Nieuwe lof-sangen en geestelijcke liedekens
(ca. 1695)–Bernardus Busschoff– AuteursrechtvrijOp de voyse van den 103 Psalm. Mijn ziele, &c.
GElooft zy Godt die my heeft uytverkoren
Ter zaligheyt, eer dat ick was geboren,
Ja eer de gront des Werelts was geleydt,
Niet uyt mijn geloof of wercken verheven,
| |
[pagina 80]
| |
Die ick bedrijven soude in dit leven,
Maer alleen uyt sijn goedertierentheydt.
2. Gelooft zy Godt, die na sijn raet bestendigh
My heeft getrocken door sijn Geest inwendigh,
En uytterlijck geroepen door sijn Woordt:
Mijn blindt verstant en mijn verdorven sinnen,
Heeft hy verlicht door sijnen geest van binnen,
En sal het meer verlichten voort en voort.
3. Mijn boosen wil, die in voorleden stonden
Een dienstknecht was, en slave van de sonden,
Heeft hy verlost van dese slaverny:
Alsoo dat ick nu gantsch'lijck ben genegen,
Om steedts te wand'len in des Heeren wegen:
Maer aen de macht eylaes ontbreeckt het my!
| |
[pagina 81]
| |
4. Gelooft zy Godt die door sijn geest almachtig
En God'lijk woort werkende t'saem eendrachtig
Een vast geloof geplant heeft in mijn hert,
Een sulck geloof en sekerlijck vertrouwen,
Het welck door Kruys of ander zwaer benouwen
Somtijds gezwackt, doch niet gebroken werdt.
5. Wie sal de uyt-verkoren Godts verleyden?
Wie sal my van de Liefde Christi scheyden?
Wie sal my trecken uyt sijn stercke handt?
Duyvel noch doodt, noch doodelijcke sonden
Sal ooyt soo sterck of machtigh zijn bevonden,
Datse my nemen sal dit seecker pandt.
6. De goede Godt, die in my heeft begonnen
| |
[pagina 82]
| |
Het goede werck, sal voorts genade jonnen,
En sal het werck volbrengen totten endt,
Tot aen het endt van dit ellendigh leven,
Sal Godt de Heer my het volharden geven,
En met sijn Geest my altijdt zijn ontrent.
7. O eenigh Godt drievuldigh in Persoonen,
Godt Vader, Soon en Heilig Geest wilt woonen,
In my, en mijns herten lof nemen aen:
Een kleynen lof, ten aensien der weldaden,
Die ghy, o Heer, vol goetheydt en genaden
Ontallijck veel my daeg'lijcks hebt gedaen.
8. Doch noyt en sal met sterffelijcke tongen
Al sulcken lof u Heere zijn gesongen,
Als wel u goetheydt toe behooren sal,
| |
[pagina 83]
| |
Maer als ick sal tot u zijn op-genomen,
En by 't gezangh der Engelen sal komen,
Sal ick u loven Heer met bly geschal.
|
|