Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
VIII [De sterrekunde. Christiaan Huygens]Wanneer wij bij Christiaan Huygens aankomen, geboren tien jaren na Stevin's dood, maar zoo vroeg rijp dat hij veeleer aan een zoon en jongeren tijdgenoot dan aan een kleinzoon doet denken, dan geraken moedertaal en vaderland vrijwel uit het gezigt. Christiaan leeft meer voor Europa en (door zijne chronometers ten gebruike van oostindievaarders) voor Azie, dan voor de Zeven-ProvincienGa naar voetnoot3. | |
[pagina 41]
| |
Men heeft hem van gebrek aan vaderlandsliefde beschuldigd, omdat in 1672, toen Lodewijk XIV onze Republiek dreigde op te slokken, hij in plaats van den prins van Oranje te komen bijspringen rustig te Parijs is blijven wonen, en daarna nog tien jaren voortgegaan een fransch pensioen aan te nemen. Echter zou het billijker zijn Lodewijk XIV te verwijten, de aanwezigheid te zijnent van zulk een ‘pensionnaire’ niet hooger gewaardeerd, en verzuimd te hebben Christiaan Huygens te vragen hoe deze in het algemeen over het oorlogvoeren dacht, en over zulk oorlogvoeren in het bijzonder. ‘Ach,’ roept de schrijver van den Cosmotheóros zuchtend uit, wanneer zijne gedachten den sterrehemel doorwandeld hebben, en hij van den aanblik van dit verheven zamenstel, zoo dienstig den mensch van zijn kleingeestig wroeten in den aardschen molshoop te doen afzien, een waardig tafereel heeft opgehangen, ‘ach, dat onze koningen en onze alleenheerschers wilden leeren en bedenken hoe groot die ligchamen en hoe onmetelijk die afstanden zijn! Zij zouden beseffen voor eene nietigheid te sloven, wanneer zij met inspanning van alle krachten, en tot verderf van een groot aantal bijzondere personen, oorlog voeren ten einde van dit of dat hoekje der aarde zich meester te maken!’Ga naar voetnoot1. | |
[pagina 42]
| |
Christiaan Huygens was een in zichzelf gekeerd man en vrijgezel, een protestantsche monnik, wien het, mits hij in zijne geleerde afzondering zich aan de wetenschap wijden en met geleerde vrienden in verschillende landen over zijn vak briefwisseling voeren kon, tamelijk onverschillig toescheen te Parijs of in Den Haag te wonenGa naar voetnoot1. Daarbij een man van fortuin, of althans bemiddeld genoeg om voor het bevredigen zijner geringe behoeften niemands pensioenen noodig te hebben. Hij is eerst naar Nederland teruggekeerd, moet men gelooven, toen hij aan den horizont daarginds het onweder der herroeping van het Edikt van Nantes uit de verte zag opkomen, en hij niet in Frankrijk had kunnen blijven zonder als eene gunst te vragen hetgeen hem alleen aangenaam was als een regtGa naar voetnoot2. Over zijne vijftienjarige waardschap te Parijs, daarvóór, had hij blijkbaar nooit één oogenblik van gewetensknaging. Door het aanzien der Akademie te helpen verhoogen, van welke zij hem lid gemaakt hadden, betaalde hij de gastvrijheid der Franschen eerlijk terug. | |
[pagina 43]
| |
Volledige hollandsche geschriften van zijne hand zijn bijna niet tot ons gekomenGa naar voetnoot1. Met één uitzondering, en ongerekend eenige becijferingen en eenige aanteekeningen in de moedertaal, weinig meer dan monosyllabenGa naar voetnoot2, is alles latijn of fransch. In die talen korrespondeert hij, uit Den Haag of uit Parijs, met Leibniz te Hannover, met den markies De l'Hospital en den priester De Vaumesle in Frankrijk, met De Duillers te Londen, met zijn verren bloedverwant Huibert Huygens, schepen te Veere, met zijn eigen broeder Constantyn, den opvolger zijns vaders als sekretaris van Willem III. Het is te bejammeren dat de leidsche hoogleeraar die in de eerste helft onzer eeuw, uit de door Huygens zelf aan de leidsche akademie vermaakte papieren, begonnen is die korrespondentie uit te geven, dit goede werk heeft laten steken. Hij is afgeschrikt, naar het schijnt, door de misplaatste aanmerkingen van den overigens voortreffelijken Biot in het Journal des Savants van 1834Ga naar voetnoot3. Bezaten wij die briefwisseling volledig, Christiaan's nagedachtenis zou er bij winnen, en wij, bij het schetsen van zijn beeld als mensch, minder vaak omtasten | |
[pagina 44]
| |
in het onzekere. Geenszins al zijne brieven zijn met algebraïsche formulen of met wiskunstige figuren gevuld;Ga naar voetnoot1 vooral niet die aan zijn broeder Constantyn, levenslang den vertrouwde zijner wetenschappelijke oefeningenGa naar voetnoot2. ‘Le grand verre que j'ai travaillé’, schrijft hij aan dezen uit Parijs, 9 September 1667, ‘est parfaitement bien doucy, et ne scauroit l'être mieux au jugement de tous les experts qui l'ont veu. Le Sr Spinosa, à ce que je vois, n'a pas encore gueres approfondi cette matiere, et vous estes peu charitable de le laisser ainsy dans l'erreur’.Ga naar voetnoot3 Pas encore gueres is geen onberispelijk fransch. Niettemin vinden wij het belangwekkend, al wisten wij reeds van elders dat beide mannen elkander kenden en somtijds brieven wisseldenGa naar voetnoot4, Christiaan Huygens met Spinoza te zien wedijveren in het bereiden van lenzen voor verrekijkers. Beter dan somtijds uitvoerige verhalen of beschrijvingen doen, verplaatsen zulke kleine trekken in een lang verleden tijd. Terwijl zij | |
[pagina 45]
| |
toestanden schilderen, doen zij meteen licht vallen op personen. De toon zelf waarop Huygens over den ‘Sieur’ spreekt doet ons gevoelen dat het glazeslijpen, voor Spinoza slechts eene eervolle broodwinning, afleiding onder het bouwen van een stelsel van bespiegelende wijsbegeerte, bij den proefondervindelijken Huygens een hartstogt geworden wasGa naar voetnoot1. In een brief van Christiaan aan Leibniz wordt gehandeld over de methode van worteltrekking, indertijd gevonden door den italiaanschen geleerde Bombelli, en na hem door anderen weder in eere gebragt. Ofschoon voor zich een ietwat wederspannig worteltrekker, prijst Huygens de vinding van den Italiaan. Maar, laat hij volgen: ‘Bombelli scait au reste que ces choses servent plus à faire voir la force de l'esprit et de la méditation que l'utilité, parce que ces racines (comme disoit dernièrement un de mes amis fort plaisamment) ne se mangent point.’Ga naar voetnoot2 Dit is niet alleen smakelijk gezegd, maar doet een bijzonderen kant van Huygens' geest tevens onwillekeurig uitkomen. Hij beminde de wiskunde om hare toepassing op de astronomie; de werktuigkunde om hare nuttigheid. Een zijner latere brieven aan Leibniz (19 December 1690), toen hij voor goed naar Nederland teruggekeerd was en op zijn vader's Hofwyck woondeGa naar voetnoot3, waar de | |
[pagina 46]
| |
tijd met gestadige wetenschappelijke proefnemingen doorgebragt werd, begint dus: ‘Monsieur, A cause d'un voyage de quelques jours, que j'ay esté obligé de faire à Amsterdam, pour avoir soin de l'embarquement de mes pendules dans les vaisseaux qui vont aux Indes, je n'ay pu repondre plus tost à deux lettres que j'ay eu l'honneur de recevoir de vous.’Ga naar voetnoot1 Niet vele jaren daarna werd Huygens aangetast door eene ziekte die zijne geestvermogens ondermijnde; en het is karakteristiek dat hij tot het laatst met eigen oogen zich heeft willen overtuigen dat zijne uurwerken, aan boord der naar Indie vertrekkende schepen, behoorlijk geplaatst werden. |
|