar wij hebben voldoende levenswil en moed om het beperkte gebied te verdedigen waarop wij ons hebben teruggetrokken. En - dìt zij gezegd - wij komen in het offensief, wij verwijden onze horizont. Wij zullen echter waken dat voor ons niet het vooroorlogse klaagwoord van Stuiveling zal gelden: “de munt van onze woorden was met goud van daden nimmer gedekt.” Wij mogen dan klein zijn - we zijn eerlijk.’ | |
[pagina 449]
| |
Omslag van het derde nummer van Zaans Groen met afbeelding door Ber Hulsing.
| |
[pagina 450]
| |
Aan het slot van deze inleidende beschouwing werd opgemerkt: ‘Niet onberoerd door onze tijd, niet onbewogen door het leed dat allen treft, de ondergang die alles bedreigt, komen wij met een bijdrage aan het verwarde leven van deze tijd. Het is goed dat wij dit doen: we zullen nader tot elkaar komen en bijdragen tot de wording van een cultureel leven. Zaans Groen is, temidden van oorlog en ondergang, de lichte bloei van een ranke plant. En ondanks alles is dit voor ons 'n belofte voor de toekomst.’Ga naar eind31 Hierna werd onder de kop ‘Over offensieve en defensieve poëzie’ een aantal bijdragen aan de discussie samengebracht. Bij wijze van inleiding werd door de redactie verklaard: ‘Wij achten de kwestie “offensief-defensief”, die onder de medewerkers is gerezen, dermate belangrijk, dat wij menen de lezers dit probleem niet te mogen onthouden. Op deze en de volgende bladzijden zetten enkele medewerkers hun standpunt uiteen. Door plaatsgebrek moesten enkele andere oordelen vervallen.’ De redactie vervolgde: ‘Wij nemen ten aanzien van deze kwestie het standpunt in, dat wij noch defensieve, noch offensieve poëzie mogen afwijzen om die eigenschappen alleen. Wij stellen n.l. aan het litteraire werk geen eisen betreffende de aard van de inhoud, behalve dan dat wij cultuurvernietigende elementen afwijzen, zoals perversiteit, verheerlijking van oorlogsdaden, levensmoeheid. Overigens laten wij ons slechts leiden door de overweging, dat wij in kunst schoonheid verwerkelijkt willen zien. Eerlijkheid en bezieling achten wij daarvoor de geestelijke maatstaven, beeld, klank en vorm de materiële normen, en sfeer de omhulling der schoonheid, door beide opgeroepen. Zonder enige twijfel wortelen offensiviteit en defensiviteit in levensbeschouwing en aard van de dichters. Wij mogen deze niet beïnvloeden. Wèl mogen wij, moeten wij, proberen de medewerkers te stimuleren tot meer moed. En wij zullen dat ook zeker doen, o.a. door de debatten en andere bijeenkomsten, die regelmatig voor medewerkers zullen plaats vinden.’Ga naar eind32 Als eerste kwam nu Marcus Bakker opnieuw aan het woord: ‘Het woordje “defensief”, gebruikt in mijn vorig artikel, heeft een kwestie aan de orde gesteld, die, naar nu blijkt, de gehele kring van jongeren, verzameld om “Zaans Groen”, reeds langere tijd bezig hield. Misschien onbewust. Maar thans, naar voren gekomen in zijn volle omvang, is deze kwestie geworden tot Probleem: de vraag - wat willen de jongeren van vandaag. En wanneer de jongeren van vandaag dan dàt willen, wat nu “Zaans Groen” in wezen is: een vlucht, een negatie van de volle om- | |
[pagina 451]
| |
vang van het leven, afzijdigheid bij de worsteling der krachten, die het leven nu op maatschappelijk en cultureel gebied vertoont - dan zal “Zaans Groen” sterven zoals zovele litteraire voorgangers. Maar wanneer een jonge artist, een dichter of een schilder, de volle last van het leven durft te torsen, in het leven onderduikt om het te leven, zich gaat bekommeren om de noden en de vreugden van zijn medemens, wanneer hij zijn vrienden durft lief te hebben en zijn vijanden durft te haten, wanneer hij, daarbij, iets wil zijn voor zijn medemens en voor zijn maatschappij - dan zal er poëzie geschreven worden en er zal geschilderd en gecomponeerd worden met een vuur, dat deze wereld waardig is. Dit is het, waarop ik gezinspeeld heb, toen ik schreef, enige maanden geleden, over “aanvallende poëzie”.’Ga naar eind33 Hierna volgde een oproep, getiteld ‘Aan mijn broeders!’, van Maarten Welsloot (Attie de Vries), wiens poëzie de aanleiding tot deze discussie vormde. Na de ontreddering en ellende waarin de wereld verkeerde, beschreven te hebben, merkte hij op: ‘Gij wilt weer het rijke, diepe, volle Leven. Gij wilt weer de wereld, geschonden en geblakerd, maar toch ònze wereld, onze eigen wijde wereld! Gij wilt weer bouwen, weer zaaien, want ge wilt weer wonen met de uwen, en eten met allen. Broeders! Maar komt dan, komt dan uit! Verlaat dan uw doodse schuilhoeken, komt naar buiten, waar de stroom van het Leven raast, de stroom van het Leven, zo huiverend groot en machtig. En gaat derwaarts, in de laaiende kolking van het Leven! Het Leven. Ge zult er in opgaan. Ge zult er in ondergaan, misschien. Maar het is het Leven, broeders, waarin ge dan ondergaat! Gaat derwaarts! Begeeft u tot bedevaarten en bacchanalen, nadert hoeren en heersers, betreedt kerkers en kathedralen. Ge zult leren zonder te willen leren, ge zult schreien zonder troost te vinden, ge zult vloeken zonder te weten, ge zult bidden zonder verhoord te worden. Gaat derwaarts en brengt ze weerom, de traan van het leed, de lach van het blijde. De bliksemende hartstochten van liefde en haat, het heilige weten van leven en dood. Brengt ze weer aan uw wereld, die er naar hunkert, die er recht op heeft. Ge zult van de stroom van het Leven drinken, met diepe, dorstige teugen. Ge zult er in verdrinken misschien. Maar het is het Leven, broeders, dat u dan overweldigt! En zo ge uzelf blijft, zo ge het Leven aanvaardt, leert liefhebben ook; zo ge blijft gaan, niet te vellen rechtop, hoog en onaantastbaar, - en zo ge in u draagt dat heilig, nerveus-gevoelig klankbord van het | |
[pagina 452]
| |
dichterschap, - dan, broeders, zult ge kunstenaars zijn, grote en waarachtige kunstenaars.’Ga naar eind34 In de discussie over ‘offensieve’ of ‘defensieve’ poëzie die in het derde nummer gevoerd werd, mengde zich ook de zevenendertigjarige tekstschrijver en tekenaar Ber Hulsing, die - zoals eerder vermeld werd - als illustrator aan Zaans Groen meewerkte. Berend Hulsing (1907-'80) was ongeveer zestien jaar ouder dan Klaas Woudt en had vóór de oorlog in het reclamevak gewerkt. Omdat zijn vrouw Uut, die later vooral als cabaretzangeres bekend zou worden, afkomstig was uit de Zaanstreek, gingen Uut en Ber Hulsing eind 1940 in Zaandam wonen, waar zij een huis vonden op het - achteraf gelegen - Ameland. In het bijzonder vanaf het najaar van 1943 had Ber Hulsing samen met Cor Geugjes en Marcus Bakker een belangrijk aandeel in het communistische verzet in de Zaanstreek. Eind 1944 kwam Ber Hulsing in contact met de kring rond Zaans Groen. Hij merkte hierover in 1979 op: ‘Je was toentertijd erg geïsoleerd, cultureel ook erg geïsoleerd. [...] Dat was ook wel een van de redenen, denk ik, dat ik daar eigenlijk ook wel blij was met dat Zaans Groen. Eindelijk eens wat jongelui die niet met de illegaliteit te maken hadden, maar met wie je gewoon eens gezellig, zoals je dat vroeger vóór de oorlog deed, over kunst kon zitten ouwehoeren.’Ga naar eind35 Over de eerder vermelde bijeenkomst waarop over de koers van Zaans Groen gediscussieerd werd, vertelde Hulsing: ‘Wij zaten daar te vergaderen over dat blad, terwijl buiten - er lag sneeuw - af en toe zo'n voedselzoeker langs ging, een man met een paar kinderen achter een handkar. Die onvoorstelbare ellende eigenlijk hè. Dat ik daar zat dus, wel lekker in een bank of in een fauteuil, en toch was die kamer nog verwarmd, voor zover ik mij herinner, en denk: “Mijn God, daar zit je hier en je hoeft alleen maar naar buiten te kijken en je ziet daar die hongerlijders en zo.” Die stierven soms langs de weg.’ De bijdrage van Ber Hulsing in het derde nummer van Zaans Groen was getiteld ‘Niets of wel wat’ en werd gepubliceerd onder het pseudoniem Berend Balthazar (Balthazar was de voornaam van zijn grootvader). Berend Balthazar merkte onder meer op: ‘“Rien” schreef Louis XVI op 14 juli 1789 in zijn dagboek, omdat hij die dag niets had geschoten op de jacht. Dat de Bastille geslecht werd raakte hem niet, want hij was - zonder het zelf te weten - reeds verleden tijd. Zal men later, met “Zaans Groen” in handen, vragen of dàt nu de jongeren waren van het verschrikkelijke, grootse jaar '45? Hoe goed beschut hebben die dan wel gezeten, dat de schokken van de wereld bij hen nauwelijks nabeefden?’ | |
[pagina 453]
| |
Berend Balthazar vervolgde: ‘Defensief wordt de houding van Zaans-Groenen genoemd, maar voor sommigen is dat nog te veel. Die verdedigen niet eens, die gaven zich over en voelen zich nu geborgen in hun opsluiting. De bewaking hebben zij een naam gegeven, “Schoonheid” of zo, en daar zien zij door hun tralieluikje dan maar een stukje van. Zij zijn daar tevreden mee en dat is hun goed recht. Ieder, die niets beters te doen heeft, mag op zijn strikt persoonlijke roerselen gedichten maken zo veel hij wil. Dat gaat niemand wat aan en daar hoeft dus niets aan gewijzigd te worden. Maar gedichten publiceren en samen een tijdschrift uitgeven is wat anders. Dat is een stap buiten eigen kerker, dat eist erkenning van de buiten wereld. Niemand dwong de vluchtelingen voor de dag te komen, maar nu ze er zijn, moeten zij zich op deze wereld en dit leven bezinnen. Als zij de ogen sluiten om niets anders te zien, dan zij graag willen, kun je ze beter weer in de cel stoppen met “Schoonheid” voor
Lithografie ‘Oorlogswinter (Zuidelijk Zaandam)’ door Ber Hulsing, opgenomen in de vierde aflevering van Zaans Groen.
| |
[pagina 454]
| |
de deur. Daar lopen ze niet in de weg. De anderen zullen hun ogen eerlijk moeten openen. Zelfs als “Zaans Groen” alleen literair - dus niet eens cultureel - wilde zijn, zou het zich van dit leven niet mogen afwenden. Geen kunstenaar - en zeker geen groep - staat los van de tijd. Zo enkelen zich er boven konden verheffen, kwam dat, doordat zij er bovenuit zijn gegroeid door het leven heen, niet in een vlucht voor het goed en wel begon. Een periode als deze laat zich niet negeren.’ Berend Balthazar schreef verder: ‘Wie er naast gaat staan raakt ontworteld en ofschoon velen in deze historische tuimeling vaste grond zullen verliezen, kan het niet de bedoeling van Zaans-Groenen zijn bij voorbaat reeds tot de déraciné's van de komende tijd te behoren. Zij moeten stelling nemen en beseffen, dat het zich beperken tot particuliere gevoeligheidjes, dromerijen, vage illusies en - erger nog - glimlachende blijmoedigheden in deze tijd niet alleen grenzeloos naïef en egoïstisch, maar ook gewetenloos is. De zoetgetinte idyllen, die soms voldeden op een kleurloos fond en aanvaard werden om voor een ogenblik aan de burgerlijkheid te ontsnappen, vloeken nu met de omgeving en worden herkend als leugens.’ Berend Balthazar besloot zijn betoog: ‘Het ware leven in 1789 was op de Place de [la] Bastille en niet in het sprookjesslot te Versailles. De ware romantiek en poëzie waren daar eveneens, want zelfs als Louis XVI op de historische “quatorze juillet” zijn gedachten en ontroeringen had geuit in een aesthetisch en technisch verantwoord rondeau, zou het toch gebleven zijn, wat het was: “rien”.’Ga naar eind36 Marcus Bakker merkte in 1982 over deze beschouwing op: ‘Dat was natuurlijk een veel mooier stukje, een veel wijzer stukje dan mijn stukje. Ber kon het veel mooier zeggen allemaal. Bij mij was het zo - is het nog steeds zo, zo ben ik in elkaar gezet natuurlijk -: ik ben iemand die zegt: “Dit is de kortste weg naar daar” en dan zul je me ook niet veel bochten zien maken.’ | |
Het antwoord van Klaas WoudtDe beschouwing van Berend Balthazar in het derde nummer werd gevolgd door een bijdrage van Klaas Woudt, waarin hij schreef: ‘Men verweet mij, dat ik defensief zou zijn. Ik wil die defensiviteit verklaren. Allereerst echter de opmerking, dat defensief of offensief volstrekt niet synoniem zijn met minder mooi of goed. Een gedicht hoeft niet offensief te zijn om te ontroeren, en anderzijds wordt rijmelarij geen kunst door eventuele offensiviteit. | |
[pagina 455]
| |
Wat wil men nu van mij? Als gij antwoordt: wees niet defensief!, dan wil ik met u praten. Maar als gij zegt: wees offensief! en val aan, één met een massa!, dan haal ik de schouders op: ik wil immers offensief zijn, maar ik kàn het niet. Men kan slechts offensief zijn, als men wordt geruggesteund door een geloof, een overtuiging, een ideaal, een dogma. En ik kan niet op de hemelpoort beuken, noch geloof ik in één of andere wereld-hervormende groepering. Noem mij een pessimist. Hier worden medemensen gefusilleerd, daar gebombardeerd, hier zegt men het ronken der motoren als muziek te horen... Moet ik nu nog geloven in menselijkheid, in een oplossing voor deze chaos? Ik kàn het niet, ik mis het vertrouwen in deze wereld, ik wàlg van deze waanzin! Ook ik verwerp defensiviteit, tenminste zolang het betekent: afzijdigheid, onttrekking, struisvogelpolitiek. Niemand mag de ogen sluiten voor wat rondom ons gebeurt. Wij moeten moedig en waakzaam zijn, al is dat de moeilijkste weg. Er is echter tòch een mogelijkheid om offensief te zijn: individualistisch offensief. Machteloos schreeuwen, overtuigd van die machteloosheid ook. Ik geloof dat velen van ons die zijn zoals ik, die geen geloof en geen vertrouwen hebben, omdat de tijd het hen [hun] uit de handen sloeg, daartoe zullen komen, dat ze vroeg of laat zullen schreeuwen, machteloos, maar overtuigd en eerlijk: laat deze waanzin eindigen!’Ga naar eind37 Met betrekking tot de discussie over ‘offensieve’ of ‘defensieve’ poëzie merkte Klaas Woudt in 1982 op dat deze discussie grotendeels aan zijn zuster Mart en hemzelf voorbijging. Klaas Woudt: ‘[...] wij voelden ons er enigszins bij betrokken omdat we werden aangevallen, maar de opwinding over deze kwestie verbaasde ons eigenlijk.’Ga naar eind38 Op de achtergrond van de discussie in Zaans Groen speelde mee dat vooral Siem Sjollema, die sterk betrokken was bij de samenstelling van het blad en wiens geloof in de mensheid door de gebeurtenissen tijdens de Duitse bezetting wel was geschokt maar niet verdwenen, de kunst zag als een gebied waarin hij zijn idealen zou kunnen blijven koesteren, terwijl Marcus Bakker en Ber Hulsing overtuigd waren van de noodzaak zich onmiddellijk met de politieke en maatschappelijke strijd van die tijd te engageren. Siem Sjollema merkte in 1982 over zichzelf en zijn medestanders op: ‘Ik ben niet van mening dat wij anders hebben gehandeld dan in onze opvatting toen paste. Wij wilden een element van schoonheid en menselijkheid handhaven in taal.’Ga naar eind39 | |
[pagina 456]
| |
Klaas Woudt schreef hierover in 1982: ‘Achteraf denk ik dat Zaans Groen, zij het dat we ons dat niet bewust waren, met geestelijk verzet van doen had: het was een primitieve poging om te wijzen op waarden die verloren gegaan schenen.’Ga naar eind40 Wat de strijdbaarheid van het tijdschrift betreft merkte Klaas Woudt overigens in 1979 op: ‘Zaans Groen stond beslist wel open voor strijdbaarder bijdragen. Zelfs als een inzending openlijk anti-Duits zou zijn geweest, zouden we haar zeker hebben meegenomen, want zo bang waren we daar niet voor.’ Aan de andere kant constateerde hij dat hij en andere jongeren in die tijd de poëzie nodig hadden ‘als haven, omdat we tegenwicht tegen de druk van de tijd wilden hebben. En dat is dan ook een redenatie die waarschijnlijk niet zo verwerpelijk is.’ De tegenstellingen werden intussen nog verscherpt doordat Siem Sjollema, die weliswaar geen redacteur was, maar nauw met de redactie samenwerkte, een aantal - door Ber Hulsing ingezonden - gedichten om formele en esthetische redenen afwees, iets wat hij - zoals hij in 1982 zei - achteraf betreurde. Terugkijkend op de discussie merkte Anton Oosterhuis in 1988 op: ‘Marcus Bakker heeft zich - vanuit zijn gezichtspunt begrijpelijk - al gauw geroepen gevoeld om te prediken dat er belangrijker dingen in de wereld aan de gang waren. Dat heeft hij op een bijeenkomst - dat kan ik mij herinneren - omstandig uit de doeken gedaan. Daar is vrij hevig over gediscussieerd en wij waren democratisch genoeg om hem dan de gelegenheid te bieden om dat dan ook maar met zoveel woorden in Zaans Groen weer te geven. Daarmee was het geabsorbeerd, zou ik bijna willen zeggen, en er is verder geen conflict [...] geweest. De groep ging gewoon door zoals ze altijd doorgegaan was.’ Behalve de bijdragen aan de discussie over ‘offensieve’ en ‘defensieve’ poëzie bevatte de derde aflevering van Zaans Groen onder meer het gedicht ‘Voorjaar’ van Klaas Woudt:
Weer ronken door de morgen de motoren,
- ik zoek ze met de kijker op 't balcon -
de hemel is doorploegd met witte voren
alsof een grote spin zijn draden spon;
het web verwaait tot nevels voor de bron
van licht: weer gaat een voorjaarsdag verloren
door 't monotone ronken der motoren.
| |
[pagina 457]
| |
Sirenes, ver achter de horizon,
zullen hun kermen door de stilte boren;
dan komt een kind, het gooit zijn blokken-toren
acht'loos omver - een wolk klimt voor de zon...
Verwoestte eens God's woede Babylon,
nú ronken door de morgen de motoren.Ga naar eind41
De redactiesecretaris van het Utrechtse blad Parade der Profeten, Ad. van Noppen, publiceerde in deze aflevering het gedicht ‘Soldaatje spelen’:
Achter wat verdorde bramestruiken
wacht het leger van de tuinenruiters.
Naast diabolo en de bonte stuiters
waaien verward hun blonde pruiken.
Het vijandelijke knapenbataljon
is doorgedrongen tot de keuken
van het hoofdkwartier, zij beuken
met sabels op het struikenbastion.
Het front geeft zich verslagen over.
Het witte hemd is vastgeregen
en wordt gedragen door de zegen
van hazelbruin Septemberlover.Ga naar eind42
De derde aflevering bevatte verder een kort essay, getiteld ‘Alinea's over Paul van Ostayen [Ostaijen]’, van Maarten Welsloot (Attie de Vries). Over deze dichter merkte Welsloot onder meer op: ‘Tot de zeer zeldzame figuren in onze Nederlandse litteratuur behoort zonder twijfel Paul van Ostayen. Dat zijn werk vrij onbekend is, is enerzijds toe te schrijven aan het karakter van dit werk, doch anderzijds aan de fatale politiek van doodzwijgen, die de critici meermalen toepassen, wanneer ze niet in staat zijn een oeuvre te beoordelen, omdat hun geijkte maatstaven daartoe ongeschikt zijn.’ Welsloot vervolgde: ‘Het is geen dankbare taak, om over Paul van Ostayen te schrijven. Hier is immers sprake van een dichterschap, dat veel gemakkelijker veroordeeld dan aanvaard kan worden door hen, die afwijzend staan tegenover alles, wat op het gebied van de poëzie excentriek of bizar is. Doch het gaat er om, een dichter aan het publiek | |
[pagina 458]
| |
Het gedicht ‘Southern Sweetheart’ van Maarten Welsloot (Attie de Vries), geïllustreerd door Ber Hulsing, in de derde aflevering van Zaans Groen.
| |
[pagina 459]
| |
voor te stellen, die door veel van zijn tijdgenoten is misverstaan, miskend en bespottelijk gemaakt, en hem het recht te doen wedervaren dat hem krachtens zijn poëtische prestaties toekomt.’Ga naar eind43 Hierna besteedde Welsloot in het bijzonder aandacht aan de gedichten ‘Melopee’ en ‘Boere-charleston’ van Paul van Ostaijen. Van de jonge dichter Dick Bruyn werd vervolgens in het derde nummer het sonnet ‘Muzikaal portret’ opgenomen, dat opgedragen is aan de organist Cor Kee:
't Gelaat glashard: grimas, maar achter 't glas
der bril dat oog, omfloerst, verwaasd, alsof
het keren wilde binnen in die kas
en zien, wat horende nog stilte was.
Mond breed, meer bek dan mond, die om het ergst
liegt, wat het weerloos oog vergeefs verbergt.
Geest, die u hult in d' allerhardste stof,
vindt gij uw kerkhof onder stenen zerk?
Geen strenge vormen stremmen de lyriek!
Stroom blijft niet kabblen tussen brokken steen,
maar spuit te sneller door een nauwer spleet.
Godlof! Hij is opgestaan, wie weet!
Reeds gaat hij naar de toetsen heen.
Hij heft de arm. Hij maakt muziek.Ga naar eind44
Van Mart Woudt werd in deze aflevering onder meer het gedicht ‘Ze had haar zetel...’ gepubliceerd:
Ze had haar zetel van de haard geschoven
tot aan het raam. De gloed van vuur
alleen kan niet verwarmen op de duur
wie trotse dromen witter gloed beloven.
Maar buiten sneeuwde 't. Trage vlokken daalden
geruisloos in de uitgestorven straat en
maakten haar opeens nog meer verlaten.
Ze huiverde en trad weer in de vaalte
van de enge kamer.
| |
[pagina 460]
| |
Haar ogen stonden groot
van ingehouden leed, toen zij de kast ontsloot
en uit gewoonte zorgde voor het avondbrood.Ga naar eind45
Het derde nummer bevatte verder onder meer poëzie van J.M. Smit, W.P. Groot, Fred van Enske (Anton Oosterhuis) en Siem Sjollema, een verhaal, getiteld ‘De ikoon’, van Francis Fraenkel, een sprookje van Klaas Woudt, het essay ‘Enkele gedachten over de “zakelijke” stijl’ van de musicus Piet Kee en een beschouwing over het toneel van P.W. Franse. Ook deze aflevering werd rijk geïllustreerd. Kort hierna - nog in april 1945 - verscheen in eigen beheer een bundel, getiteld Drie in de pan, waarin gedichten van Fred van Enske (Anton Oosterhuis), Maarten Welsloot (Attie de Vries) en Klaas Woudt verzameld waren. De bundel was door Klaas Woudt gedrukt in ‘d' Oude Zoutkeet’ te Zaandijk. Een groot deel van de oplage van Drie in de pan, die tweehonderdvijftig exemplaren bedroeg, raakte overigens in deze chaotische periode zoek. | |
‘De wereld beleeft grootse maanden’Enkele weken na de bevrijding - in mei 1945 - kwam vervolgens de vierde aflevering van Zaans Groen uit. Klaas Woudt deelde hierover in 1979 mee: ‘Daar hebben we toen erg hard aan gewerkt. We hebben ons niet in het feestgewoel gestort, maar we zijn met de zethaak in de hand toen gauw dat nummer gaan maken. Ja, dat moest voor ons gevoel.’ Het vierde nummer, dat vierentwintig pagina's telde, was gestoken in een groen omslag. Hierop was een - door de tekenaar Ary Roos vervaardigde - illustratie in gouden kleur aangebracht, voorstellende een vogel met een palmtak in de snavel en daaronder de naam van het tijdschrift. De vierde aflevering opende met een beschouwing waarin onder meer geschreven werd: ‘De vlaggen hebben het ons verkondigd en onze blijde gezichten elkaar: het is Vrede! Bevrijding, maar bevrijding niet alleen: Vrede, althans in Europa. En we danken voor die late verlossing. De wereld beleeft grootse maanden. Voor jaren wordt de koers bepaald, een koers waar wij allen onvermijdelijk op zullen varen, naar welke toekomst die ook leidt. Zal het welvaart en vrede voor allen zijn? Zelfs de hoogste Nederlandse leiders hebben niet meer dan een adviserende stem - wat is dan de invloed van de burger? Toch, die is, willen wij vertrouwen, in de besluiten weer te vinden. | |
[pagina 461]
| |
Onze samenleving is eindelijk rijp voor gezamenlijk gedragen verantwoordelijkheid, de leiders der mensheid zijn de dragers van haar bewuste wil. Meningsvorming van de massa is dus terdege van betekenis. De cultuur is, zo gezien, niet langer het bezit van de élite, maar van het volk. Ook de kunst mag niet meer zo buiten het volk staan als dit het geval was. De tijd is wellicht ook rijp voor een kunst die voortkomt uit het volk, zodat de dichter vertolkt wat in het volk leeft. De meer individualistische kunst zal stellig niet afgedaan zijn. Wil de hedendaagse kunst in de belangstelling van het volk leven, dan zal zeker nodig zijn dat aan de kunstzinnige vorming, in de vrije groepen en bij het onderwijs, grote aandacht geschonken wordt. Wij willen in dit eerste nummer van “Zaans Groen” na de bevrijding zeggen dat ook wij aan die vorming willen bijdragen.’ En verder: ‘Waard om te stichten lijkt ons een dienende en scheppende kunstperiodiek voor jongeren, een jong, levend, bloeiend tijdschrift, richtingzoekend, baanbrekend, sterk, groot, belangrijk. Zo'n blad is meer dan de samenvoeging van “Zaans Groen” met andere periodieken. Het is ook totaal anders. Maar het zou goed zijn als het er was. Wij voor ons zouden er onze krachten graag aan willen geven. Het Nederlandse geestelijke leven heeft alle krachten nodig om gaaf en rijk te worden. Wij weten dat men van vele zijden opdringt om dit doel te bereiken. Dat er vele periodieken zijn en dat die ook aan de kunst meer of minder grote aandacht wijden. Dat er ook voor en door de jongeren veel op touw gezet wordt. De plaats echter die wij hier aanduiden is niet bezet, en die vraagt ons inziens om bezetting. Zo'n periodiek als jongeren zelf te stichten en dan in eigen handen te houden, lijkt ons een boeiende en belangrijke taak voor de oorlogsgeneratie, waartoe ook wij horen. Hierachter zien wij groeien een gemeenschap van Nederlandse jongeren. Wetend dat allen eenmaal een eigen richting zullen gaan, nu reeds verscheiden zijn in velerlei opzichten, zouden we toch mooie en belangrijke jeugdjaren nog samen kunnen gaan. Het zou de kracht zijn van een levende jongerengemeenschap, in verscheidenheid één te zijn.’Ga naar eind46 Hierna werd van Mart Woudt het gedicht ‘Bevrijding’ opgenomen: | |
[pagina 462]
| |
Vrede kwam nader met de bleke pijn
van schuw ontwaken uit een bange nacht,
een niet begrijpen van bevrijd te zijn
uit ban van oorlog en zijn starre macht.
Misschien ging er allengs te veel kapot
en werden wij te zeer vertrouwd met puinen
dan dat wij bij het keren van ons lot
de zon ontwaarden in de oostertuinen.
Die moest eerst fel en hoog de hemel kleuren,
een laaiïng brengen in de kille dag:
toen brak in ons gehavend hart de lach
en groeide tot een wervelwind van vreugde.
Zich zo, gelijk een vogel op die drift
te laten drijven naar de lichte kimmen.
Want daar ligt ons hernieuwde vergezicht
en daar zal onze nieuwe strijd beginnen.Ga naar eind47
Het vierde nummer bevatte verder een reeks gedichten van Siem Sjollema, getiteld ‘Het is nog niet voorbij’. Deze ‘Veertien strofen voor Neerland's volk’ - blijkens het onderschrift geschreven eind april 1945 - zouden kort daarna ook in boekvorm - in een oplage van negenhonderdtachtig exemplaren - bij ‘d' Oude Zoutkeet’ worden uitgegeven. De eerste drie strofen hiervan luiden:
Nu is het haast voorbij - de laatste legioenen
zijn van ons weggetrokken naar de kille dood.
Als straks de eerste zomerbijen zoemen
zullen zij zijn geborgen in de schoot
van moeder aarde die zo heeft geleden
door wat zij deden, de soldaten van de dood.
En met hun sterven komt eindelijk de vrede.
Vijf bittere jaren lang is nu de strijd gestreden.
Een donkere barensdrang verwarmt onze grond.
De zachtheid ging verloren onzer zeden,
de mildheid is verstrakt om onze mond.
De tekenen zijn slecht. Wij leerden haten
die overmeesterden en brandschatten de grond.
Hun treffers sloegen zwaar en brandden grote gaten.
| |
[pagina 463]
| |
Vijf jaren zou hun macht bedroeven onze straten,
beproeven onze moed en liefde van ons hart.
Ze kerfden de leden en gelaten
van Neerland's volk, dat dorde, diep in smart.
Veel dadendapperen zijn aan ons ontnomen
en dikwijls doodgemarteld, wijl hun moedig hart
voor ons de dageraad wachtte, met de lichte dromen.Ga naar eind48
Een van de andere medewerkers aan dit nummer was de vijfenveertigjarige dichter Jac. van Hattum (1900-'81), met wie Klaas Woudt enkele maanden daarvoor in contact gekomen was. Van Jac. van Hattum, van wie in 1936 de bundel De pothoofdplant was verschenen en die later - samen met Ed. Hoornik en Gerard den Brabander - verzen had bijgedragen aan de bundel Drie op één perron (1938), werden in Zaans Groen onder de vermelding ‘gast’ twee gedichten opgenomen, waaronder ‘Weerom worden, wie we waren...’:
Weerom worden, wie we waren
aan de monden van de Rijn;
laat de wereld weer ervaren
hoe een klein volk groot kan zijn.
Weerom worden, wie we waren:
meeuw en albatros te snel,
als de schepen maar weer varen
wordt dit varen wel weer spel.
Weerom worden, wat we waren:
't stipje op de wereldkaart,
dat z'n schepen uit doet varen
verder dan één schipper vaart.
Weerom worden, wie we waren;
goede moed en kort bestek:
Neêrland zal het wel weer klaren,
zijn maar alle hens aan dek.
Weerom worden, wie we waren:
wordt het water straks weer land,
en dat land weer zee van aren
en het duin opnieuw beplant.
| |
[pagina 464]
| |
Weerom worden, wie we waren,
toen een handvol zeewier kwam,
zachtjes dobb'rend op de baren,
ingepalmd door dijk en dam.
Weerom worden, wie we waren
aan de monden van den Rijn;
laat de wereld weer ervaren,
hoe een klein volk groot kan zijn.Ga naar eind49
Dit gedicht van Jac. van Hattum zou eind juni 1945 ook in het eerste nummer van het weekblad De Baanbreker gepubliceerd worden. Op de laatste bladzijde van de vierde aflevering van Zaans Groen werden drie verzen van Mart Woudt opgenomen. Een van deze verzen was ‘Pogrom’:
Hoe zie ik steeds dat vreemd gelaat
Opdoemen als ik zorgeloos praat
En lach om kleine dingen.
Vale ogen in een vage vlek,
Uitstarend door het plankenhek.
Twee stille, dode kringen.
Geen droeve klacht meer noch verwijt
Sprak uit haar blik. Waar was de tijd
Dat plannen in haar gistten?
't Opstandig vuur doofde in haar hart.
Ze was te veel geslagen en gesard.
Ze staarde in grauwe misten.
Een vrouw in de gevangenis,
Wier schuldeloze misdaad is
Uit Joden voort te leven...
- Ach, zusterziel, mijn hart verbloedt,
Terwijl gij voor de daden boet
Die ik u heb bedreven.
| |
[pagina 465]
| |
Ik weet mijzelf zo zonder macht
En meer nog laf, ontzettend laf,
Ik lach om kleine dingen...
En aldoor zie ik dat gezicht...
Ik raak het nooit meer kwijt wellicht
Uit mijn herinneringen.Ga naar eind50
Het gedicht ‘Conclusie’ van Mart Woudt zal mede geïnspireerd zijn door de discussie over het ‘klein geluk’, die in die tijd onder verscheidene jongeren plaatsvond:
Niet eeuwig aan de leiband van de plicht
de dood toedrijvend slapen, werken, eten,
maar om de lach van een bemind gezicht
de dagen en hun triestheden vergeten, -
dat is het klein geluk.
En dit het groot:
Leven, ontworsteld aan de bijna dood;
bewust doorheen de vuren van de dag
te koersen naar de avond, hoog de vlag.Ga naar eind51
Ook in het gedicht ‘Zonder oplossing’ van Mart Woudt komt het ‘klein geluk’ ter sprake:
Dit moet het klein geluk zijn, dat de dagen breekt:
een kalme vriend, die mij des avonds wacht,
wat verzen voorleest en mij zacht
van enkel ons vertrouwde dingen spreekt;
en in de nacht, nog wakend naast elkaar,
volgend het hoger klimmen van de maan,
voel ik gelijk een langverwacht gebaar
zijn stille adem langs mijn slapen gaan.
Dit moest voldoende zijn - ik ben een vrouw
en wat is vrouwelijker dan het klein
geluk aanvaarden en tevreden zijn?
Maar hoe dan verder dit nog te verklaren,
dat ik mijn teerst beleven om
een handvol verzen zo verlaten kon?Ga naar eind52
| |
[pagina 466]
| |
De vierde aflevering bevatte verder onder meer poëzie van Maarten Welsloot (Attie de Vries) en P.W. Franse, het verhaal ‘Een Zondagmorgen’ van Klaas Woudt, het essay ‘Iets over Slauerhoff’ van Dick Bruyn, een korte beschouwing, getiteld ‘Voorstellingloze schilderkunst’, van Maarten Mooy en een artikel over handweven van Hank Aten. Een van de illustraties in dit nummer was een lithografie, getiteld ‘Oorlogswinter (Zuiddijk Zaandam)’, van Ber Hulsing. | |
‘Toen viel het uit elkaar’Na de vierde aflevering zou geen nummer van Zaans Groen meer verschijnen. In juni en juli 1945 raakte de redactie van dit tijdschrift betrokken bij besprekingen om tot de uitgave van een landelijk jongerenblad te komen. Waarschijnlijk eind juli 1945 werd hierover door de redactie van Zaans Groen een mededeling aan de abonnees gestuurd. Hierin schreef de redactie onder meer: ‘Wellicht zal het u verwonderd hebben dat noch het Juni- noch het Juli-nummer van ons blad verschenen is. Het feit dat wij in deze tijd niet meer clandestien willen verschijnen is de oorzaak van dit uitblijven der afleveringen. “Zaans Groen” was een periodiek met enerzijds het doel contact te brengen tussen jongeren die scheppend of herscheppend in een tak van kunst werkzaam zijn of willen worden. Anderzijds gaf het blad de hoofdzakelijk Zaanse lezers een beeld van wat jonge streekgenoten presteerden. Alleen voor dit laatste punt echter menen wij geen aanspraak te mogen maken op een deel van de geringe papiervoorraad in ons land, terwijl wij voor het eerste deel van de doelstelling overwogen dat landelijk contact even gewenst is als plaatselijk. Daarvan overtuigd trachtten wij tot overeenstemming te komen met de elders soortgelijk verschenen periodieken “Parade der Profeten”, “Podium”, “Maecenas” en de clandestiene uitgeverij “De Molenpers”, en wij besloten gezamenlijk een landelijk litterair-cultureel blad uit te geven. Het M.G. verleende ons toestemming voor dit blad zodat binnen afzienbare tijd het eerste nummer kan verschijnen. Voorloopig zal dit tijdschrift zeer bescheiden moeten uitkomen; wij stellen ons echter voor om zodra dit mogelijk is een blad uit te geven van maandelijks 48 pagina's, verlucht met vele illustraties, tegen dezelfde prijs als die van “Zaans Groen”, n.l. f 6.- per half jaar.’ De redactie van Podium zou overigens omstreeks 28 juli 1945 laten weten niet aan dit gezamenlijke jongerenblad mee te willen doen. De Molenpers was een - door de | |
[pagina 467]
| |
jonge dichter Jan Vermeulen opgezette - clandestiene uitgeverij te Leiden, die tijdens de oorlog onder meer de dichtbundel Morendo (1944) van Gerrit Achterberg publiceerde. Het M.G. was - zoals eerder werd vermeld - het Militair Gezag, dat na de bevrijding verantwoordelijk was voor de papiertoewijzing. De redactie van Zaans Groen merkte verder in haar mededeling aan de abonnees op: ‘Wij zenden u binnenkort het eerste nummer toe in plaats van het verwachte nummer van “Zaans Groen”, zodat u kennis kunt maken met onze nieuwe periodiek. Zij die dit wensen kunnen hun abonnement op dit nieuwe blad laten overgaan. Punt 1 van onze doelstelling menen wij te kunnen uitvoeren door de stichting van de groep “Zaans Groen”, een organiserend lichaam van bijeenkomsten, zowel onderlinge als openbare, met programma's gebracht door jonge kunstenaars.’ De mededeling was ondertekend door ‘De redactie van “Zaans Groen”: Fred van Enske, Jb. Schipper, Siem Sjollema, Mart Woudt, Klaas Woudt.’Ga naar eind53 Hieruit blijkt dat ook Siem Sjollema intussen in de redactie - overigens moet dit begrip in het geval van Zaans Groen niet al te formeel worden opgevat - was opgenomen. De ‘groep “Zaans Groen”’ waarvan in deze redactionele mededeling sprake was, zou geen lang leven zijn beschoren. Klaas Woudt deelde hierover in 1979 mee: ‘Na de bevrijding was dat allemaal onmiddellijk afgelopen. Heel curieus, maar toen viel het uit elkaar.’ Wel verscheen ongeveer drie maanden nadat de redactionele mededeling was verstuurd, - eind oktober 1945 - het literaire jongerenblad Columbus, waarin ook Zaans Groen was opgenomen. Hierbij moet overigens worden opgemerkt dat niemand uit de kring rond Zaans Groen deel zou uitmaken van de redactie van Columbus, terwijl ook het aantal gepubliceerde bijdragen uit deze kring uiterst bescheiden zou zijn. | |
TerugblikMet het verschijnen van de vierde aflevering van Zaans Groen was de totale omvang van dit blad gekomen op honderdtweeëntwintig bladzijden in kwarto-formaat. De eerste twee nummers hadden dertig pagina's geteld, het derde nummer achtendertig en het laatste - na de bevrijding verschenen - nummer vierentwintig pagina's. Aan Zaans Groen werkten in totaal achtendertig personen mee: dertig schrijvers en tien illustrators, waarbij van Jaap Schipper en Ber Hulsing zowel teksten als tekeningen in het tijdschrift werden opge- | |
[pagina 468]
| |
nomen. Vermeldenswaard is dat van de kring rond het Utrechtse blad Parade der Profeten de redactiesecretaris Ad. van Noppen een gedicht in Zaans Groen publiceerde. Daarnaast werkte Jac. van Hattum als ‘gast’ mee. Bij een terugblik op de poëzie die in Zaans Groen verscheen - gedichten namen een belangrijke plaats in het tijdschrift in -, kan worden opgemerkt dat de inhoud hiervan vaak duidelijk beïnvloed werd door de omstandigheden van oorlog en bezetting die het leven tijdens de hongerwinter zo sterk beheersten. Gevoelens van angst, wanhoop en berusting werden dan ook in vele verzen onder woorden gebracht. Daarnaast treft in verscheidene gedichten - uiteraard vooral in de kerstgedichten, maar daarin niet alleen - een duidelijk religieus gevoel, dat geïnspireerd werd door het christendom. Verder werden er in Zaans Groen talrijke liefdesgedichten opgenomen - waarbij met name in de poëzie van Mart Woudt een melancholische ondertoon aanwezig is -, terwijl voor enkele dichters ook de natuur (in het bijzonder het weidelandschap rond Zaandam) een bron van inspiratie bleek. In vormtechnisch opzicht kan gezegd worden dat de verzen die in Zaans Groen gepubliceerd werden, aansloten bij de poëtische traditie in de Nederlandse literatuur van kort vóór en tijdens de oorlog. Rijm en metrum werden in het algemeen consequent toegepast. Wel werd soms geëxperimenteerd met allerlei klanktechnische effecten, zoals in het gedicht ‘Adelaïde (Ludwig von Beethoven)’ van Siem Sjollema, dat aan sommige verzen uit de sensitivistische periode van Herman Gorter doet denken. In andere gedichten in Zaans Groen kunnen invloeden van Bloem, Nijhoff, Van Ostaijen, Marsman en Slauerhoff worden opgemerkt. Dick Bruyn streefde - vooral in zijn gedicht ‘Muzikaal portret’ - naar een ‘zakelijke’ manier van schrijven die aan het proza van Bordewijk herinnert. In vergelijking met de poëzie nam het verhalend proza een meer bescheiden plaats in, zoals trouwens ook bij verscheidene andere ondergrondse tijdschriften het geval was. In het verhaal ‘Witte Jasmijn’ van Truus Dekker in de eerste aflevering werd een romantisch motief - een jeugdherinnering in een geïdealiseerde omgeving - verwerkt. De tweede aflevering bevatte een romanfragment van Fred van Enske (Anton Oosterhuis), waarin een historisch onderwerp - een episode uit het leven van Joseph Haydn - werd verbeeld. In een sprookje van Klaas Woudt in het derde nummer ten slotte werden - zoals in het traditionele sprookje gebruikelijk is - toespelingen gemaakt op de mensenmaatschappij. Wat het beschouwend proza betreft kunnen we zeggen dat daarin | |
[pagina 469]
| |
aandacht werd besteed aan allerlei vormen van kunst, zoals muziek, literatuur, schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur en - verklaarbaar vanuit de speciale interesse van Klaas Woudt - boekdrukkunst. We hebben al gezien dat het blad Zaans Groen niet op zichzelf stond, maar - zoals ook bij het Haagse maandschrift Stijl het geval was geweest - het tijdschrift was van een kring in cultuur geïnteresseerde mensen die - voor zover dit in de laatste fase van de bezetting mogelijk was - bij elkaar kwamen om muziek te maken, naar voordrachten te luisteren en, natuurlijk, gezellig bijeen te zijn. De essays in Zaans Groen weerspiegelen de brede belangstelling op cultureel gebied die er in deze kring bestond. Van de essays die over literaire onderwerpen handelden, zijn vooral de beschouwing ‘Alinea's over Paul van Ostayen’ van Maarten Welsloot (Attie de Vries) en het essay ‘Iets over Slauerhoff’ van Dick Bruyn vermeldenswaard. Het pleidooi dat Welsloot hield voor de verzen van Van Ostaijen, was opmerkelijk in een tijd waarin over deze Vlaamse dichter nog weinig geschreven werd. In tegenstelling tot wat in enkele andere ondergrondse literaire tijdschriften - zoals Lichting en Parade der Profeten - het geval was, werd in Zaans Groen niet gepolemiseerd tegen de dichters die zich omstreeks 1941 rond het literaire tijdschrift Criterium verzameld hadden. Dit tijdschrift werd alleen in de inleiding tot het eerste nummer vermeld in een passage waarin gesteld werd dat Zaans Groen noch De Nieuwe Gids, noch Criterium of Parade der Profeten wilde zijn, maar ‘een poging van Zaanse jongeren om gezamenlijk een hoger artistiek peil te bereiken.’Ga naar eind54 Wat hiervan ook zij, in deze passage is niets te vinden wat op verzet lijkt tegen de opvattingen die in Criterium gepropageerd waren. Wel werd - zoals we hebben gezien - onder de jongeren in de kring van Zaans Groen fel gepolemiseerd over het karakter dat de poëzie tijdens de omstandigheden van oorlog en bezetting zou moeten hebben. De aanleiding hiertoe was een artikel dat Marcus Bakker wijdde aan de dichtbundel Nocturne van Attie de Vries. Bakker richtte tot De Vries en met hem tot andere dichters die in Zaans Groen publiceerden, het verwijt dat zij zich te weinig engageerden met de maatschappelijke ellende waarin zo vele mensen in die tijd verkeerden. Berend Balthazar (Ber Hulsing), die evenals Bakker communist was geworden en deel uitmaakte van de illegaliteit, viel hem hierin bij. Balthazar meende dat de dichters in Zaans Groen zich te veel concentreerden op hun individuele problemen en gevoelens, waardoor zij aan maatschappelijke bewustwording niet toekwamen. | |
[pagina 470]
| |
In de kolommen van Zaans Groen - zoals we gezien hebben, werd daarnaast ook tijdens minstens één bijeenkomst over de ontstane tegenstelling gesproken - verdedigde Maarten Welsloot (Attie de Vries) zich met een optimistisch beroep op het ‘Leven’ dat ruimte zou bieden aan allerlei vormen van vitaliteit: de invloed van Marsman en van de Vlaamse vertegenwoordigers van het humanitair-expressionisme na de eerste wereldoorlog leek hierbij onmiskenbaar. Heel anders was daarentegen de reactie van Klaas Woudt, bij wie dit optimistisch vertrouwen ontbrak en die daarnaast ook geen geloof kon hechten aan ideologieën die een toekomstig aards paradijs beloofden. In de reactie van Klaas Woudt kwam daarmee een element naar voren dat ook in de naoorlogse literatuur aanwezig zou zijn: een gevoel van een fundamentele bestaansangst, waarin de mens een zin aan zijn leven probeert te geven. Voor Klaas Woudt had de kunst in de eerste plaats de functie die situatie van existentiële onzekerheid te verbeelden. Dat deze opvatting van kunst om een individuele stellingname vroeg, is duidelijk, maar dit betekende niet dat volgens de mening van Klaas Woudt en - waarschijnlijk - van de andere redacteuren de weg naar de maatschappij daarmee afgesloten was. Op verschillende plaatsen in Zaans Groen werd ervoor gepleit dat de kunstenaar zich verbonden zou voelen met wat er in de samenleving gaande was. De kunst zou in het hele samenspel van maatschappelijke krachten een speciale rol kunnen vervullen juist door haar vermogen de mensen te confronteren met de wezenlijke waarden van het leven. Zoals we gezien hebben, namen de illustraties een belangrijke plaats in Zaans Groen in. Vooral talrijke lithografieën werden in het blad opgenomen. Het karakter van de afbeeldingen was daarbij zeer uiteenlopend: realistische afbeeldingen werden afgewisseld door voorstellingen met een meer symbolisch karakter. Invloeden van het surrealisme kunnen daarbij nauwelijks worden opgemerkt. Speciale vermelding verdient het feit dat de typografische verzorging van Zaans Groen buitengewoon geraffineerd was. Het is verbazingwekkend dat in de moeilijke omstandigheden in de laatste periode van de bezetting een tijdschrift op een dergelijk hoog typografisch niveau kon verschijnen. Samenvattend kan gezegd worden dat verscheidene gedichten die in Zaans Groen gepubliceerd werden, een boeiend en soms ontroerend beeld geven van de gedachten en gevoelens die in een aantal Zaanse dichters tijdens de laatste oorlogsmaanden leefden. Hieraan kan worden toegevoegd dat de - vooral in de derde aflevering gevoerde - | |
[pagina 471]
| |
discussie over ‘offensieve’ of ‘defensieve’ poëzie al een debat aankondigde dat in de eerste jaren na de bevrijding de gemoederen in literair Nederland heftig zou beroeren. De omstandigheid dat de discussie in Zaans Groen door de verschillende deelnemers met zo grote persoonlijke inzet werd gevoerd, geeft aan dit tijdschrift, dat - onder meer blijkens de naam - met zo weinig pretenties vervaardigd werd, een bijzondere betekenis. |
|