Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XIX [Balthazar Bekker. - Zijne ‘Betooverde Wereld’]Er blijft van de halten waarnaar de heerschappij der nederlandsch-hervormde kerk gedurende de 17de eeuw zich in tijdvakken of afdeelingen laat splitsen, nog één te schetsen over. Het is het stadium vertegenwoordigd door Balthazar Bekker, den auteur der Betooverde Wereld. Dit boek verscheen van 1691 tot 1693, twintig jaren na den val van Jan de Witt, toen de stadhouder Willem III reeds eene poos geleden den engelschen troon beklommen had. Wij zien er de veelvermogende staatskerk, van buiten zoo bloeijend en veilig als ooit, inwendig ten prooi aan een kwaad waartegen Bekker, die evenals Voetius en Bogerman met hart en ziel haar toegedaan is en op waardige wijze haar dient, uit alle magt strijd voert. Op de theologie der 17de is in Europa de verlichting der 18de eeuw gevolgd, en Bekker's Betooverde Wereld behoort tot den tusschenliggenden overgangstijd. Het strekt de hervormde kerk in Nederland tot eer den man te hebben voortgebragt die al de beste krachten | |
[pagina 140]
| |
van een schranderen geest, gevoed door eene tamelijk uitgebreide lektuurGa naar voetnoot1, aan het bestrijden van een onredelijk en onmaatschappelijk duivelgeloof dienstbaar maakte. Het vereerde den magistraat van Amsterdam, toen Bekker door kollega's die hem van overmoed en liefdeloosheid beschuldigden eerst geschorst en daarna afgezet was, den uitgeslotene te handhaven in het genot zijner bezoldiging en de onafhankelijkheid te verzekeren van zijn aanbrekenden ouden dag. Het strekt ook tot eer van Bekker persoonlijk, de tegensprekers te hebben laten kraaijen en tot het einde zijn eigen weg gegaan te zijn. De geschiedenis der menschelijke denkbeelden vormt zoozeer eene spiraal, en regtvaardigt in zulke mate het ‘niets nieuws onder de zon’ van den bijbelschen Prediker, dat men naauwlijks te voorzigtig kan zijn bij het aanduiden van grenzen. Men behoort althans telkens te waarschuwen dat dit klassificeren slechts een huis- en hulpmiddel is om het verledene toe te lichten en duidelijk te maken. In den grond der zaak bestaat er geen verschil tusschen de gereformeerde theologie der 17de eeuw en de middeneeuwsche scolastiek.Ga naar voetnoot2 De eene was, onder een nieuwen vorm, slechts eene herhaling der andere. In beide tijdvakken ziet men de menschen, met magt van redenen en van gewijde of ongewijde teksten, eene van te voren vaststaande waarheid verdedigen. Hetzij | |
[pagina 141]
| |
zij de bewijzen putten uit Aristoteles, uit Kalvyn, of regtstreeks uit den bijbel, het is steeds om het regtvaardigen eener gezaghebbende kerkleer te doen.Ga naar voetnoot1 Evenmin kan men met grond beweren dat de verlichting der 18de eeuw, bij de renaissance der 15de of 16de vergeleken, eigenlijk iets nieuws geweest is.Ga naar voetnoot2 Telkens wanneer in eene gegeven zamenleving, gelijk de europesche, de eene of andere vorm van scolastiek gedurende korter of langer tijd heerschappij uitoefent, stapelt zich tot zekere hoogte een voorraad kerkelijk, wetenschappelijk, of maatschappelijk bijgeloof op, en ontstaat er, door eene natuurlijke kracht van terugwerking, een algemeen protest daartegen. Het is niet een ontwikkelingsgeding, aanvangend met tastbare duisternis en geleidelijk voortschrijdend naar het licht. Het is veeleer eene als door het zenuwgestel der eeuwen loopende zigzagbeweging van aktie en reaktie. Ik moest deze opmerkingen maken ten einde het schijnbaar tegenstrijdige in een man als Bekker door den lezer te doen aannemen. Een steeds naar zich toe rekenend nageslacht stelt zich Balthazar Bekker voor als een apostel van den nieuweren tijd, die, door zijn ondermijnen van het geloof in den persoonlijken Duivel, onbewust en onwillekeurig den weg tot het loslaten van een persoonlijk God heeft helpen banen.Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 142]
| |
Inderdaad echter was hij een door en door regtzinnig gereformeerd theoloog, auteur van volksboeken over de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en den Heidelbergschen Katechismus, waarin zelfs het argus-oog van synodale vergaderingen, gedeeltelijk uit persoonlijke vijanden zamengesteld, geen noemenswaardig spoor van ketterij heeft kunnen ontdekken.Ga naar voetnoot1 Eene der redenen waarom sommige friesche ambtgenooten (evenals Bogerman een Fries van afkomst, stond ook Bekker aanvankelijk in dat gewest) hem tegenwerkten, was dat hij het voorschrift der synode van Dordrecht omtrent het houden van afzonderlijke katechismus-predikatien eerlijk en ernstig nakwam.Ga naar voetnoot2 Men moet hem als een kalvinist niet alleen, maar als een kalvinistisch ijveraar beschouwen.Ga naar voetnoot3 Te dezen aanzien is er aan hem niet veel bijzonders. Hij is slechts een orthodox amsterdamsch predikant uit de laatste jaren der 17de eeuw; niet geleerder dan het gunstig gemiddelde der nederlandsche theologen van dien tijd. Verder dan de oud- en nieuwtestamentische begrippen zijner opvoeding reikte nooit zijn gezigteinder. Als schrijver verdient hij hoogachting, in zoover hij regelmatig zich van zijne moedertaal be- | |
[pagina 143]
| |
diende, niet van een min of meer onbedorven latijn. Doch daar blijft het bij. Zijn proza is kunsteloos in den berispelijken zin van het woord, en maar zelden ontmoet men bij hem stellingen of uitdrukkingen die onwillekeurig in het geheugen blijven hangen. Daarentegen wordt Bekker in zijne soort een man van beteekenis, wanneer men bedenkt dat, toen hij tot jaren van onderscheid gekomen was, de gereformeerde staatskerk in Nederland sedert eene volle eeuw een zoo goed als onbetwist gezag over de geesten had uitgeoefend; een groot aantal bijgeloovige meeningen, door die alleenheerschappij bestendigd, intusschen diepe wortelen geschoten hadden; het maatschappelijk gevoel daardoor verstompt geraakt was; en Bekker den moed heeft gehad tegen de magtige en noodlottige vooroordeelen, daaruit ontstaan, namens zijne kerk zelve in verzet te komen. Schreef ik eene vergelijkende geschiedenis van het bijgeloof der 17de eeuw in Europa, ik zou het hatelijk onderwerp der hekseprocessen bij verschillende volken moeten aanroeren, roomsche en protestantsche.Ga naar voetnoot1 Doch ik heb nu alleen met Nederland te doen. Voor de ontwikkelden onder ons werd in de eerste helft der eeuw het noodige gezegd door Heemskerk, in zijne Batavische Arcadia; en Van Baerle maakte zich verdienstelijk door op dit punt Heemskerk aan te vul- | |
[pagina 144]
| |
len.Ga naar voetnoot1 Die de kwestie het eerst voor het gereformeerde volk durfde brengen was Balthazar Bekker. Het zou streelend zijn voor onze nationale eigenliefde indien de Betooverde Wereld in dezelfde liefelijke kringen verplaatste als Spenser's Koningin der Feeën, Shakespeare's Zomernachtsdroom, de Sprookjes van Moeder de Gans, of de Arabische Nachtvertellingen. Doch van dit vermoeden moeten wij scheiden. Zij is ‘een grondig ondersoek van 't gemeen gevoelen aangaande de Geesten, deselver aart en vermogen, bewind en bedrijf; als ook 't gene de menschen door derselver kraght en gemeenschap doen.’ Eene populair-wetenschappelijke bestrijding van het spiritisme, in één woord; maar van een dat in den loop des tijds volksgeloof geworden was, de zeden beheerschte; onheilen stichtte, en oogluiking of bescherming vond soms bij de wet, menigvuldiger bij de kerk. Zulk een boek zou onverstaanbaar geweest zijn, of onverschillig gelaten hebben, indien het zich niet tot eene door de staten-overzetting in hare voorvaderlijke schriftvereering onlangs met welgevallen bevestigde schare gerigt had. Welk ander publiek ook zou belang hebben gesteld in de analyse van tallooze bijbelteksten ten betooge dat de geestenwereld een afzonderlijk, voor den mensch niet waarneembaar bestaan leidt; de Duivel, indien hij nog regeert, enkel in de | |
[pagina 145]
| |
Hel gezocht moet worden; en de schriftuurplaatsen die van met de menschen in aanraking komende goede en kwade engelen gewagen; van een opperste der daemonen door wien zij gezocht of verzocht, bezeten of bereden worden, - eene overdragtelijke verklaring eischen? Wanneer men het volgende leest dan vindt men aanvankelijk niet dat het zich door duidelijkheid onderscheidt. Allengs echter gaat men bemerken dat er spraak is van iets ergerlijks (volgens den schrijver) hetwelk in 1685 en 1686 is voorgevallen te Kampen, en waarin naar zijne meening de gereformeerde herders en leeraars aldaar, zijne zich noemende ambtsbroeders, minder goed gehandeld hebben dan Kampen's stedelijke regering. Bekker zegt: ‘Veel beter heeft de Magistraat gedaan, die voor de veiligheid dan gesorgd, en tot ontdekkinge van 't snood bedrogh geijverd heeft. Wat predicant heeft sig also gequeten? Sy hebben liever 't blinde volk tot onderdrukkinge van die onnosele arme vrouw noch in de dolinge gestijfd; en sig ook niet gebeterd nadat dit boos bedrogh was uitgeborsten; dan, zijn daarna verhard gebleven, als hebbende noch na verloop van seven jaren sich opentlik gewapend tot verdoemen van mijn boek, waer in ik 't gruwelijk gevoelen dat sy nopende dat werk des Duivels hebben, tegen spreke. Dat hebben sy doen blijken in de Synodus 't voorleden jaar gehouden binnen Kampen. En gedenkt gy niet, broeders, hoe schandelik gy onlangs van een kind bedrogen zijt geweest? Leest nu dit boek eens door en oordeelt, - tegen uwe gewoonte, - wanneer gy 't sult | |
[pagina 146]
| |
gelesen hebben, of ik geen reden hebbe mij te stellen tegen deze bose sotheid, die so groten hinder aan het menschelijk welleeven, en betrachtinge der waarheid tot godsaligheid veroorzaakt heeft.’Ga naar voetnoot1 De geheele laatste afdeeling van Bekker's werk waaraan ik deze plaats ontleen, - op zichzelf een geschrift van bijna driehonderd kwarto-bladzijden, - bestaat uit eene vrij digte massa voorbeelden van geloof aan duivelsche invloeden, soms uit de geschiedenis opgeteekend, meestal uit persoonlijke ervaring. Bij elk afzonderlijk geval geeft de schrijver zijne kritiek. Slechts kort verwijlt hij bij hetgeen in 1595, niet vele jaren na de zegepraal der gereformeerde kerk op het katholicisme, te Utrecht is voorgevallen: wreede vonnissen en doodvonnissen voltrokken aan een boeregezin uit den omtrek, welks vader op de pijnbank beleed 's nachts in een wolf veranderd te zijn en andermans schapen doodgebeten te hebben.Ga naar voetnoot2 Bekker's hoofdtoeleg is te doen uitkomen hoe, onder de heerschappij der betrekkelijk zachtere zeden daarna, doordat de bron van het bijgeloof allengs onzuiverder en dit ten laatste enkel schelmerij geworden is, de Duivel in Nederland en elders dezelfde schandelijk voordeelige zaken is blijven doen als voorheen. Uit gelijktijdige processtukken toont hij het bedriegelijke van den toeleg aan, indien men verhaalt dat een soldaat, door eene gemeene meid te Harlingen, met een anti-minnedrank betooverd; een beschonken opperman | |
[pagina 147]
| |
te Bolsward, onder het uitslapen van zijn roes, door den Duivel in brand gestoken is; eene kinderlooze jonge vrouw te Abbekerk, door toedoen eener heks, een- en andermaal monsterachtige kleine wezens ter wereld heeft gebragt.Ga naar voetnoot1 Uit zijne pastorale ervaring in Friesland en te Amsterdam brengt hij treffende bewijzen bij van geveinsdheid, hebzucht, luiheid, geestelijken hoogmoed, onder gemeenteleden die voorgaven bezeten te zijn van den Duivel.Ga naar voetnoot2 Eene enkele maal neemt hij een loopje met bijgeloovige weleerwaarden, zijne kollega's. In de gedenkschriften van Sir William Temple wijst hij gaarne op het voorbeeld van een predikant, vroeger behoord hebbende tot het gevolg van Maurits van Nassau, den gouverneur van Brazilie; welke leeraar, sedert hij daarginds aan 's graven koloniaal hof een papegaai braziliaansch had hooren spreken, voor deze vogels een onverwinlijken afkeer was gaan koesteren; zeggende ‘dat zij den Duivel in hadden.’ Het is waar dat de bedoelde papegaai eene buitengewone mate van geleerdheid ten toon gespreid had.Ga naar voetnoot3 Ik herhaal dat Balthazar Bekker wegens al deze gedeelten van zijn boek onder de sieraden der gereformeerde kerk verdient genoemd te worden. De onberispelijk orthodoxe herder treedt op als de voorvechter van het gezond verstand niet-alleen, maar | |
[pagina 148]
| |
tevens als de advokaat der goede trouw en der geplaagde weerloosheid. Hij is niet doorgaans luimig, niet somtijds ligtzinnig, zooals in een soortgelijk tweegevecht, toen het de bijgeloovige vereering van den Heiligen Christoffel of de Heilige Barhara gold, Erasmus indertijd geweest was.Ga naar voetnoot1 Bekker aardt veeleer naar Bogerman en Voetius; mannen wier strakke aangezigten ons van de menschelijke roeping eene gewigtige maar ongezellige meening doen koesteren.Ga naar voetnoot2 Hij verloochent echter Erasmus niet. Onder andere vormen is het tegen dezelfde betooverde wereld dezelfde strijd, in beide gevallen ondernomen door een geloofsgenoot tegen geloofsgenooten. Ook te Kampen was hij eene boerebedriegerij op het spoor gekomen; en zij is het wier beteekenis wij hem zoo breed zagen uitmeten. Een dertienjarige Kamper kwâjongen, met weinig leerlust, had zich belangwekkend weten te maken door vol te houden dat eene met den kruiwagen loopende groenvrouw hem behekst had; ten gevolge waarvan hij spelden, naalden, paknaalden, spijkers, potscherven, haarvlechten, en zelfs latijnsche thema's opgaf. De ouders, buitengewoon kerksche lieden, en die niets liever verlangden dan hun geloof aan den Duivel door bewijzen gestaafd te zien, werden de speelbal of de medepligtigen van den knaap. Daar zij het ver- | |
[pagina 149]
| |
trouwen hunner medeburgers bezaten (de vader was een meester leidekker of meester pompemaker), duurde het niet lang of de halve stad hield met hen de doodonschuldige en met tijdelijke middelen schaars gezegende groenvrouw voor eene tooverkol. Ten einde bij een oploop hare schamele woning, wier glazen reeds stukgeslagen waren, tegen geheele plundering, en haar persoon tegen doodslag of mishandeling te beschermen, waren de burgemeesters genoodzaakt dienders en soldaten er op af te zenden. Nadat de vrouw ondervraagd was, en de overheid zich verzekerd had dat de goede ziel van den prins geen kwaad wist, werd zij op een stilgehouden vergevorderd avonduur heimelijk buiten de stad gevoerd, uit vrees dat het gepeupel (het was December) haar in den nabijstroomenden IJssel aan de koudwaterkuur onderwerpen zou. Dús blaakten de hartstogten, dat zelfs de woning harer zoo mogelijk nog onschuldiger zuster te Winsum, een dorp op een uur afstand van Kampen, aangevallen werd en schade leed. De kleine deugniet intusschen ging steeds voort, zijne kunsten te vertoonen. Ten huize der ouders stroomde het bezoekers die hunne deelneming betuigden, en voor den patient lekkernijen medebragten. Predikantsvrouwen gingen bij het plegen dezer liefdewerken de anderen voor. Met grooten ijver baden hare echtgenooten op den predikstoel voor de verlossing van den jeugdigen bezetene. De lust in den Duivel te gelooven was zoo algemeen en zoo levendig dat de christelijke barmhartigheid er schade bij leed en, terwijl allen vol bekommering waren over het | |
[pagina 150]
| |
zieleheil van den jongen die blijde was van het schoolgaan en het werken op den winkel ontslagen te zijn, niemand aan de beroofde, belasterde, en balling geworden groenvrouw dacht. Natuurlijk waren, toen de magistraat ten laatste den knaap preventief in hechtenis genomen, hem tot bekentenis gebragt, en zijn vader bevolen had hem eigenhandig een duchtig pak te geven, de predikanten der buurt niet weinig boos op hun amsterdamschen kollega Balthazar Bekker die dit Kamper stukje onverbloemd uitbragt, en er zijn voordeel mede deed bij het verdedigen zijner lievelingsstelling: dat de aarde het rijk van den heiligen Koning Jezus is, en de Duivel voor goed zit te brommen in de Hel.Ga naar voetnoot1 Toen Bekker de Betooverde Wereld uitgaf had hij reeds naam gemaakt door een geschrift over de staart-sterren. Doch wij kunnen dit oudere werk laten rusten.Ga naar voetnoot2 Wie hem uit het latere kent begrijpt aanstonds dat zijn schrijven over de kometen insgelijks alleen diende om het volksvooroordeel ten aanzien dezer verhevelingen, als boden van naderende algemeene rampen, op bijbelsche en kerkleergronden te bestrijden. De Betooverde Wereld blijft zijn hoofdwerk. Bekker's zwakke zijde is zijne bijbelverklaring. Wij begrijpen niet hoe zulk een regtzinnig theoloog heeft kunnen beweren dat nergens in het Oude- of het Nieuwe-Testament gesproken wordt over een persoon- | |
[pagina 151]
| |
lijken Duivel die of zelf, of door middel zijner dienaren, de menschen tot het kwade verlokt. De schrijver heeft deze stelling alleen kunnen volhouden door het aannemen van verkeerde hypothesen; en ligt vatten wij dat ambtgenooten, door hem in opspraak gebragt of van bijgeloof beschuldigd, niet verzuimd hebben in de exegese hem tot de orde te roepen. Mogelijk zijne stoutste onderstelling was dat de verzoeking van Jezus in de woestijn, waarbij de persoonlijke Duivel zulk eene voorname rol schijnt te vervullen, als een visioen moet opgevat worden.Ga naar voetnoot1 De overlevering beweert, en portretten staven, dat Bekker een der leelijkste Nederlanders is geweest die ooit geleefd hebben. Vervaardigers van bijschriften hebben zonder veel overdrijving zich de goedkoope geestigheid kunnen veroorloven: dat de Duivel eerst volkomen van de aarde verdwenen zal zijn, wanneer er geen konterfeitsels van zekeren Ds. Balthazar meer bestaan zullen. Holle kaken, en een eindelooze, over den mond reikende neus.Ga naar voetnoot2 Niettemin hebben twee friesche echtgenooten hem hartelijk liefgehad; en zelfs weigerde de laatste om zijnentwil de hand van den naderhand beroemd geworden Coehoorn. Hechten wij waarde aan het oordeel der friesche vrouwen, gelijk niet meer dan betamelijk is, dan moeten wij het er voor houden dat Bekker, | |
[pagina 152]
| |
evenals Sokrates en Rabelais, denken deed aan een uitgezocht reukfleschje in satyr-gedaante.Ga naar voetnoot1 |
|