| |
| |
| |
De artikelopbouw in lokale Limburgse woordenboeken door Herman
Crompvoets
| |
0. Inleiding
De locale dialectlexicografie heeft in de beide provincies Limburg, met name
in Nederlands Limburg, in de jaren tachtig en negentig een hoge
vlucht genomen. De laatste tijd ziet men echter ook in
Belgisch-Limburg het aantal woordenboeken groeien. In elk geval wordt er in
verschillende plaatsen aan gewerkt. De eerste vraag die men zich als
geïnteresseerde buitenstaander stelt, is: ‘Waar komt die andacht voor een
dialectwoordenboek vandaan?’ Er moet sprake zijn van een wisselwerking
tussen auteur(s) en dialectspreker of dialectliefhebber. Beiden moeten
dezelfde behoeftes hebben, anders werden er niet zoveel dialectwoordenboeken
gemaakt en verkocht.
Wanneer men door de inleidingen van deze woordenboeken heenbladert, springen
er vrij snel bepaalde redenen naar voren voor het waarom van deze activiteit
op dialectgebied. In zijn Woord vooraf bij het verschijnen
van 'n Manjel Stokkemer wèurd voert Jan Goossens twee redenen aan voor het maken van deze ‘Manjel
wèurd’ nl. het onder druk staan van het dialect in het algemeen en de
veranderingen in een gemeenschap als Stokkem in het bijzonder. Veranderingen
die voor zoveel plaatsen in Limburg gelden. In de inleiding op de Dieksjenèèr van 't (H)Essels komt er een argument bij. Zo
lezen wij op pagina 5: ‘In de huidige retro-trend mag het beschouwd worden
als een nostalgische poging om een stukje van onze Hasseltse authenticiteit
vast te houden en voor de toekomst te bewaren; anderzijds werd er ook naar
gestreefd een wetenschappelijk verantwoorde en voor de leek toch leesbare
bijdrage te leveren tot de Limburgse dialectologie’. Woorden als retro-trend en nostalgie vind ik
persoonlijk wat te dik aangezet, maar een feit is dat dialect steeds meer
met het verleden wordt geïdentificeerd en dat nostalgie
wel degelijk een rol speelt bij verschillende auteurs. Zo is de titel van
Rojer weurd ‘Weem kintj ze nog?’ puur nostalgisch van
aard en zegt de auteur in de inleiding (p. 3) dat deze titel ‘bewustj zoeë
gekoze is, want joamer genògt zeen d'r mer weinig minse mieër die de weurd
die in dit book stoan nog gebroeke. Of sterker nog, die de beteikenis d'r
van neet mieër kinne. Ze waere ein stùkske gesjiedenis.... asse tenminste
opgesjreve stoan’. Dat argument voor het schrijven nl. het bewaren van dialect vindt men in bijna al de inleidingen terug: in
die van het woordenboek van Bree, van het Gronsvelds woordenboek, van het
woordenboek van Meerlo-Wanssum, van het Tegels en het Kerkraads woordenboek.
| |
| |
De pretenties van de auteurs verschillen nogal. Er is weliswaar niemand die
pretendeert een puur wetenschappelijk werk te maken maar ook niemand die als
pure hobbyist versleten wil worden. Maar daartussen zitten nogal
verschillende ambities. Die uiten zich bijvoorbeeld in het uiterlijk van het
boek, in de titel of ondertitel, in de omvang, in de lengte van de
inleiding. Zo klinken En haffel Arces/Lôms,
'n Manjel Stokkemer wèurd, Seppig wie ein
smawtpaer en
Weem kintj ze nog?
een stuk bescheidener, minder pretentieus dan
Venrays Woordenboek
met als ondertitel Woordenschat, Klankkarakter,
Systeem, Structuur en gebruik van de Venrayse taal of Diksjenaer van 't Mestreechs, Túngërsë
Diksjënêer, Kirchröadsjer Dieksiejoneer,
Remunjs Waordebook, Dieksjenèèr van 't
(H)Essels of
Thematisch Woordenboek van het Tungelroys
. Het Genker woordenboek noemt zichzelf nogal bescheiden
Gènker Woerdeleest
, maar heeft een inleiding van 37 bladzijden en met de woordenlijst
erbij een totaal van 402 bladzijden. Concluderend kan men zeggen dat het
niveau van de respectievelijke woordenboeken zich beweegt van
wetenschappelijk of bijna-wetenschappelijk tot hobbyistisch. Noem de dictionaires of woordenboeken
wetenschappelijk of bijna-wetenschappelijk en Weem kintj ze
nog?, En haffel Arces/Lôms en 'n Manjel Stokkemer
wèurd hobbyistisch met daartussenin een aantal woordenboeken die
een combinatie (willen) zijn van beide uitgangspunten, een feit is dat alle
woordenboeken en woordenlijsten gewetensvol, gedreven en met veel liefde
voor het plaatselijk dialect gemaakt zijn. Dat te constateren bij het in
handen nemen van al deze Limburgse woordenboeken en woordenlijsten was voor
mij een erg prettige gewaarwording.
| |
Het lemma in de verschillende woordenboeken of woordenlijsten.
Mijn artikel zal ingaan op de opbouw van het lemma in de verschillende
dialectlexicografische werken en de belangrijkste bouwstenen van het
lemma kort belichten. Onder het lemma versta ik het gehele
woordenboekartikel en niet enkel het trefwoord. In de laatste betekenis
wordt lemma het meest gebruikt. Mijn verhaal zal gaan
over: hoe zit het lemma in de verschillende woordenboeken in elkaar? En
ten eerste: maakt men een alfabetisch of een systematisch woordenboek?
Wat doet men met het Nederlandse trefwoord en/of de dialectvariant en de
betekenisomschrijving? Bevat het lemma woordsoorten, woordgeslacht,
etymologische verwijzigingen, enkel- en meervouden, voorbeeldzinnetjes,
volkskundige feiten en een register? Hoe staat men als auteur tegenover
verouderde woorden en hoe staat men tegenover de begrenzing van de
woordenschat?
| |
| |
Het grootste deel van mijn artikel zal inventariserend zijn met een soort
conclusie op grond van deze inventarisatie. Ter kennismaking met een 23-tal Limburgse woordenboeken of
woordenlijsten heb ik hieronder een lijst van de
respectievelijke lemmata afgedrukt. Deze lemmata zijn een voorbeeld van
hoe de respectievelijke auteur zijn lemma opgebouwd heeft. Het is een
gemiddelde, het is maar één woordenboekartikel uit de talloze van een
woordenboek. Maar alle tezamen geven ze een indicatie van hoe
verschillend of eensgezind men over bepaalde bouwstenen dacht. De
typografie van het oorspronkelijke lemma is zo goed mogelijk
aangehouden.
(Túngërsë Dïksjënêer)
nónk zn. m.; mv. -ë; dim. núnkskë (1sl-3): oom I (Gr.
Wl.; A.M. 430), II (G.F., 108), III Et. uit mon
onc(le): Wa uitspr. v. mon oncle (m'n oom:
oompje)
(Remunjs Waordebook)
óngesie:fer*, o. = insekten, inz.luizen, wantsen enz.:
in zónnen droevevinger zit väöl óngesiefer; kienjer mit
de kop vol óngesiefer. óngesiefer = du. Ungeziefer.
ongeval, óngeval, o., -geva:lle, -geve:lke: hae haet 'n óngeval gehad en löp noew in de óngevallewèt;
mit e paar klein óngevelkes is 't toch nog good aafgeloupe. ss.
óngevallewèt.
(Diksjenaer van 't Mestreechs)
tapere*, taperde, getaperd = onhandig, onzeker
stommelen, stommelend gaan: veer taperde in d'n duuster d'n
trap op; en d'n hielen aovend zien ze al boven euze kop aon 't -.
tapere = Rijnl. tapere (verwant met du. tappen = plomp en
onhandig stappen, onzeker lopen) ss. aof-, optapere
b.v. een trap. afl. tapereer, getapers, getaper.
tapijt, tapiet, o.-e, tapietsje = behangsel,
behangselpapier: 'n nuij tapietsje; de kamer had 'n aordig
- gekrege, wit mèt roej blumkes. Opm. Ma. tapiet bet. nooit vloerkleed.
(Dieksjenèèr van 't (H)Essels)
elf (sb) d'a.llevermennekes (mv.):
dzjië mient (dè.nk) ze.ker da d' ~ 'et goan
douë.n! ‘Jij denkt zeker dat de elfjes het werk gaan doen!’: mnl.
elf, alf, Kil. alf, alve, daemon insultor hominum; S. alvermannekens
‘kabouters’ en S. bijv. halvermannekens, Rijnl. Albermännchen
‘Heinzelmännchen’.
| |
| |
*elver z.o. armvol.
(Them. Woordenboek van het Tungelroys)
AKKERBOUW
lappemiêt v mijt van plaggenvöl miête veur de deur, mer
nikz-in 'e sjeur! (15a) wordt gezegd van iemand die zich rijker voordoet
dan hij is.
(Dorpsspraak van Heerle)
moer (lange oe), vr. znw., moere, muerke, peen, wortelen. De ou
moer, schertsend voor de oude vent. Zie sjwaat en
plaat.
('n Manjel Stokkemer wèurd)
sjôfte: werken (cfr. Duits: schuften).
(Kirchröadsjer Dieksiejoneer)
jraan
v verkl
jreënsje 1 stekel, haar, baard van een aar. 2 graat. Ing - in d'r haos han. Wens doe
miech in de jrane vils, da kries doe ze jesjwaamd noa noeëte,
als ik je te pakken krijg, zul je ervan lusten.
(Tegels Dialek)
kroë'nekrane zn., kraanvogels. Kroënekrane, witte zjwane, wae geit mêj nao Ingeland vare?
enz. (Beginregels van een aftelrijmpje).
(Weertlands Woordenboek)
A DE MENS
A1 HET MENSELIJK LICHAAM
aafriête ww (ritj aaf, rieët aaf, aafgerieëte): er
eentje laten vliegen. NO: aafriete. ‘Des draot-loeës
tillegrafieëre’, zag Frêns en hae rieët t'r eîne aaf detj kraakdje;
‘d'roet waat gein heur betaaltj’: zegt iemand die 'n wind heeft
gelaten en zich verontschuldigen wil.
(Seppig wie ein smawtpaer) (Echter woordenboek)
mäöleverke: pissebed. In de kelder en
ònger losse stein zitte gaer mäöleverkes.
(Mééls Woordeboe:k)(Meijels woordenboek)
3.1.3. Eten en drinken
kuimelijk:
kuummelek - lastig met eten, gezegd van iemand die
altijd weinig eet.
| |
| |
(Rojer weurd) (Woorden uit Stramproy)
eunj (zn.v) ui. ‘Wat bèsse ein eunj!’ = Wat ben jij een
ei!
(Sittards woordenboek)
hónjskooj v, hónjskooje, hónjskööjke: hondehok. Hae
haet de hónjskooj oppe kop: hij heeft een hoge hoed op.
(Hamont-Achels Dialectwoordenboek)
apprensie/appraensie, zn., vr.,-,-.
Apparentie. Vb. Ich zoauw mer es appraensie maken. (zegsw.: aanstalten,
toebereidselen maken) (fr. apparence < me. lat. apparentia = verschijning,
verschijnsel, schijn) van apparere (= verschijnen,
duidelijk zijn, blijken), van ad (tot, naar) + parere (zichtbaar zijn, blijken. Zie P.A.F. van Veen, Etymologisch
Woordenboek, Van Dale Lexicografie, Utrecht 1989 s.v.
apparentie.)
(Woordenboek van Bree)
keets = 1. klokhuis van appel of peer 2. schimpend voor
een lastige vrouw: Is mich det ein keets van èè wi-jf!
ruilen = tûste, òmtûste, òmrûle (mod.: òmruile).
(Gronsvelds woordenboek)
dêksel, m., (-e, -ke). 1. Deksel. D'n - vaan de këtel.
Zw. Wè 't eunderste oét de kan wêlt hebbe, kryt d'n - op z'n naos. 2.
Gebakken brooddeeg over de ‘vlaoj’. 3 Deel van de bovenbil van de koe.
(Woordenboek van Meerlo-Wanssum)
aar, nl. (z. ao:r).ao:r, vr. mv. -e,
vklw. äörke. 1) aar (bloeiwijze), 2) ader. Koeëbes het
water ien de ao:re: Kobus heeft water in de aderen: K. is een
futloze vent.
(En haffel Arces/Lôms)
pilaerelekker dae pilaerelekker zit wâl altiëd veuraan
in de kaerk, mâ ik vertrouw 'm ni!
(Venrays woordenboek)
paoter hijw. pater. paoters = mv.; päöterke = verkl.w.
Paoters, nònne en begiene zien nie zò helleg as ze
schiene!
Schijn bedriegt.
| |
| |
(Venloos woordenboek)
taets
m (taetse, taetske): kop, hoofd; veul
dich ens aan dienen ~ voel je eens aan je hoofd.
(Dialectwoordenboek van de gemeente Gennep) (Genneps woordenboek)
póggepot zn o (póggepöt, póggepötje)
ketel voor het koken van varkensvoer: Hôl 's wisse ien 't
schop um de pógge-pot te staoke.
(Gènker Woerdeleest) (Genker woordenboek)
pertang: nochtans, evenwel; pourtant (Fr.)
| |
1. Een alfabetisch of een systematisch dialectwoordenboek?
Deze vraag was voor de meeste woordenboekmakers in de beide Limburgen geen
probleem. Verreweg het grootste deel van de locale woordenboeken hanteert
het alfabetisch-lexicografische systeem. Dit komt vooral door het feit dat
men in de dialectlexicografie nauwelijks op de hoogte was van de
mogelijkheid om een dialectwoordenboek anders in te delen dan alfabetisch.
Maar sinds A. Weijnen op het einde van de jaren
vijftig bewust gekozen heeft voor een thematische of systematische of
ideologische verwerking van de woordenschat bij het Woordenboek van de Limburgse Dialecten (WLD) en
bij het Woordenboek van de Brabantse Dialecten
(WBD), is de aandacht voor deze aanpak aanzienlijk gegroeid. Een
systematisch woordenboek deelt de woorden in een bepaalde categorie in
waarin zij normaal gesproken het meest thuishoren. Zo komen woorden uit de
landbouw-wereld bij elkaar te staan in één hoofdstuk. En dat hoofdstuk kan
men weer verdelen in allerlei paragrafen die bepaalde facetten van de
landbouw lexicografisch behandelen. Het alfabetisch-lexicografische systeem
is praktisch gebonden aan één invalshoek nl. de alfabetische. Als zodanig is
het wellicht ook het gemakkelijkst hanteerbaar. Bij een systematische
ordening moet er van te voren gedacht woorden: ‘Hoe deel ik het woordenboek
in?’ ‘Welke paragrafen neem ik?’ ‘In welke paragraaf breng ik een bepaald
woord onder?’ De keuze tussen het maken van een
alfabetisch en een systematisch woordenboek blijft uiteraard aan de auteur.
Maar persoonlijk prefereer ik de thematische aanpak. Omdat de rubrieken bij
een lokaal woordenboek beperkt van inhoud zijn, kan men via een alfabetische
ordening binnen zo'n rubriek, ook binnen een systematisch geordend
woordenboek de ingang makkelijk maken. Het
Weertlands Woordenboek
en het
Mééls Woordeboe:k
hebben een dergelijke ordening. Een ordening waarvan Jan Goossens
in zijn TEN GELEIDE bij het Weertlands woordenboek zegt
(p. VIII): ‘Ik | |
| |
vind het verstandig dat binnen elke rubriek van
het Weertlands woordenboek dan weer een alfabetische orde is aangenomen; de
rubrieken blijven immers door hun relatief kleine omvang overzichtelijk,
zodat de voordelen van de “ideologische” en de alfabetische classificatie
hier gecombineerd worden’. Ook Toon Weijnen constateert in zijn TEN GELEIDE
bij hetzelfde Weertlands woordenboek ‘met grote
voldoening’ dat men gekozen heeft voor een wat hij noemt
‘tweesporensysteem’. Het grote voordeel van de thematische aanpak vindt Jan
Goossens (p. VIII) dat samenhangende woordvelden meteen overzien kunnen
worden. Toon Weijnen noemt (p. IX) als voordeel van de thematische aanpak
van het Weertlands woordenboek dat het ook voor
niet-kenners van het Weertlands woordenboek ineens zoveel aantrekkelijker
wordt en dat het voor dialectologen en andere taalkundigen ineens zoveel
beter toegankelijk wordt. Hiermee wil ik niet beweren dat er aan de
alfabetische ordening alleen maar nadelen zouden zitten. Integendeel. Maar
wil men een minder monotoon, een beter leesbaar en een gevarieerder
dialectwoordenboek maken, zal men niet om een thematische aanpak heen
kunnen. Mijn keus bij het maken van het Mééls Woordeboe:k
was in elk geval duidelijk voor een thematische of systematische aanpak. Van
de 22 dialectwoordenboeken die ik met het oog op dit artikel heb
geraadpleegd hebben er drie een thematische aanpak. Bij de reeds genoemde
twee komt daar nog het
Thematisch woordenboek van het Tungelroys
bij. Procentueel gezien is dat ongeveer 15%. Voorlopig slaat de
balans nog duidelijk door naar de alfabetisch-lexicografische aanpak.
| |
2. Inhoud van het woordenboekartikel of lemma
De inhoud van het woordenboekartikel of lemma varieert van woordenboek tot
woordenboek. Het ene is sober en bevat alleen het meest wezenlijke, terwijl
het andere het lemma als het ware volstopt met informatie van verschillende
aard. Datzelfde verschil bespeurt men ook bij de inleidingen. Het ene
woordenboek kent een wetenschappelijke of bijna-wetenschappelijke inleiding
bijv. het Tongers woordenboek of het Venrays woordenboek, het andere kent
een zeer summiere inleiding bijv.
Weem kintj ze nog?
en
Seppig wie ein smawtpaer
. Daartussen heeft men binnen de 23 allerlei gradaties. De inhoud
van zo'n inleiding hangt sterk samen met de ambities van de auteur. Voor mij
mag de inleiding bij een dialectwoordenboek beperkt blijven. In de inleiding
zouden aan de orde moeten komen: een korte geschiedenis van de plaats in een
paar bladzijden, het soort woordenboek dat men maakt (alfabetisch of
systematisch), een verantwoording van de bronnen, de wijze waarop men het
lemma opbouwt, een korte maar zo duidelijk mogelijke verantwoording van de
gebruikte spelling met goede voorbeelden uit | |
| |
het dialect en de
standaardtaal en een beschouwing over kenmerken van het dialect en de plaats
waar het ligt in zijn dialectologische omgeving. Het is mijn mening dat
uitvoerige klankinleidingen en historische of volkskundige inleidingen beter
in een aparte uitgave kunnen verschijnen. Een dialectwoordenboek moet zo
veel mogelijk een woordenboek blijven en niet
een encyclopedie worden. Een woordenboek dat het meest van al een
tweeslachtig karakter uitdraagt is het Sittards woordenboek. Het heeft een
duidelijk lexicografisch karakter maar ook een bijna even duidelijk
volkskundig karakter. Over de inleidingen wil ik in dit verband verder niet
meer zeggen. Ze vormen te zeer een hoofdstuk apart in de dialectlexicografie
en vereisen een uitvoeriger onderzoek.
De meest sobere doorsnee-lemmata van de gezamenlijke woordenboeken bevatten
een ingang of trefwoord, een korte betekenisomschrijving en soms een
voorbeeldzin. De meest sobere woordenboeken zijn wat de opbouw van het lemma
betreft wel Weem kintj ze nog?, 'n Manjel Stokkemer
wèurd en het Mééls Woordeboe:k. In de
woordtypering van het Mééls Woordeboe:k zit echter een
aspect dat het lemma een dimensie meer geeft, al ziet men het daar niet aan
af. Hierover meer in de paragraaf Etymologie. Het meest
uitvoerige en ook wel het meest complete lemma vindt men in het Tongers
woordenboek. Het lemma bevat daar: een woordtype of trefwoord, in dit geval
tevens de dialectvariant, een toelichting, woordsoortbenoeming, het aangeven
van het genus of woordgeslacht, meervoudaanduiding, verkleinwoordaanduiding,
het aangeven van het feit of werkwoorden zwak of sterk zijn en sterk of
onregelmatig vervoegd worden, trappen van vergelijking, die worden gegeven
bij het bijvoeglijk naamwoord, de praedicaatsvorm van het bijvoeglijk
naamwoord, bibliografische verwijzigingen, etymologische verwijzigingen,
voorbeeldzinnen en aanduidingen over de ouderdom van het woord en over het
verouderd zijn van woorden. Ook de
Kirchröadsjer Dieksiejoneer
heeft een ongeveer vergelijkbare inhoud van het lemma. Maar daarin
zijn geen etymologische verwijzigingen opgenomen. Het Sittards woordenboek
heeft vaak een uitvoerig lemma vanwege de volkskundige uitweidingen. Een
synthese tussen soberheid en uitvoerigheid in de op te nemen bouwstenen van
een lemma vormt naar mijn mening het woordenboek van Meerlo-Wanssum. Diens
lemma bevat een dialectwoord of Nederlands equivalent met verwijzing naar
het dialectwoord als ingang, betekenisomschrijving, woordsoort- en
woordgeslachtbenoeming, meervoud- en verkleinwoordaanduiding, veel
voorbeeldzinnen en een beetje folklore. Op wat ik als een ideaal lemma
beschouw, kom ik in de conclusie terug.
| |
| |
| |
2.1. Het trefwoord of ingang
In 17 van de 23 woordenboeken of -lijsten is het trefwoord of de ingang
de dialectvariant. Eenentwintig drukken de ingang vet
af. Men kan hier spreken van een overwegende aanpak. Zes woordenboeken
wijken van dit model af. Het Maastrichts en het Roermonds woordenboek
hebben een Nederlandse ingang maar daarnaast kan de ingang ook de
dialectvariant zijn. Maastrichtse woordtypen zijn (Endepols p. XVIII):
‘1) woorden waarvan, voor zover wij weten, geen etymologische equivalent
in het A.N. voorkomt zoals aomzeik, bats, pune enz. 2)
woorden waarvan het etymologisch equivalent in het A.N. sterk verouderd
is of alleen hier en daar gewestelijk voorkomt, zodat de gemiddelde
Nederlander ze niet weet thuis te brengen 3) woorden die in het
Maastrichts, fonetisch o.i. zo sterk verschillen van het A.N.
etymologisch equivalent, dat herkenning voor menige niet-Maastrichtenaar
moeilijk kan zijn, zoals: behej (= Nl. behaai)’. In deze gevallen komt er bij het trefwoord een
asterisk. Wanneer het dialectwoord de ingang is, dan
verwijst hij zowel in het Maastrichts als Roermonds woordenboek naar het
of een Nederlands woordtype dat elders opgenomen is. Het Hasselts
woordenboek kent ook een Nederlandse ingang in combinatie met ingangen
die een asterisk krijgen. De asterisk betekent hier dat het gaat om een
hypothetische, gereconstrueerde vorm of de vernederlandste vorm. Het
woordenboek van Meerlo-Wanssum heeft als ingang het dialectwoord maar er
komen ook Nederlandse woorden als ingang voor met een verwijzing naar de
dialectvariant b.v. schamel (z. schemmel). Het Hamonts-Achels woordenboek heeft als ingang een
dubbele vorm. Het eerste trefwoord is de Nederlandse vorm van het
dialectwoord of de vernederlandste vorm en het tweede trefwoord,
gescheiden van het eerste door een schuine streep, is de dialectische
vorm in een aangepaste spelling. De auteur motiveert deze aanpak als
volgt: hierdoor is een alfabetische volgorde mogelijk en wordt het
opzoeken vergemakkelijkt. Het Meijels woordenboek hanteert konsekwent de
Nederlandse ingang of een hypothetische,
vernederlandste vorm van het betreffende dialectwoord. In de paragraaf
Etymologie kom ik op deze aanpak nog kort terug.
Is het gebruik van het dialectwoord als ingang de meest toegepaste en
wellicht ook de meest voor de hand liggende methode geweest; uit het
feit dat er zes auteurs zijn geweest voor wie het toch niet zo
vanzelfsprekend was, blijkt dat de meest gebruikte toch wellicht niet de
meest ideale is. Zoals de auteur van het Hamonts-Achels woordenboek
constateert, zitten de problemen bij een dialectwoord als trefwoord in
de alfabetische ordening en de opzoekbaarheid. De meeste auteurs hebben
bij het maken alleen maar gedacht als lezer aan de dialectspreker van de
plaats waarvoor ze het woordenboek maakten en niet aan een
buitenstaander.
| |
| |
Als trefwoord kunnen alle woordsoorten voorkomen:
zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden,
bijwoorden, deelwoorden, telwoorden, persoonlijke en bezittelijke
voornaamwoorden, samenkoppelingen, samenstellingen, uitroepen. Dat de
woordsoort wordt aangegeven, is lang niet in ieder woordenboek het
geval. Het Tongers, Stramproys, Venrays, Weertlands, Tegels, Heerlens,
Genneps, Hamont-Achels en Meerlo-Wanssums benoemen de woordsoort. De
meeste geven wel het woordgeslacht van substantiva aan. Ongeveer de
helft van de woordenboeken geeft systematisch aan of een woordtype of
trefwoord meervoud is en voegt het verkleinwoord toe, wanneer het om
substantiva gaat. Een deel geeft ook meervoud aan en het verkleinwoord
maar doet dat niet systematisch. Wanneer een werkwoord het trefwoord is,
worden in het Kerkraads woordenboek bij sterke en onregelmatige
werkwoorden de stamtijden konsekwent opgenomen en bij zwakke
werkwoorden, wanneer ze onregelmatig zijn. Hetzelfde gebeurt ook in het
Tongers woordenboek. Het Weertlands, het Tungelroys, het Sittards, het
Maastrichts, het Genneps, het Venloos, het Roermonds en het Hasselts
woordenboek geven de stamtijden van de sterke werkwoorden. Een enkel
woordenboek, o.a. het Gronsvelds en het Genneps, geeft de vervoeging van
het werkwoord. Wanneer een bijvoeglijk naamwoord het trefwoord is, wordt
in een aantal gevallen de vergrotende en overtreffende trap gegeven: dit
gebeurt in het Venloos, het Kerkraads, het Tongers, het Gronsvelds, het
Weertlands en het Genneps woordenboek.
Een hoofdstuk apart is de samenstelling als trefwoord. Wel iedere auteur
heeft aangevoeld dat hij zich hiermee op glad ijs begaf. Beperking was
voor eenieder noodzakelijk. Voor de meeste schrijvers gold als criterium
voor opname de dialecticiteit van de samenstelling, In de paragraaf Begrenzing van de woordenschat kom ik hierop nog
terug.
| |
2.2. De omschrijving of de betekenis van het trefwoord
Uiteraard wordt in al de woordenboeken van het trefwoord een omschrijving
of korte betekenis gegeven. Een merkwaardige uitzondering op deze
stelregel vormt het Arcens woordenboek. Steevast geeft het na het
vetgedrukte trefwoord een voorbeeldzinnetje waaruit de betekenis moet
blijken. Tussen ronde haken wordt dan daarachter - maar niet altijd -
een betekenis of omschrijving gegeven in het dialect. Deze handelwijze
wordt in de Inleiding min of meer gemotiveerd met de
volgende woorden: ‘En haffel Arces/Lôms’ is
voornamelijk geschreven voor de dialektsprekende inwoners van Arcen en
Lomm en niet om vreemden de taal onzer vaderen en voorvaderen bij te
brengen. We vertrouwen erop, dat de lezers | |
| |
uit de tekst de
uitspraak en betekenis van de woorden kunnen opmaken en, wat ook vaak
belangrijk is, de gevoelswaarde ervan zullen proeven’. Hier duiden de
Arcense auteurs wellicht ongewild op een probleem voor iedere
dialectwoorden-boekschrijver: voor wie schrijft men het woordenboek? Zij
zijn er erg duidelijk in. Maar die beperkte doelgroep geldt zeker niet
voor iedere woordenboekmaker. Meijel is vergelijkbaar met Arcen qua
grootte, maar het uitgangspunt ‘alleen voor de Meijelse mensen een
woordenboek te maken’ was voor mij niet aan de orde bij het schrijven
ervan.
De meeste woordenboekmakers beperken zich tot een summiere
omschrijving of een korte betekenis. Verreweg de meeste auteurs
- de één wat meer dan de ander - maken gebruik van voorbeeldzinnetjes in
het dialect om de betekenis van het trefwoord in zijn kontekst goed te
doen uitkomen. Het meest duidelijk formuleren de auteurs van het Genneps
woordenboek hun bedoelingen in dezen (p. 24): ‘In die voorbeeldzinnen
hebben we zo veel mogelijk ook typische uitdrukkingen en zegswijzen
opgenomen, waarvan de betekenis voor zover noodzakelijk steeds tussen
haakjes na de zin wordt verklaard’.
Voor een aantal auteurs is de toelichting bij een aantal woorden een
aanleiding om een uitgebreid artikel te maken. Zo
leest men in de inleiding op het Tegels woordenboek (p. 72): ‘Wij hebben
ons bij de omschrijving van de woorden niet enkel willen beperken tot
een “vertaling” ervan zonder meer, maar, waar enigszins mogelijk, de zin
en betekenis ervan met zegswijzen en uitdrukkingen zoveel mogelijk
trachten te verduidelijken’. Zo kan het lemma in het Hasselts
woordenboek uitdijen door het vele gebruik van voorbeeldzinnetjes en
etymologische verwijzigingen. In het Tegels woordenboek vindt men naast
de vele voorbeeldzinnetjes ook veel volkskundige uitleg. Hetzelfde ziet
men in het Kerkraads woordenboek: veel voorbeeldzinnetjes,
uitdrukkingen, zegswijzen en volkskundige toelichting. Een woordenboek
waarin die volkskundige uitweidingen tot in extremis worden doorgevoerd
is het Sittards. Hier heeft de doelstelling van de auteur ‘het voorzien
in de behoefte van een meer uitgebreide verzameling van dialectwoorden,
gezegden en uitdrukkingen enz.’ zelfs geleid tot een tweeslachtig
woordenboek: enerzijds een lexicografisch, anderzijds een
volkskundig-historisch. Bij het doorbladeren van de
alfabetisch-lexicografiche opsomming van een aantal korte of vrij korte
artikelen komt men ineens het lemma Os Kan niks
Verdomme tegen (p. 291), blijkbaar een bepaalde club in Sittard. In
bijna 7 kolommen wordt het hoe en wat van die club uitgelegd. Mijn
mening is - maar daar hoeft men het niet mee eens te zijn - dat men zich
bij het schrijven van een dialectwoordenboek dient te beperken tot
gegevens van taalkundige aard. Volkskundige en historische zaken kunnen
via andere publicaties onder het volk worden | |
| |
gebracht. Ook
in de dialectlexicografie geldt: ‘in der Beschränkung zeigt sich der
Meister’.
| |
2.3. Etymologische opmerkingen en woordverklaring
Een zeer interessant aspect van een woord is zijn geschiedenis of zijn
komaf, de etymologie van een woord. Een interessant maar glibberig terrein, zeker voor een niet-taalkundig geschoolde.
Wanneer men zich als niet-deskundige waagt aan woordverklaring, worden
de verklaringen vaak volksetymologieën dat wil zeggen
schijn-verklaringen. De meeste auteurs wagen zich dan ook niet aan
etymologische opmerkingen. Een aantal, het Echter, het Stokkems, het
Heerlens, het Maastrichts, het Roermonds, het Sittards, het Venrays en
het Genker woordenboek verwijzen bij een aantal trefwoorden naar
equivalenten in het Frans, Duits, Engels of eventuele andere talen. Maar
hier ligt ook snel de weg van ontsporing open. Zo vindt men in het
Venrays woordenboek nogal eens de etikettering ‘Nederrijns’, terwijl het
dan om autochtone woorden gaat. Een groot aantal woorden in het
Kerkraads woordenboek zal men al snel als ‘Hoogduits’ etiketteren,
terwijl ze van oudsher in Kerkrade en omgeving
voorkomen. Met de benaming ‘leenwoord’ moet men terdege oppassen,
voordat men die gebruikt.
Het Tongers en het Hasselts woordenboek geven verantwoorde en nuttige,
etymologische verwijzigingen. De auteur van het Tongers woordenboek legt
zich hier terecht enige beperking op in zoverre dat hij geen etymologie
geeft als die al in de Nederlandse etymologische woordenboeken
voorhanden is. De auteur van het Hasselts woordenboek beperkt zich in
dezen ook: ‘Bij moeilijke gevallen wordt de etymologische verklaring
gegeven’ (pag. 9) en voegt er voorzichtigheidshalve aan toe ‘of een
poging tot verklaring’. Geen woordenboek heeft zo nadrukkelijk het
accent op etymologie gelegd als het Hamont-Achels. Het heeft zelfs als
ondertitel ‘etymologische verkenningen in het dialect van Hamont en
Achel’.
Een heleboel verborgen etymologie vindt men in de woordtypering van de
Meijelse varianten. Door het gebruik van Nederlandse of vernederlandste
trefwoorden die gevormd zijn na opzoekarbeid in het Woordenboek van de Nederlandsche Taal,
Van Dale, etymologische woordenboeken of na
vergelijking met equivalenten in andere Limburgse of niet-Limburgse
woordenboeken, heeft de auteur in feite een heleboel etymologische
arbeid verricht. Wil men als auteur van een dialectwoordenboek in de
toekomst het trefwoord c.q. de dialectvariant typeren of
vernederlandsen, dan zal men ongetwijfeld veel steun hebben aan de | |
| |
woordtypering in het
Woordenboek van de Limburgse Dialecten
. Daar wordt op dit terrein fundamentele arbeid verricht.
| |
3. De begrenzing van de woordenschat
Eén van de grootste problemen voor de locale dialectlexicograaf is de
afbakening van de op te nemen woorden. Welke woorden neem je op en welke
niet en waarom doe je het zo? Ook hier zijn er uitersten en tussenwegen.
‘Beschouwt u dit werkje alstublieft als een bescheiden poging om nog iets
van onze oude, door allerlei oorzaken (onderwijs, media, migratie e.d.) snel
veranderende woordenschat te bewaren voor de historie en het nageslacht’,
zeggen de auteurs van het Arcens woordenboek heel bescheiden (p. 5). De
auteurs van het Venrays woordenboek klinken heel anders (p.15): ‘Er is naar
gestreefd om het taalgebruik van deze eeuw, vooral ook uit de periode voor
de Tweede Wereldoorlog naar vermogen vast te leggen’. En de redactie van het
Venloos woordenboek (p. 14) verwoordt het eerst overmoedig maar ziet dan
zelf die overmoed meteen in: ‘De redactie heeft gestreefd naar volledigheid
maar is er zich tevens van bewust dat dit streven een “vrome wens” zal
blijken’. Wat tegenstrijdig klinkt het in het Kerkraads woordenboek (p. 9):
‘Bij gebrek aan ouder materiaal moest men zich beperken tot het Kerkraads
dialect zoals het in de laatste honderd jaar gesproken werd’. Dat lijkt mij
nóg een geweldige opgave! Het Kerkraads woordenboek legt zich beperkingen
door het mondjesmaat opnemen van technische termen. Vaktermen zijn in bijna
alle woordenboeken het kind van de rekening. Bijna alle auteurs hebben het
over de onmogelijkheid om de woordenschat volledig vast te leggen. Men zoekt
naar beperkingen en vindt die in verschillende normen. Het Hasselts
woordenboek (p. 8) heeft zich beperkt in het opnemen van samenstellingen,
woorden met be-, ge-, ver- enz., woorden die irrelevant
zijn, academische en geleerde woorden, uitgestorven woorden. Het Roermonds
woordenboek neemt wel composita op maar toch ook alleen maar die met een
specifieke betekenis (p. VIII). Het Tungelroys woordenboek beperkt zich tot
de woordenschat zoals die in Tungelroy rond 1950 werd gesproken. Voor
verschillende woordenboeken (het Heerlens, het Stokkems, het Stramproys, het
Venloos, het Tegels, het Meijels, het Brees, het Meerlo-Wanssums, het
Genneps, het Gronsvelds, het Genker woordenboek) speelt - voor de een wat
meer dan voor de ander - de dialecticiteit van een woord een belangrijke rol
bij het al of niet opnemen d.w.z. de mate waarin een woord nogal of sterk
afwijkt van een standaardtaalwoord. Sommige zoals het Stokkems woordenboek
krijgen dan de vorm van een idioticon d.w.z. dat het uitsluitend woorden
bevat die niet in de standaardtaal voorkomen. Ook het | |
| |
Genker
woordenboek (p. 6) zegt enkel woorden op te nemen die eigen zijn of typisch
voor het Genker dialect of woorden waarvan de meervoudsvorm, de vervoeging,
de verkleinwoorden, de uitspraak, de schrijfwijze of de betekenis
opmerkelijk verschillen van het Algemene Nederlands. Het Tongers woordenboek
neemt daarentegen veel woorden op die qua uitspraak nauwelijks afwijken van
het algemeen Nederlands b.v. wals voor ‘wals’, wan voor ‘wan’, want voor ‘want’. Het is
dan ook het dikste woordenboek geworden van alle. Voor sommige (het Tegels
en het Stokkems b.v.) is er een heel prozaïsche reden om zich te beperken
nl. een financiële.
De auteur van het Hamont-Achels woordenboek heeft zich welbewust beperkt tot
(een aantal) woorden die de etymologische nieuwsgierigheid zouden kunnen
prikkelen (p. 6). Hij is de enige die de beperking zoekt in deze oplossing.
De meeste auteurs geven er op een of andere manier blijk van in elk geval
niet wetenschappelijk te willen zijn. Populair-wetenschappelijk mag nog wel.
‘Gedacht is aan een populair-wetenschappelijke vorm, met vooral geen te
sterke nadruk op ‘wetenschappelijk’ zeggen de mensen van het Tegels
woordenboek. In dit kader is het opvallend dat er zo weinig auteurs in
Nijmegen op de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde zijn geweest om
de daar aanwezige vragenlijsten voor hun plaats te controleren, terwijl daar
toch heel veel materiaal zit voor bijna alle plaatsen in Nederlands en
Belgisch Limburg. Er zijn twee woordenboeken die intensief gebruik hebben
gemaakt van de ‘Nijmeegse’ lijsten, het Genneps en het Meijels. De
woordenboekmakers van deze plaatsen beschikten over overvloedig materiaal
maar hebben zich desondanks beperkt (het Genneps) tot zeer beperkt (het
Meijels) in de op te nemen woordenschat. De auteurs van het Genneps
woordenboek hadden een materiaalverzameling van 24.000 woorden, waarvan er
6000 zijn overgebleven. Het Meijels heeft van de duizenden woorden uit de
Nijmeegse vragenlijsten en de lijsten van het P.J. Meertens-Instituut te
Amsterdam en andere er nog 2191 overgehouden.
Men moet geen lokale Van Dale willen maken maar een
woordenboek waarin men selectief is te werk gegaan en waarin een belangrijke
norm is de dialecticiteit van de dialectvariant.
| |
Verouderde woorden
Iedere plaats en ieder dialect in Limburg kent woorden die door een
oudere generatie worden genoemd tegenover een jongere generatie. De
oudere mensen zeggen dan: ‘De jeugd van tegenwoordig spreekt geen goed
dialect meer’. En dan volgt een aantal woorden die uit het alledaagse
leven zijn verdwenen. Het zijn de | |
| |
zogenaamde ‘verouderde
woorden’. Wat doet daar de dialectlexicograaf mee? Heel nauw hiermee
samen hangt een diachrone of een synchrone aanpak van de woordenschat.
Voor een groot deel van de auteurs was diachronie een beperkt begrip.
Voor een aantal plaatsen in Limburg is de enquête van
Schrijnen-Van Ginneken-Verbeeten uit 1914 de oudste geschreven
bron. Heel veel plaatsen kennen pas recent een vastlegging op papier van
hun respectievelijke dialecten. Vaak zijn oudere mensen de informanten
geweest. De diachronie blijft voor de meeste auteurs beperkt tot een
mensenleven. Het Echter woordenboek heeft het over een periode van de
laatste 70 jaren en zegt daarvan (p. 11): ‘Deze tijdspanne geeft het
werk ook een historisch perspectief’. De vragenlijsten waaruit het
Meijels woordenboek putte waren globaal in de jaren zestig en zeventig
afgevraagd aan een doorgaans oude generatie. Er waren informanten bij
van negentig jaar en ouder. Terecht kan de auteur dan ook zeggen (p. 8)
dat met het Meijels woordenboek globaal woordenschat van de twintigste
eeuw wordt gegeven. Naast het Maastrichts woordenboek is het Tongers het
enige woordenboek dat diachronie heeft gegeven aan de hand van
geschreven bronnen. De auteur was in de gelukkige omstandigheid dat hij
kon beschikken over de Woordenlijst van prof.
Grootaers uit 1910. Daardoor kon hij drie rubrieken maken 1)
Tongerse woorden van vóór 1920 2) Tongerse woorden tussen 1920-1950 3)
Tongerse woorden na 1950. Een dergelijke strakke etikettering wordt door
de meeste auteurs uit de weg gegaan. Wel is er een aantal dat vero. aangeeft als een woord volgens de auteurs
verouderd is: het Weertlands, het Echter, het Tegels, het Gronsvelds,
het Roermonds woordenboek.
Het is moeilijk te bewijzen of een woord inderdaad verouderd is, zeggen
de auteurs van het Genneps woordenboek. Met de auteur van het Meijels
woordenboek vermijden ze bewust de etikettering ‘vero’. Wie kan
inderdaad bepalen of een woord verouderd is en wie is die autoriteit?
Uit een onderzoek aan de Letterenfaculteit van de Universiteit van Luik
getiteld
Lexicaal Dialectverlies in Tongeren
, gedaan door Ann Maule
(licentiaatsverhandeling 1990), komen in dit opzicht verrassende
cijfers. Uit het Tongers woordenboek heeft zij 100 woorden gekozen die
door de auteur als vero waren aangeduid. Volgens dit
onderzoek waren in 1990 slechts 4% van de door Stevens als vero opgegeven woorden helemaal verdwenen. Over alle
onderzochte groepen (van jong tot oud) is de kennis van de verouderde
woorden toch nog 73,1% en het gebruik ervan 57.7%. Hieruit kan men
concluderen dat de auteur van het Tongers woordenboek in zijn
etikettering vero toch wel wat te pessimistisch is
geweest.
Volgens mij is het Venloos woordenboek met het etiket vero wat slordig omgesprongen. Achterin (p. 341-347) drukt de
redactie een alfabetische lijst af van zes pagina's woorden die anno
1993 praktisch uit het Venloos verdwenen | |
| |
zijn. Daar staan
woorden bij als dempig ‘aamborstig’, gedoons ‘gedoe’, goonsdaag ‘woensdag’, kwakkert ‘kikvors’, linkspoeët
‘iemand die links is’, moer ‘waterketel’, vinke ‘met vuur spelen’. Ik kan mij niet voorstellen dat deze
woorden uit het Venloos verdwenen zijn. Een aantal ervan gebruik ik zelf
nog dagelijks. Ik zal nooit van een kikvors spreken,
maar altijd van een kwakvórs.
Wanneer men een zekere gradatie wil aangeven in het al
of niet verouderd zijn, moet men dat mijns inziens doen in termen van
‘ouder’ of ‘jonger’.
| |
4. Register
Een register is, wanneer men het dialectwoord als trefwoord hanteert, niet
alleen voor de allochtone lezer maar ook voor de autochtone een onmisbaar iets. Schmitt (p. 33) zegt hierover betreffende
Duitstalige dialectwoordenboeken: ‘Zu einen alphabetischen Wörterbuch mit
mundartlichem Stichwortansatz gehört ein hochdeutsch-mundartliches
Register’. Toch vindt men in lang niet alle woordenboeken een register. Ik
vind er geen in het Arcens, Sittards, Tegels en het Venloos woordenboek. Het
Hamont-Achels woorden-boek en ook het woordenboek van Meerlo-Wanssum vinden
een register overbodig, omdat men hierin een dubbele lemma-ingang hanteert
nl. de vernederlandste vorm/dialectvariant. Het Genneps woordenboek (z.p.
24) geeft als register een lijst van Nederlandse woorden (niet de
vernederlandste vorm van de dialectvariant) met daarin per woord zonder
verdere toelichting een verwijzing naar alle dialectwoorden die met het
Nederlandse woord op de een of andere manier corresponderen. Een goede
oplossing. Het woordenboek van Bree en van Venray geven als register een
lijst van woorden Algemeen Nederlands - Brees resp. Venrays dialect. De
registers van het Weertlands en het Tungelroys woordenboek wijken af van de
andere registers in zoverre dat de ingang opnieuw het dialectwoord is met
een verwijzing naar de rubriek van het thematische deel waar dit
dialectwoord te vinden is of naar de pagina waar het woord wordt behandeld.
Blijft voor mij toch de beste oplossing een alfabetisch register van
vernederlandste aequivalenten van de dialectwoorden zoals dat in het Meijels
woordenboek wordt toegepast. Een nadeel hiervan is echter dat de gemiddelde
dialectspreker, wanneer hij het register raadpleegt, bij woorden als muik, tuisen, behaai, ‘kruipuit’ niet direct zal denken
aan resp. de dialectwoorden muuk, toesse, behèj,
kerboe:t.
| |
| |
| |
5. Illustraties
Kort nog iets over illustraties. Ze behoren wel niet tot het lemma, maar
kunnen verhelderend en illustratief werken. Daarnaast
vormen ze een welkome afleiding in de monotone opsomming
van woorden. Verreweg de meeste woordenboeken maken er gebruik van. Alleen
het Heerlens, het Tongers en het Brees woordenboek hebben geen illustraties.
Er zijn woordenboeken die door hun illustraties een bepaald beeld oproepen
al of niet gewild. Het Venrays, Weertlands, Maastrichts en het Roermonds
woordenboek roepen via foto's en tekeningen een nostalgisch beeld op.
Wanneer men vooral tekeningen van verdwenen zaken opneemt, zoals het Echter
woordenboek doet, is een nostalgische indruk van het dialect onontkoombaar.
Iets dat de huidige ideologen van Veldeke b.v. van elkaar gescheiden willen
houden: nostalgie en dialect. Men kan ook moderne voorwerpen gebruiken ter
illustratie. Een samengaan van oude en nieuwe beelden is het meest reëel.
Het Venloos woordenboek trekt met zijn vele uniforme tekeningen het
woordenboek in de carnavalssfeer, hetgeen volgens dezelfde ideologen ook
weer niet het ideaal is: carnaval en dan alleen maar dialect. Een combinatie
die veel dialectliefhebbers veel te beperkt vinden. Het grootste deel van de
woordenboeken illustreert met vrij kleine tekeningen. En het een is daar
weer scheutiger mee dan het ander. Een afgewogen keuze van illustraties,
foto's of tekeningen blijft een noodzakelijke aanvulling van de
woordenboektekst.
| |
6. Conclusie
Een thematische rangschikking (met alfabetisch register) plaatst de woorden
systematisch in de gebruikssfeer van het dagelijks leven. Een alfabetische
classificatie maakt ze direct toegankelijk. Het feitelijke
woordenboekartikel zou ik laten beginnen met, vetgedrukt, het Nederlandse
equivalent van het betreffende dialectwoord. Hiermee creëert men een
standaardtaal voor het dialect en algemener gezien werkt men hiermee aan een
standaard-Limburgs en zelfs aan een standaard-Zuidnederlands. Deze laatste
woordenschat is toch al stiefmoederlijk bedeeld in de officiële
woordenboeken als
Van Dale
en het
Woordenboek der Nederlandsche Taal
. Na het vetgedrukte woordtype volgt de woordsoortbenoeming en
eventuele buigings- of vervoegingsvormen. Hierna in cursief de
dialectvariant met eventueel het meervoud en het verkleinwoord. Na de
dialectvariant komt een duidelijke, beperkte betekenisomschrijving. Geen uitgebreide volkskundige, historische of anekdotische
uitleg daarbij. De betekenisomschrijving kan zonodig met een
voorbeeldzinnetje aangevuld worden, waarin het dialectwoord in een bepaalde
| |
| |
kontekst gebruikt wordt. Etymologische verwijzigingen zijn,
mits verantwoord, nuttig. Maar, zoals gezegd, gaat er een heleboel
etymologie schuil achter een verantwoorde woordtypering van de
dialectvariant. Een afgewogen keuze van op te nemen woorden is noodzakelijk.
Men moet niet alles willen opnemen. Zeer voorzichtig moet men zijn met het
etiket verouderd. Tenslotte moet een zorgvuldige keuze van
illustraties niet alleen het woordenboek informatiever maken maar ook
verfraaien, dit terwille van de lezer, die in principe iedere plaatsgenoot
is.
Tijdens het maken van dit verhaal bekroop mij vaker het gevoel dat ik paarden
achter de kar aan het spannen was. Want tijdens het voorbereiden ervan
verschenen er alleen al twee dialectwoordenboeken. De momentele produktie,
zeker in Nederlands-Limburg, heeft het punt van verzadiging nog niet bereikt
maar gaat wel in de richting ervan. Deze hausse in lokale
dialectwoordenboeken in combinatie met de produktiviteit bij het redigeren
van het
Woordenboek van de Limburgse Dialecten
heeft in slechts enkele decennia een zeer grote dienst bewezen aan
de Limburgse dialecten in het bijzonder en aan de cultuur van de beide
provincies Limburg in het algemeen. Blijkbaar moest dit gebeuren. En ondanks
alle pluriformiteit bij het maken van de dialectwoordenboeken springt één
zaak eenduidig naar voren nl. de wil om eigen identiteit via deze vorm van
dialectbeschrijving voorgoed vast te leggen, voordat het te laat zou kunnen
zijn.
| |
Bibliografie
Alsters, A., [e.a.], Venloos Woordenboek, Venlo
1993. |
Amkreutz, L., [e.a.], Kirchröadsjer Dieksiejoneer,
Kerkrade 1987. |
Bernaerts, J., Hamont-Achels Dialectwoordenboek,
Hamont-Achel, 1991. |
Berg, J. van den, [e.a.], Weertlands Woordenboek,
Weert 1983. |
Crompvoets, H., Mééls Woordeboe:k, Meijel 1991. |
Dinter, W. van, [e.a], Dialectwoordenboek van de gemeente
Gennep, Gennep 1993. |
Endepols, H.J., Woordenboek of Diksjenaer van 't
Mestreechs, Maastricht 1985, vierde druk. |
Geraerts, A., [e.a.], Gènker Woerdeleest, Genk z.j. |
Geurts, R., Seppig wiej ein smawtpaer, Echt 1988. |
Houx, J., [e.a.], Tegels Dialek, Tegelen 1968. |
Jaspars, G., Groéselder Diksjenér, Gronsveld 1979. |
Jongeneel, J., Dorpsspraak van Heerle, Heerlen 1884. |
Kats, J.C.P., Remunjs Waordebook, Roermond 1985. |
| |
| |
Kooijman, G., Thematisch Woordenboek van het
Tungelroys, Amsterdam 1985. |
Kruijsen, J., Romaanse leenwoorden in Haspengouw, Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde
nr. 64, Hasselt 1992. |
Litjens, G., [e.a], En haffel Arces/Lôms, Arcen z.j. |
Schelberg, P.J.G., Woordenboek van het Sittards dialect
met folkloristische aantekeningen, A'dam 1979. |
Schols, W., & Linssen, G., Venrays
Woordenboek, Venray 1991. |
Schoofs, R., Woordenboek van het dialect van Bree en
omgeving, Bree 1988. |
Schmitt, Eva-Maria, Aufbau und Gliederung örtlicher
Mundartwörterbücher, Köln 1990. |
Staelens, X., Dieksjenèèr van 't (H)essels, Hasselt
1982. |
Steijvers, L., Weem kintj ze nog? Stramproy 1989. |
Stevens, A., Túngërsë Diksjënéer, Tongeren 1986. |
Venken, M. [e.a.], 'n Manjel Stokkemer wèurd, As
1990. |
Voort, Th. van de, Het dialekt van de gemeente
Meerlo-Wanssum, Amsterdam 1973. |
|
|