Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
II [De wiskunde. Paulus van Middelburg, Gemma Frisius, Simon Stevin]De eerste kiemen van het protestantisme zijn bij de Nederlanders door keizer Karel V zoo gewelddadig platen doodgetreden, dat onze voorvaderen aanvankelijk niet in de gelegenheid verkeerden zich vóór of tegen het stelsel van Copernicus te verklaren. Voor de hervormingsgezinden in hun midden was het niet de vraag welke van beiden stilstond, de aarde | |
[pagina 10]
| |
of de zon, maar hoe zij het zouden aanleggen, de ongelukkigen, om, zonder ontrouw te worden aan hun nieuw geloof, niet aan de galg of op het rad te komen. Dat het draaijend rad onlijdelijke smarten deed uitstaan, dit wisten zij. Een oudere tijdgenoot van Copernicus, Paulus van Middelburg, astronoom en lijfarts van den hertog van Urbino en vervolgens bisschop van Fossembrone, was een mathematicus van naam. Copernicus werd uitgenoodigd onder zijn voorzitterschap te Rome te komen zamenwerken aan eene herziening van den kalender. Maar deze zeeuwsche geestelijke heeft Nederland, hetwelk hij niet terug zou zien, zoo jong verlaten, dat hij op de denkbeelden zijner voormalige landgenooten geen noemenswaardigen invloed kan geoefend hebben. Ook is het de vraag tot hoever hij in het astronomische met Copernicus medeging, en of Copernicus zelf, toen deze met Paulus van Middelburg korrespondeerde, reeds in allen deele wist wat hij wildeGa naar voetnoot1. Een ander Nederlander van dien tijd te Leuven, Gemma bijgenaamd Frisius, naar de noordnederlandsche provincie die hem ter wereld zag komen, wordt nog heden onder de eerste wiskunstenaars der 16de eeuw gerekendGa naar voetnoot2. Een tijdgenoot in Duitschland noemde | |
[pagina 11]
| |
hem een tweeden Copernicus; en wij behoeven deze lofspraak te minder te verdenken, omdat de bedoelde geleerde een groot bewonderaar van Copernicus en met dezen persoonlijk bevriend was. Gaan wij echter na met welke bezorgdheid de toekomstige groningsche universiteits-professor Ubbo Emmius, die deel heeft uitgemaakt van het kollege der herzieners van den Staten-Bijbel, nog in de dagen der aanstaande dordtsche synode, zoo langen tijd na Gemma Frisius, in brieven aan vertrouwde vrienden over diens denkbeelden zich uitliet, dan moeten wij besluiten dat Paulus van Middelburg, Copernicus, Gemma Frisius zelf, en wie verder in Europa zich toen met wis- en sterrekundige studien bezighielden, te onzent bijna niet opgemerkt zijnGa naar voetnoot1. | |
[pagina 12]
| |
In den volgenden brief wordt alleen gehandeld over Simon Stevin, en over eene fransche of latijnsche vertaling van Stevin's Wisconstige Gedachtenissen. Doch het voorbeeld spreekt te luider omdat de schrijver van den brief een kundig en scherpzinnig geschied-vorscher was, nog door onze beste historici van den tegenwoordigen tijd als een wegbereider geëerdGa naar voetnoot1. Stevin, aan den anderen kant, gaf zich niet uit voor een astronoom. Op dit gebied vulgariseerde hij slechts hetgeen vóór hem Copernicus en Gemma uiteengezet hadden. Dat Ubbo Emmius niettemin aan Stevin het vinden van een nieuw en ongehoord stelsel omtrent de beweging der hemelligchamen toedicht, dit bevestigt de juistheid onzer gevolgtrekkingGa naar voetnoot2. Emmius schrijft uit Groningen aan zijn vriend Sibrandus Lubbertus te Franeker, 19 September 1608: ‘Ik verneem dat er een groot werk is uitgekomen, welks titelblad den naam van onzen prins Maurits vermeldt: 's prinsen Hypomnemata Mathematica, be- | |
[pagina 13]
| |
zorgd door Simon Stevin, wiskunstenaar, een vriend van den prins, en dat de prins het heeft verbeterd en vermeerderd. Men zegt mij dat het verschenen is in drie talen: het latijn, het fransch, en het nederlandsch. Stevin heeft er zijne eigen meer dan onzinnige en ongerijmde meeningen ingelascht: dat de aarde draait, zij licht geeft uit zichzelf, zij eene achtste planeet vormt, onafscheidelijk verbonden met de maan, er op de maan nieuwe-aarden en volle-aarden worden waargenomen, evenals nieuwe-manen en volle-manen op de aarde, en meer van die praatjes. Ook, dat de maan bewoond is; en dergelijken. Genadige God, wat durft het ongeloof al niet! Wat schroomelijkers kan het onderstaan tot omkeering van al onze wetenschap en onze godsdienst! Want het is om het sloopen der grondslagen te doen. Indien deze dingen waar zijn, en naar ik hoor verdedigt de schrijver ze met hand en tand, dan is Mozes een leugenaar, dan liegt de geheele Heilige Schrift. Het smart mij dat de naam en de studien van den prins door dit pek besmet, deuren en vensters voor den laster opengezet, en gelegenheden aangeboden worden om de geheele openbare zaak in kwaad gerucht te brengen. Wilde Stevin zijne dolhuisdroomen volstrekt venten, hij had ze in een afzonderlijk werk van hemzelf bij elkander moeten stellen. Dit zou het middel geweest zijn, zaakkundigen een vrolijk oogenblik te bezorgen’.Ga naar voetnoot1 |
|