Hoe maak ik een dialectwoordenboek?
(1995)–José Cajot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Materiaal verzamelen voor een lokaal dialectwoordenboek.
| |
0. InleidingOm een dialectwoordenboek of een idioticon te schrijven, moet men dialectwoorden verzamelen en beschrijven. Dat is een complexere zaak dan deze banale formulering laat vermoeden. Wil men zijn lokaal dialectlexicografisch project binnen een redelijke tijdspanne en met een bevredigend resultaat kunnen afsluiten, dan moet men immers zowel bij het verzamelen als bij het beschrijven van de dialectwoordenschat systematisch te werk gaan. In deze bijdrage zal ik het verder enkel hebben over de materiaalverzameling; hoe dialectwoorden (maximaal) kunnen en hoe ze (minimaal) moeten beschreven worden in een dialectwoordenboek, wordt elders in dit vademecum uit de doeken gedaan. Een systematische aanpak bij het verzamelen van woorden die men wil opnemen, vereist dat men vooraf een overzicht heeft van de mogelijke bronnen, om vervolgens daaruit een weloverwogen keuze te maken. Ik wil hier een brontypologie voorstellen, die het opstellen van zo'n bronnenoverzicht voor het eigen dialect vergemakkelijkt en tegelijk helpt bij het maken van een verantwoorde keuze. Door de aangereikte zoekstrategie naar beschikbare dialectgegevens te volgen, kan de samensteller van een lokale lexicografische dialectpublikatie op consequente wijze beslissen welk materiaal hij zal opnemen en welke bronnen hij aan de zorgen van een volgende generatie amateurlexicografen overlaat. Tenslotte zal ik nog wijzen op enkele minder bekende, maar zeer rijke en interessante materiaalverzamelingen voor de Limburgse dialecten. | |
1.1. Bron versus hulpmiddel.Als bron voor een beschrijvende verzameling dialectwoorden beschouw ik hier de ‘aanreiker van dialectwoorden uit het te beschrijven dialect in de ruimste zin’. Zo'n bron bevat dus minstens het dialectwoord zelf, meestal echter ook reeds | |
[pagina 38]
| |
andere informatie die van pas komt bij de lexicografische beschrijving, ervan. Daarnaast is meestal ook het gebruik van een aantal hulpmiddelen bij het woordenboekwerk onontbeerlijk. Ik denk daarbij aan woordenboeken voor de standaardtaal (van Dale, W.N.T., etymologische woordenboeken) en voor vreemde talen (b.v. Wartburg voor Franse leenwoorden of Rheinisches Wörterbuch voor Duitse). Bij deze hulpmiddelen gaat men te rade voor de beschrijving van de verzamelde dialectwoorden: men zoekt er grammaticale informatie, definities, etymologieën, gebruiksvoorbeelden, e.d. in op. Ze bevatten zelf evenwel geen dialectwoorden uit het dialect dat men wil beschrijven en kunnen dus niet als een bron beschouwd worden. In het volgende heb ik het enkel nog over mogelijke bronnen voor een lokaal dialectwoordenboek. | |
1.2. De brontypes: een overzichtDe diverse bronnen voor een dialectlexicografisch project kunnen volgens allerlei criteria ingedeeld worden zoals de typologie in fig. 1 laat zien. Na de onderscheiding van mondelinge (zegslieden of klankopnamen) en geschreven bronnen kunnen deze laatste vervolgens op basis van 3 criteria verder ingedeeld worden.
fig. 1 brontypologie
| |
[pagina 39]
| |
(a) Primaire en secundaire bronnen. Een primaire bron is volledig in het te behandelen dialect gesteld, een secundaire bron in een ander, naburig dialect of in de standaardtaal. (b) Directe en indirecte bronnen. Een directe bron is zelf reeds een (opsommende of beschrijvende, al dan niet gepubliceerde) verzameling dialectwoorden; alle andere tekstsoorten zijn indirecte bronnen. (c) Eigentijdse en historische bronnen. Een historische bron bevat dialectgegevens die op het ogenblik van raadpleging reeds een zekere evolutie ondergaan hebben. De raadpleger herkent er een vroegere taalfase van zijn dialect in. Een eigentijdse bron levert materiaal aan dat de samensteller als de hedendaagse woordenschat van zijn dialect (h)erkent. Op basis van deze indelingscriteria kan gesteld worden dat een goede mondelinge bron (een lokale zegsman) steeds een primaire, indirecte bron is. Omdat men sinds enkele decennia geluidsopnamen kan maken, is het niet onmogelijk dat een mondelinge bron tegelijk historisch van aard is. Dergelijke oudere opnamen zijn echter erg schaars. Aan het Seminarie voor Nederlandse Taalkunde en Vlaamse Dialectologie van de Universiteit Gent (Blandijnberg 2) worden een aantal oudere dialectinterviews gearchiveerdGa naar voetnoot1. De schriftelijke bronnen voor een dialectwoordenboek kunnen op basis van deze drie criteria opgedeeld worden in 8 categorieën. Wanneer we afzien van de opdeling in eigentijdse en historische bronnen - die zoals gezegd neerkomt op de vraag of de erin aan te treffen woordenschat nog gangbaar is of verouderd -, dan blijven er vier schriftelijke brontypen over:
(1) Primaire directe bronnen. Vaak is men niet de eerste die het plan opvat om de woordenschat van zijn dialect te inventariseren en te beschrijven. Het werk van de voorganger(s) is uiteraard een belangrijke bron om van te vertrekken. Het kan daarbij gaan over een eerdere publikatie, die men wil aanvullen en/of herwerken. Maar ook de in stilte gesprokkelde dialectwoorden op steekkaarten, briefjes, bierviltjes of in notitieboekjes die niet tot in de drukklare fase bewerkt zijn, horen hierbij. Het kan in beide gevallen (gepubliceerd of niet) gaan om een historische bron, wanneer de opgetekende woordenschat grotendeels verouderd is. | |
[pagina 40]
| |
(2) Primaire indirecte bronnen. Alle andere teksten, geschreven in het eigen dialect, zijn primaire indirecte bronnen. Zo kunnen teksten van dialecttoneelstukken, bijdragen in karnavalskrantjes of heemkundige artikels en interviews in het dialect vaak interessant woordmateriaal aanreiken. (3) Secundaire directe bronnen. Alle reeds gemaakte idiotica en woordenboeken voor omliggende dialecten zijn secundaire directe bronnen. Elders in dit werk is een bijgewerkt overzicht van de reeds verschenen Limburgse dialectpublicaties opgenomen. Uiteraard zijn ook de ongepubliceerde bronnen die primair zijn voor een naburig dialect tegelijk secundaire bronnen voor het eigen dialect. (4) Secundaire indirecte bronnen. Secundaire indirecte bronnen zijn tenslotte alle teksten die niet in het eigen dialect gesteld zijn, maar toch woorden uit dat dialect aanreiken. Als voorbeeld wijs ik op het meerdelige standaardwerk Volkshuisraad in Vlaanderen van Jozef WeijnsGa naar voetnoot1. Via de klapper op plaatsnaam kan men gemakkelijk de passages vinden, waarin voor de eigen gemeente of streek namen van allerlei (soms reeds totaal in onbruik geraakte) gebruiksvoorwerpen opgetekend zijn. De talrijk aanwezige mooie illustraties bieden daarbij een goede hulp om de gegevens bij lokale dialectsprekers uit de oudste generatie te controleren. | |
2. Het brongebruik bij het verzamelwerkWie de reeds gepubliceerde Limburgse dialectwoordenboeken en idiotica erop naslaat, zal merken dat de makers ervan niet al deze soorten bronnen even frequent gebruikt hebben. Anders gezegd: sommige brontypes worden bijna altijd aangeboord, andere bijna nooit. Bij wijze van steekproef heb ik in de voornaamste Limburgse dialectwoordenboeken en in een aantal idiotica trachten na te gaan welke brontypes hun auteurs systematisch verwerkt hebbenGa naar voetnoot2. Dat levert het volgende resultaat op: | |
[pagina 41]
| |
(a) Het aantal geraadpleegde brontypes is recht evenredig aan de omvang en kwaliteit van het eindresultaat. Uit hoe meer bronnen er geput werd, des te waarschijnlijker is het dat het resultaat een heus dialectwoordenboek is van respectabele omvang en met een accurate woordbeschrijving. (b) De mondelinge bron(nen) vormen steeds het uitgangspunt van de verzamelfase. Bij heel wat idiotica valt deze fase evenwel volledig samen met de introspectieve verzameling van toevalsvondsten. Bij de dialectwoordenboeken worden meestal wel andere zegslieden betrokken, hetzij via doelgerichte ondervraging, hetzij via toevallige observatie. Soms wordt hun betrokkenheid zelfs geformaliseerd in een soort adviesraad, waaraan de auteur zijn problemen voorlegt. (c) Voor het overgrote deel van de reeds gepubliceerde dialectwoordenboeken werden de onderscheiden soorten primaire bronnen verwerkt of geraadpleegd. Daarnaast worden bij de aanmaak van dialectwoordenboeken vaak ook secundaire directe bronnen bekeken. Secundaire indirecte bronnen worden slechts zelden bij de verzamelfase betrokken. (d) De idiotica onderscheiden zich in het brongebruik door het overwicht aan mondelinge bronnen. Als er al schriftelijk bronmateriaal mee opgenomen is, dan gaat het steeds om primaire eigentijdse en/of primaire directe bronnen. We kunnen bovenstaande conclusies resumeren in de volgende schema's:
gebruikelijke bronnen bij een woorden opsommende
verzameling
| |
[pagina 42]
| |
gebruikelijke bronnen bij een beschrijvend
dialectwoordenboek
fig. 2 | |
3. Een zoekstrategie naar materiaal voor een dialectwoordenboekOm bij de materiaalverzameling doelgericht en systematisch te werken dient men zicht te hebben op de bestaande mogelijkheden voor het eigen dialect, om vervolgens in functie van de vooropgezette omvang en aard van de publicatie een weloverwogen keuze te maken. Die bewuste afbakening van het bronnenmateriaal dat men voor zijn woordenboek wil excerperen, gebeurt in de praktijk bijna nooit aan het begin van een locaal dialectlexicografisch project. Dat is ook niet nodig. Wel vormt deze beslissing best het eindpunt van een systematische zoekactie naar beschikbare bronnen. Enkel op die manier kan de verzamelfase op een planmatige manier afgerond worden. In grote lijnen doorloopt de verzamelaar/auteur de volgende fasen bij de realisatie van zijn beschrijvende woordverzameling. | |
[pagina 43]
| |
3.1 De intuïtieve verzamelfaseZowat iedere woordenboekmaker vertrekt van een ongeordende verzameling notities, soms reeds van aanzienlijke omvang. Een eerste stap bij de gerichte verzamelstrategie is uiteraard het ordenen van hetgeen reeds aanwezig is. Al het verdere zoek- en verzamelwerk zal er immers op gericht zijn om deze (al dan niet persoonlijke) collectie dialectwoorden systematisch te verdiepen en/of te verbreden. Aan deze eerste ordening kunnen nog steekkaarten te pas komen of men kan rechtstreeks op een PC beginnen invoeren; dat is hier van ondergeschikt belang. Als het resultaat maar een overzichtelijk en goed toegankelijk klassement van de reeds verzamelde dialectwoorden is. Het heeft aanzienlijke voordelen om reeds in dit vroege stadium te beslissen of men een woordenboek of een idioticon voor zijn idalect wil samenstellen en vast te leggen uit welke onderdelen het lemma zal bestaan. | |
3.2. De systematische verzamelfaseWanneer deze eerste geordende verzameling een feit is, kan op twee sporen tegelijk verder gewerkt worden. Enerzijds doet men voortdurend toevalsvondsten, veelal uit mondelinge bronnen opgetekend, die men gaandeweg nog toevoegt. Anderzijds kan nu doelgericht en systematisch met het excerperen van een aantal schriftelijke bronnen begonnen worden. Vooreerst dient men nu dus te beslissen welke brontypes men in zijn publicatie wil verwerken. Men kan uiteraard eerst een zo volledig mogelijk overzicht van de beschikbare bronnen voor het eigen dialect opstellen en dan beslissen een of meer brontypes onaangeroerd te laten. Men kan ook eerst beslissen om niet eens op te zoek te gaan naar een of meer brontypes en het zoekwerk toespitsen op die categorieën die men wel van plan is op te nemen. Blijkt de oogst dan onverhoopt groot te zijn, kan men nog verder beperken. Voordeel van de eerste werkwijze is dat men uiteindelijk ook weet en kan vermelden wat men niet bekeken heeft. Voordeel van de tweede methode is dat men geen tijd verliest met het zoeken naar eventuele bronnen die men toch niet wil excerperen. Belangrijk is vooral dat men enerzijds een aangeboorde bron integraal excerpeert en zich anderzijds gaandeweg niet laat verleiden tot eindeloze uitbreiding van het vooropgezette doel. Menige dialectwoordenverzameling raakte in het verleden immers nooit gepubliceerd, omdat de auteur ervan geen vrede kon nemen met haar onvermijdelijke onvolledigheid. | |
[pagina 44]
| |
Naargelang van het brontype neemt de systematische verwerking ervan meer tijd in beslag. Ook met die factor houdt men bij de keuze rekening. Uit primaire bronnen dient enkel het nog niet verzamelde materiaal geselecteerd en in de eigen verzameling geïncorporeerd te worden. Het spreekt voor zich dat dit vlotter gaat bij een directe dan bij een indirecte bron. Anderzijds staan in een indirecte bron de dialectwoorden vaak in een concrete gebruikscontext, die niet alleen uitsluitsel kan geven over de precieze betekenis, maar bovendien als voorbeeldzin in het aan te maken lemma opgenomen kan worden. Bij de secundaire bronnen dient er na de selectie en voor het invoegen in de eigen verzameling vaak een omzetting van de woordvorm naar het eigen dialect te gebeuren. Hierbij is uiterste voorzichtigheid en raadpleging van andere dialectsprekers ten stelligste aan te raden. Het feit dat u een dialectwoord uit een andere plaats spontaan herkent en begrijpt, hoeft geenszins te betekenen dat het ook in uw eigen dialect dezefde verschijningsvorm en betekenis heeft. Ik verwijs daarvoor graag naar het goede voorbeeld van het Bilzers woordenboek in wording, waarvoor alle twijfelgevallen door de auteur voorgelegd worden aan een plaatselijke ‘Raad van Wijzen’. Ze zijn het niet steeds roerend eens, maar meestal heeft de bespreking van die problemen toch een zeer verhelderend effect. Er werd reeds op gewezen dat secundaire indirecte bronnen in feite slechts zelden gebruikt worden bij het verzamelwerk. De reden ligt voor de hand: deze bronsoort vraagt het meeste werk en bovendien is de kans op fouten het grootst. Wie secundaire indirecte bronnen uit de volkskundige sfeer wil raadplegen, slaat er voor België het beste de jaarlijkse volkskundige bibliografie op na. Ze verschijnt sinds 1939 in het Jaarboek van de Koninklijke Belgische Commissie voor Volkskunde. Daarin vindt men trouwens ook een rubriek ‘volkstaal’ met alle in Vlaanderen verschenen dialectologische artikels en werken van dat jaar. Handig dus om na te gaan of en door wie er reeds ooit iets over uw dialect werd geschreven. Ter afronding van deze beschouwingen omtrent de systematische verzamelfase nog enkele praktische tips voor de verwerking van het schriftelijke bronmateriaal: (a) Noteer steeds uit welke bron u een dialectwoord gehaald heeft en tracht het te dateren. Dit maakt niet alleen een controle achteraf mogelijk, maar biedt ook enig houvast i.v.m. de chronologie van veranderende dialectvormen of -betekenissen. (b) Wees op uw hoede bij dialectgegevens uit literaire teksten. Soms gebruiken dialectschrijvers vanwege het rijm of onder invloed van de schrijftaal onnatuurlijke constructies. Vaak hebben ze de neiging om verouderde woorden te gebrui- | |
[pagina 45]
| |
ken. Dat kan u bij de inschatting van de hedendaagse gangbaarheid op het verkeerde been zetten. (c) Indien u de bedoeling hebt om de hedendaagse verschijningsvorm van uw dialect op te tekenen en daarbij zegslieden raadpleegt, kies die dan niet uitsluitend uit de oudste generatie dialectsprekers. Anders zal u in een aantal gevallen een verouderde woordenschat of uitspraakvariant als enige vorm optekenen en zal u evenmin de hedendaagse actieve en passieve woordenschat goed kunnen onderscheiden. Stevens' werkwijze in het Tongers woordenboek is ook wat dat aangaat een schoolvoorbeeld. Hij beschrijft systematisch het voorkomen van de opgenomen dialectwoorden bij de drie levende generaties Tongenaren. (d) Vermeld in de inleiding expliciet en exhaustief welke bronnen erin verwerkt zijn; zo kunnen potentiële amateurlexicografen na u precies weten wat zij alvast niet meer hoeven te doen. | |
4. Enkele minder bekende schriftelijke dialectbronnenTenslotte wil ik graag wijzen op enkele interessante directe bronnen voor Limburgse dialecten die tot hiertoe slechts zelden in lokale publicaties verwerkt werden. Het gaat hoofdzakelijk om dialectenquêtes uitgaande van wetenschappelijke instellingen. Dit materiaal heeft doorgaans reeds een respectabele leeftijd. Wie dus (ook) de hedendaagse woordenschat voor zijn dialect wil vastleggen, moet de gegevens die hij uit deze bronnen haalt zeker eerst (laten) verifiëren. Voor raadpleging van deze vragenlijsten kan u het beste contact opnemen met het Instituut voor Naamkunde en Dialectologie van de K.U. Leuven en met de Nijmeegse Dialectcentrale van de K.U. NijmegenGa naar voetnoot1. Op beide plaatsen kan het aanwezige materiaal geraadpleegd en eventueel gefotokopieerd worden. Bovendien beschikken beide instituten over een goed uitgebouwde bibliotheek met heel wat dialectologische vakliteratuur en ook een uitvoerige verzameling Limburgse dialectwoordenboeken en idiotica. Volgende enquêtes bevatten Limburgs materiaal. Tussen haakjes wordt telkens vermeld waar de lijsten raadpleegbaar zijn. | |
[pagina 46]
| |
4.1. Regionale dialectenquêtes met Limburgs materiaal | |
4.1.1. De vragenlijsten van het Aardrijkskundig Genootschap (KUN)De Commissie voor het ontwerpen van eene linguïstische kaart van Nederland van het Aardrijkskundig Genootschap verspreidde in 1879 (AG 1) en 1895 (AG 2) de oudste dialectenquête voor ons taalgebiedGa naar voetnoot1. In Nederlands-Limburg leverde dit materiaal op voor 16 plaatsen, te weten: Venlo, Weert, Neeritter, Buggenum, Roermond, Grevenbicht, Sittard, Oorsbeek, Amstenrade, Maastricht, Valkenburg, Heerlen en Gronsveld (AG 1) en Gennep, Horst, Roermond, Sittard, Maastricht, Valkenburg, Heerlen en Bocholtz (AG2). | |
4.1.2. De enquête Willems (KUN/KUL)De Leuvense hoogleraar Pieter Willems zette in 1885 een grootschalige dialectenquête op in het Nederlandstalige deel van België, het zuidelijk deel van Nederland en in de daaraan grenzende strook van het Rijnland. Het verzamelde materiaal omvat voor 347 plaatsen een cahier met daarin meer dan 15.000 dialectvormen. Daarvan hebben 46 cahiers betrekking op Limburgse plaatsen. De Willems-enquête is niet gepubliceerd; de cahiers worden door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Gent bewaard. Aan enkele wetenschappelijke instituten, waaronden de K.U. Nijmegen en K.U. Leuven, bevindt zich een set microfiches met daarop de integrale materiaalverzameling. Te Leuven kan van zo'n microfiche bovendien een (vrij dure) uitprint gemaakt worden. Er is tevens een alfabetisch register op de Willems-enquête aanwezig, samengesteld door Patrick Slechten. Bovendien zijn de gegevens uit de Belgisch-Limburgse cahiers er ooit op steekkaarten overgeschreven en in een alfabetisch klassement geordend. Aan de enquête Willems werd in 1989 een themanummer (nr. 2) van het Tijdschrift Taal & Tongval gewijd, met daarin de integrale lijst van alle geënquêteerde plaatsen (blz. 61-72). | |
4.1.3. De enquête Schrijnen-Van Ginneken (KUN/KUL)In 1914 verspreidde J. Schrijnen samen met J. van Ginneken en J. Verbeeten een vijftig pagina's tellende vragenlijst in Nederlands-Limburg, de oostelijke helft van Noord-Brabant en het zuidelijke gedeelte van Nederlandse provincie Gelderland. Het niet gepubliceerde materiaal van deze enquête berust bij de Nijmeegse Cen- | |
[pagina 47]
| |
trale voor Dialect- en Naamkunde. In Leuven bevindt zich een kopie van de 94 Nederlands-Limburgse lijsten. | |
4.1.4. De enquête Roukens (KUN)Vanaf 1923 verspreidde W. Roukens vragenlijsten in Nederlands-Limburg en aangrenzende streken. Van deze vragenlijsten is het merendeel afgedrukt Roukens' Wort- und SachgeographieGa naar voetnoot1. Het materiaal van deze enquête is aan het eind van de Tweede Wereldoorlog vrijwel geheel verloren gegaan. De nog bestaande lijsten 3, 7, 12 en 14 worden aan de NCDN te Nijmegen bewaard. | |
4.1.5. De enquête van Ginneken (KUN)In 1924-'25 liet J. van Ginneken in het weekblad De Nieuwe Eeuw vier vragenlijsten afdrukken, die vanuit heel Nederland beantwoord werden. De antwoorden worden aan de K.U. Nijmegen bewaard. Nederlands-Limburg is daarbij goed vertegenwoordigd, Belgisch-Limburg maar heel sporadisch (o.a. Lommel, Hasselt, Opglabbeek). | |
4.1.6. De enquête van Gerwen (KUN)In oostelijk Noord-Brabant en enkele plaatsen in Noord- en Midden-Limburg hield A. van Gerwen in het midden van de jaren '30 een dialectenquête. Het ongepubliceerde materiaal berust grotendeels bij de NCDN. Er is tevens een overzichtskaart van de onderzochte plaatsen aanwezig. | |
4.1.7. De enquête Goossens (KUL/KUN)In de jaren '50 stelde J. Goossens een uitgebreide enquête in Belgisch-Limburg in; eerst voor zijn onuitgegeven licentiaatsverhandeling ‘ Studie over de landbouw-termen opgetekend te Genk en omgeving ’, later voor zijn gepubliceerde dissertatieGa naar voetnoot2. Het grootste deel van dit materiaal werd mondeling verzameld in meer dan 160 plaatsen in Belgisch-Limburg. Daarnaast werden twee vragenlijsten ingevuld door leerlingen van een middelbare school te Hasselt en verschenen 5 vragenlijsten in Het Belang van Limburg . De originele materiaalverzameling Goossens bevindt zich in het Leuvense Dialectarchief. Een kopie ervan wordt te Nijmegen bewaard. | |
[pagina 48]
| |
4.1.8. De Reeks Nederlandse Dialectatlassen (KUL/KUN)De Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND) verscheen vanaf de jaren '20 onder leiding van E. Blanquaert en W. Pée. Het materiaal bestaat uit 135 zinnen die in een dicht net over het hele Nederlandse taalgebied werden opgevraagd. De materiaalverzameling is integraal (in fonetische transcriptie) in de reeks opgenomen (voor de beide Limburgen in de delen 4, 7, 8 en 10). Per plaats werden ook beknopte aantekeningen gemaakt over het bevolkingsaantal, de lokale taaltoestand en over eventueel voorkomende dialectvariëteiten. Daarnaast werden ook stelselmatig de dialectbenaming van de gemeente en van de voorkomende rivieren en beken, alsook de bijnaam van de inwoners genoteerd. Zowel te Nijmegen als te Leuven is een exemplaar van de volledige RND aanwezig. | |
4.2. De 3 grote dialectarchieven en hun vragenlijsten | |
4.2.1 Het Amsterdamse P.J. Meertens-InstituutDe afdeling Dialectologie van het P.J. Meertens-Instituut van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam verspreidt sinds 1931 dialectologische vragenlijsten, die ook in Belgisch Limburg ingevuld worden. De lijsten 1 tot 30A en 31 tot 50C werden in twee publikaties gebundeld en van een register voorzienGa naar voetnoot1. Daarnaast verspreidt ook de Afdeling Volkskunde van dit Instituut sinds 1934 vragenlijsten die deels gepubliceerd werden. Ook in die lijsten worden - vaak ongevraagd - dialectbenamingen opgegeven. Alle vragenlijsten van het P.J. Meertens-Instituut worden in Amsterdam bewaard en zijn daar na afspraak raadpleegbaarGa naar voetnoot2. | |
4.2.2. De Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde aan de K.U. Nijmegen.Door de redactie van het Woordenboek van de Limburgse Dialecten werden tot hiertoe meer dan 100 thematische vragenlijsten opgesteld en door informanten in | |
[pagina 49]
| |
de beide Limburgen ingevuld. Zij behandelen drie domeinen: de landbouwwoordenschat, de vaktalen en de algemene woordenschat. Deze materiaalverzameling, die de basis vormt voor de WLD-afleveringen, wordt aan de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde bewaard. De lijsten kunnen daar geraadpleegd en eventueel gefotokopieerd worden. Van de meeste lijsten zijn ook nog blanco exemplaren verkrijgbaar. Er bestaat geen register op deze dialectenquête, maar in de reeds verschenen afleveringen van het WLD vindt men achteraan telkens een trefwoordenindex. | |
4.2.3. De Zuidnederlandse Dialectcentrale aan de K.U.LeuvenVan 1920 tot 1958 werden door de Zuidnederlandse Dialectcentrale van de K.U. Leuven ruim 50 vragenlijsten over heel Vlaanderen verstuurd. Op een enkele uitzondering na zijn al deze lijsten gepubliceerd in de Mededelingen van de Zuidnederlandse Dialectcentrale (nrs. 1-40, 1922-1943). Het materiaal van deze enquête bevindt zich in het dialectarchief van het Instituut voor Naamkunde en Dialectologie te Leuven. Het kan daar geraadpleegd en gefotokopieerd worden. Er is een trefwoordenregister op steekkaarten van dit materiaal aanwezig. Er dient op gewezen dat het rijkelijk verzamelde Limburgse materiaal in dit archief zich in een minder gebruiksvriendelijke toestand bevindt. De Limburgse lijsten werden immers grotendeels verknipt en herordend tot een alfabetisch steekkaartenarchief. Wie het voor een Limburgs dialect aanwezige materiaal integraal wil excerperen, ontsnapt dientengevolge niet aan een zeer tijdrovende systematische zoekactie doorheen 122 steekkaartenbakken met gemiddeld zo'n 1500 steekkaarten elk. Sinds Patrick Slechten met dit titanenwerk voor het Bilzers begon, is duidelijk geworden hoe arbeidsintensief deze opgave wel is. Tegelijk dient echter gewezen op de grote oogst aan dialectwoorden die dit speurwerk voor nagenoeg iedere Limburgse plaats kan opleveren. Het zou dan ook meer dan wenselijk zijn, mocht er op termijn een andere (digitale?) opslagwijze voor deze Limburgse gegevens gerealiseerd kunnen worden. | |
4.3. Universitaire proefschriften m.b.t. een Limburgs dialectUiteraard zijn er in de loop der jaren ook heel wat licentiaatsverhandelingen en doctoraten aan Limburgse dialecten gewijd. Zowel te Leuven als te Nijmegen wordt een uitgebreide collectie proefschriften bewaard, waaronder zich ook een aantal beschrijvende dialectwoordenverzamelingen bevinden (b.v. voor Meeswijk, Lommel en Hamont). De meeste fonologische en morfologische studies bevatten wel dialectwoorden (vaak in fonetische transcriptie) als voorbeelden. Deze werken kunnen na afspraak op hun plaats van bewaring geraadpleegd worden. | |
[pagina 50]
| |
Er verschijnt een lopende bibliografie van alle dialectologische proefschriften uit het Nederlandse taalgebied in het tijdschrift Taal & Tongval (de recentste lijst heeft betrekking op het academiejaar 1985-'86)Ga naar voetnoot1. Aan de Gentse Universiteit beschikt het Seminarie voor Nederlandse Taalkunde en Vlaamse Dialectologie bovendien sinds enige tijd over een automatische catalogus (database) van alle daar gemaakte verhandelingen, waaronder ook enkele over Limburgse dialecten. Aan de K.U. Nijmegen bestaat een op auteur geordende steekkaarteninventaris van de daar gemaakte licentiaats- en doctoraatsverhandelingen. Aan de K.U. Leuven wordt er eveneens een systematische inventaris van bijgehouden. |
|