Hieronymus van Alphen (1746-1803)
(1973)–P.J. Buijnsters– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina XVI]
| |
‘Hij, die denkbeeldige karakters schildert, mag zijne verbeelding laten voordspeelen, maar die wezenlijk bestaande schetst, moet liever zeggen, non liquet, dan de gapingen aanvullen’ | |
[pagina 1]
| |
Hoofdstuk I
| |
[pagina 2]
| |
andere textielwaren. Op het punt van religie merken we geen verschil: allen belijden de gereformeerde godsdienst.
De grootvader van de dichter langs vaders kant, Hieronymus Simons van Alphen (1665-1742),Ga naar voetnoot4 had in 1679 zijn geboortestad Hanau verlaten om in Utrecht theologie te gaan studeren. Hij bleef sedertdien in Nederland wonen, werd predikant te Warmond, Zutphen en Amsterdam, totdat hij op 31 december 1714 een hoogleraarszetel in de theologie kreeg aan de Utrechtse universiteit. Hij heeft deze leerstoel bijna een kwart eeuw bezet. Op 19 juni 1737 vroeg hij om gezondheidsredenen ontheffing van de predikdienst en van de openbare colleges. CramerGa naar voetnoot5 noemt Hieronymus Simons van Alphen een aantrekkelijke persoonlijkheid: kundig exegeet, boeiend docent, beminnelijk mens. Ofschoon geen twijfel hoeft te bestaan omtrent zijn rechtzinnigheid, hield hij zich opvallend afzijdig van theologische twisten. Als student had hij de hogeschool te Franeker de rug toegedraaid wegens de daar heersende onenigheid tussen Herman Alexander Roëll en Campegius Vitringa. Wat meer zegt: in een tijd van wederzijdse verkettering heeft hij nimmer aanleiding gegeven tot aanvallen op zijn leer of persoon. Over zijn theologische opvattingen kan ik kort zijn. Professor Simons van Alphen was bepaald geen nieuwlichter. Blijkens zijn inaugurale rede wilde hij geen ‘diep verborgen dingen leeren, noch nieuwe, die alleen maar omdat zij nieuw zijn, de nieuwsgierigheid opwekken’.Ga naar voetnoot6 Het voornaamste doel der evangelieverkondiging lag voor hem in het aankweken van godzaligheid. Behalve deze irenische rechtzinnigheid vallen er in de grootvader nog enkele eigenschappen aan te wijzen die we straks bij zijn kleinzoon duidelijk zullen terugvinden. Professor Simons van Alphen toonde zich zeer gehecht aan het Huis van Oranje, iets waartoe het feit dat hij de jonge Willem Karel Hendrik Friso - de latere stadhouder Willem IV - enige tijd in Utrecht onder zijn gehoor trof, niet weinig zal hebben bijgedragen. Van meer belang is nog zijn daadwerkelijke belangstelling voor het protestantisme buiten onze landsgrenzen. Zo richtte hij samen | |
[pagina 3]
| |
met zijn collega Friedrich Adolph Lampe studiebeurzen op voor Hongaarse en Duitse jongelui, die daardoor in Utrecht de predikantenopleiding konden volgen. Publicaties van blijvende betekenis heeft Hieronymus Simons van Alphen niet op zijn naam staan. Zijn grootste roem als professor bestaat in de vorming van talrijke bekwame, vrome leraren, onder wie de bekende piëtistische predikant-dichter Rutger Schutte. Laatstgenoemde herdacht zijn leermeester in 1743 met een lijkdicht.Ga naar voetnoot7 Evenmin als zijn beroemde kleinzoon is Hieronymus Simons van Alphen gespaard gebleven voor zware beproevingen. Driemaal ontviel hem een geliefde echtgenote. Zijn tweede vrouw Martina Biler (1669-1719), met wie hij op 18 maart 1698 te Amsterdam in het huwelijk was getreden, schonk hem elf kinderen waarvan echter slechts twee jongens hun vader overleefden, namelijk Hieronymus (geboren 9 mei 1700 te te Amsterdam) en Johan (geboren 24 maart 1710 aldaar), respectievelijk oom en vader van onze dichter.
Oom HieronymusGa naar voetnoot8 is voor de ontwikkeling van zijn neef en naamgenoot veel belangrijker geweest dan diens vader Johan. Hij drukte de voetsporen van Hieronymus Simons van Alphen door zich te wijden aan de evangeliedienst. Als predikant stond hij van 28 april 1726 tot 19 maart 1733 te Leeuwarden. Hier huwde hij Judith Anna Huber en raakte bevriend met de prinses-weduwe Marie-Louise van Hessen-Kassel (moeder van de zojuist genoemde Willem Karel Hendrik Friso), wier hofprediker hij werd. De prinses, zelf Duitse van afkomst, stond in nauw contact met graaf Nikolaus Ludwig von Zinzendorf, stichter der Evangelische Broedergemeente, beter bekend als de hernhutters.Ga naar voetnoot9 Zij had Zinzendorf voor het eerst ontmoet in 1719, toen deze voor studiedoeleinden in Nederland vertoefde. Waarschijnlijk heeft zij ook bij haar hofpredikant belang- | |
[pagina 4]
| |
stelling gewekt voor de aktiviteiten van de Duitse graaf. In 1733 kreeg Ds. Van Alphen een beroep naar Amsterdam waar hij tot 1757 bleef werken. Ondanks zijn slechte gezondheid, die hem tenslotte dwong zijn ontslag te nemen, heeft hij in het religieuze leven van zijn gemeente een rol van betekenis gespeeld. Begin 1736 kwam Zinzendorf met zijn gevolg naar Nederland op uitnodiging van prinses Marie-Louise. Het gezelschap betrok van 4 maart tot 8 april een woning aan de Kloveniersburgwal te Amsterdam. Zo kon men ongestoord huisoefening houden en naar believen ook Amsterdamse geestverwanten toelaten. November 1738 was Zinzendorf wederom in Amsterdam, ditmaal om er een officiële broedergemeente te stichten. Onder de eerste ‘helpers’ van de gemeente treffen we Ds. Hieronymus van Alphen aan.Ga naar voetnoot10 Verder liet deze zich datzelfde jaar nog, samen met Isaäc Le Long en Samuel Radermacher, opnemen in de door Zinzendorf ontworpen geheime Orde van het Mosterdzaad die de zending moest bevorderen.Ga naar voetnoot11 Tenslotte trad Van Alphen op als eerste praeses van de omstreeks 1738 in het leven geroepen zendingssociëteit der hernhutters binnen Amsterdam.Ga naar voetnoot12 Ds. Van Alphen stond met zijn geestdrift voor Zinzendorf bepaald niet alleen. Het warmste onthaal vond de graaf natuurlijk bij piëtistische doopsgezinden als Joannes Deknatel en collegianten. Maar ook in gereformeerde kring nam men aanvankelijk een welwillende houding aan ten opzichte van Zinzendorf, speciaal met betrekking tot diens zendingsijver. Prof. Hieronymus Simons van Alphen bijv. behoorde tot deze kategorie sympathisanten.Ga naar voetnoot13 Reeds na enkele jaren echter maakte die waardering plaats voor scherpe kritiek, toen de hernhutters zich bij hun zendingswerk niet langer tot de evangelieprediking beperkten maar ook in de kerkelijke bediening van doop en avondmaal traden. De eerst bewonderde ijveraars werden nu opeens concurrenten in de zielzorg! Als gevolg van deze opinieverandering moest Ds. Hieronymus van Alphen in 1739 zijn relaties met Zinzendorf verbreken.Ga naar voetnoot14 Hij verliet de Orde van het Mosterdzaad en bedankte als praeses van de zendings- | |
[pagina 5]
| |
sociëteit, waardoor hij een dreigend conflict met zijn kerkeraad uit de weg ging. Maar Zinzendorf schreef hem 2 september 1739 een brief vol bittere verwijten: de hernhutters zouden nooit een broederhuis te IJsselstein gesticht hebben, ‘si vous ne nous aviez pas invité au nom de la Princesse’. Dat men hen thans in Holland vijandig bejegende, deerde hem niet: ‘Je ne crains nullement les ennemis, mais je crains les amis qui ne sont pas frères et qui n'ont point experimenté ce qui fait cette étroite liaison et cette charité insurmontable et cette tendresse incomparable entre les membres d'une église.’Ga naar voetnoot15 Voelde Zinzendorf zich in de steek gelaten, ook Ds. Van Alphen was een illusie armer. Persoonlijke ontgoocheling spreekt uit een brief van 14 januari 1749 aan prinses Marie-Louise over het verval der Nederlandse kerk: ‘Hier komt bij dat hetgeen daar men in den beginne nog wat hoop op gehad hadde, soo seer ontvalt, ik ooge nu op de Hernnhutsche Sociëteit. Ik hebbe er thans gantsch geene ommegang meede dog 't geen ik er nu en dan van hoore, smaakt mij niet alleen niet, maar is mij verwerpelijk.’Ga naar voetnoot16 Intussen openbaart zich in Ds. Van Alphen's tijdelijke gelieerdheid aan de hernhutters toch een kerkbesef en een missioneringsdrang die zijn neef later in versterkte mate zullen kenmerken. Een notitie in het Dagboek van E.C.W. naar aanleiding van de zendingsaktiviteit der broedergemeente laat geen twijfel bestaan aan de sympathie van Hieronymus: ‘Ik heb menigmaal het voorbeeldige in het gedrag der Hernhutters, met stille bewondering, aanschouwd - en dikwijls gezegt - Ach was Nederland hun gelijk!’Ga naar voetnoot17 Beiden, Hieronymus II en Hieronymus III, hadden een sterk verlangen naar een zuivere kerk, maar zodra die roep om zuivering ergens heterodoxe vormen dreigde aan te nemen, bewaarden zij een veilige afstand. Sporen van geestelijke affiniteit bemerkten we ook in Ds. Hieronymus' Honderd Geestelyke Liederen (Leeuwarden 1744),Ga naar voetnoot18 al toont de maker zich hier meer predikant dan dichter. Zijn kunstloze gerijmel vol stoplappen en gewrongen zinswendingen, meer redenerend dan zingend, mist elke waarde als literair model. Maar ook zonder artistiek raffinement preludeert het bundeltje op de stichtelijke poëzie van de dichter Hieronymus van Alphen. Geen wonder dat laatstgenoemde, naar Nepveu weet te melden, ‘met de teederste genegenheid’ aan juist deze oom gehecht | |
[pagina 6]
| |
was.Ga naar voetnoot19 Als geestelijk leidsman van de jonge Hieronymus komt de Amsterdamse dominee-dichter het eerst in aanmerking.
Heel wat moeilijker valt het ons een beeld te krijgen van Mr. Johan van Alphen. Niet alleen moeten we het stellen met weinige gegevens van uitwendige aard; de interpretatie van die feiten roept onmiddellijk nieuwe problemen op. Als kind van vijf verhuisde Johan van Amsterdam naar Utrecht, toen zijn vader daar tot hoogleraar werd benoemd. Hij studeerde er rechten maar liet zich pas, naar gewoonte, vlak voor het examen in 1733 officieel inschrijven, tijdens het rectoraat van Hieronymus Simons van Alphen.Ga naar voetnoot20 Op 30 juni 1733 legde hij de eed af als advocaat voor het Utrechtse Hof.Ga naar voetnoot21 Sinds dat jaar verschijnt zijn naam regelmatig onder de ‘practiseerende advocaten’ in de Utrechtse Naamwijzer (de z.g. Heerenboekjes), voor het laatst in 1746. Op dat tijdstip echter woonde Johan al niet meer in het Sticht. Want op 19 oktober 1745 was hij in de Kloosterkerk te 's-Gravenhage getrouwd met zijn volle nicht Wilhelmina Lucia van Alphen, oudste dochter van de commies ter secretarie van Holland Mr. Daniel en diens vrouw Maria Machteld Selhoff. Bruid en bruidegom scheelden slechts weinig in leeftijd: Johan was 35 jaar, Wilhelmina drie jaar jonger. Een akte van huwelijkse voorwaarden legde een solide financiële grondslag voor dit echtverbond.Ga naar voetnoot22 Eenmaal getrouwd vestigde Mr. Johan zich om moeilijk achterhaalbare redenen in Gouda, van welke stad hij 29 december 1744 het poortrecht had ontvangen.Ga naar voetnoot23 Wij weten niet welk beroep hij in Gouda uitoefende, zelfs niet óf hij wel een ambt waarnam. Was hem misschien een positie in het vooruitzicht gesteld? Als regent van het H. Geest-weeshuis en kerkmeester behoorde hij in elk geval tot de geziene burgers.Ga naar voetnoot24 Eind | |
[pagina 7]
| |
1748 treedt hij even uit de schaduw, toen Willem IV hem bij het verzetten van de wet in Gouda tot vroedschapsraad aanstelde.Ga naar voetnoot25 Op 2 november werd hij als zodanig beëdigd; 1 januari 1750 werd hij schepen.Ga naar voetnoot26 Enkele weken later, op 17 januari, stierf Mr. Johan van Alphen in zijn huis aan de Turfmarkt.Ga naar voetnoot27
Uit het huwelijk van Johan en Wilhelmina van Alphen werden drie kinderen te Gouda geboren. Achtereenvolgens: Hieronymus, zo genoemd naar zijn toen reeds overleden Utrechtse grootvader (8 augustus 1746),Ga naar voetnoot28 Daniel (21 juni 1748) en Mattheus Cornelius (23 september 1749). Hun jongste zoontje leefde slechts enkele weken; het overleed nog vóór de vader op 25 oktober 1749. Hieronymus werd 12 augustus 1746 in de Goudse St. Janskerk gedoopt, waarbij als getuigen optraden ‘Hieronymus van Alphen, Bedienaar des H: Evangeliums te Amsteldam, en Catharina Geertruijd van Alphen’.Ga naar voetnoot29 Deze laatste was een ongetrouwde dochter van grootpapa Hieronymus Simons van Alphen uit diens eerste huwelijk. Ze woonde te Utrecht op de Runnebaan.Ga naar voetnoot30 Uit de afwezigheid van familie van moederskant onder de peten trekke men geen overhaaste conclusies: bij de doop van Daniel tekenden de ouders van Wilhelmina het register. Behalve | |
[pagina 8]
| |
deze grootvader en -moeder bezat Hieronymus in Den Haag nog twee tantes: Maria Geertruida en Cornelia plus evenzoveel ooms: Mr. Jan Daniel, klerk ter finantie van Holland, en Willem Bernardus of Barend, colonel van de infanterie der Republiek. De familie in Utrecht van vaderszijde bestond buiten de reeds genoemde tante Catharina Geertruijd uit tante Anna Cornelia. Zij was doopgetuige voor het jongste kind van Mr. Johan, haar broer, samen met de Goudse predikant Mattheus Wilhelmus Adam de Rhoer, in wie we een goede huisvriend der Van Alphens zien mogen. Aan familie dus geen gebrek. Volgens Nepveu kwam Hieronymus van jongsaf graag op bezoek bij zijn oom Barend en diens vrouw Petronella Montauban.Ga naar voetnoot31 Zulke kontakten liggen zozeer voor de hand, dat men in hun realiteit gelooft, ook wanneer het bewijs ervoor niet geleverd kan worden. Toch blijft het opvallend dat we in de correspondentie van de dichter herhaaldelijk horen over aangetrouwde families Van Goens, Bachiene, De Jonckheere en Van Visvliet maar zelden of nooit over de eigen Van Alphens. Hieronymus verloor, toen hij goed drieëneenhalf jaar oud was een vader die hij, eenmaal zelf volwassen, zich nauwelijks meer herinnerd kan hebben. Des te sterker kon de moeder haar stempel op hem drukken, getuige een passage in het Dagboek van E.C.W. waar Van Alphen bij hoge uitzondering zijn kinderjaren memoreert: ‘In mijne kindsheid was ik (sedert mijn derde jaar geheugt mij) het voorwerp van de zorg en liefkozing mijner ouders en naastbestaanden; en ik genoot, door de ruime bedeeling der Voorzienigheid, gevoegd bij gezondheid en beveiliging, veele aangenaamheden dezes levens; zo dat ik mij zelf niet herinneren kan, voor mijn zevende jaar eenig aanhoudend verdriet gehad te hebben. Vroeg vaderloos, bleef ik aan de zorg van eene tedere moeder, gedurende mijne kindsheid, aanbevolen; en die zorg was mij, door den zegen van den Almagtigen, genoeg. Dikwijls herinner ik mij die brave die waardige vrouw. Ik beminde haar teder en hartelijk. Zij vreesde God in stilheid, in nedrigheid, had weinig op met zig zelf, had kleine gedagten van hare verdiensten, maar kleefde den Heere aan, tot dat zij, in mijnen arm, hare ziel overgaf in de handen van haren Verlosser - uit welke ik haar niet terug wensche. -’Ga naar voetnoot32 Wilhelmina Lucia treedt ons uit deze weinige regels tegemoet als een stille in den lande. Geen dominerende persoonlijkheid zijnde maakte zij | |
[pagina 9]
| |
door haar vrome ingetogenheid ongewild toch indruk op wie haar van nabij leerde kennen. Zij bracht de jonge Hieronymus de eerste beginselen van de godsdienst bij, zoals deze vol dankbaarheid gedenkt: ‘Hoe dikwijls heeft ze mij Uw [Jezus'] kindermin,
In 't bijbelblad, of op een prent, vertoond;
En 't rijpend brein met schat op schat verrijkt’Ga naar voetnoot33
De band tussen moeder en oudste zoon zal allicht nog versterkt zijn door de dood van de jonge Daniel, overleden op vijfjarige leeftijd de 24e september 1752,Ga naar voetnoot34 welk sterfgeval, naar Nepveu onderstelt, het ‘aanhoudend verdriet’ veroorzaakt heeft waarvan sprake was in het juist geciteerde dagboekfragment. Wilhelmina Lucia van Alphen is na de dood van haar man niet lang meer in Gouda blijven wonen. Reeds op 1 oktober 1750 liet zij zich met een door Ds. De Rhoer verstrekte attestatie als poorteres te Utrecht inschrijven.Ga naar voetnoot35 Mogelijk nam zij met haar twee kinderen haar intrek ten huize van haar schoonzuster Catharina Geertruijd aan de Runnebaan. Over de motieven van dit snelle vertrek der Van Alphens uit Gouda tasten wij al evenzeer in het duister als over hun komst in die stad. Ze hadden er te kort gewoond om goed te aarden. Misschien wilde Wilhelmina uit Gouda weg omdat het klimaat daar zowel 's winters als 's zomers alles te wensen overliet. De drassige gronden maakten de woningen vochtig en vormden een voortdurende bron voor allerlei kwalen. Gouda was niet voor niets berucht om zijn ‘groot aantal doodgeborene of als levenloos aangegevene kinderen’.Ga naar voetnoot36 Daar kwam bij dat de stad in economisch opzicht gedurende de tweede helft der 18e eeuw een ernstige malaise doormaakte. De eens zo bloeiende pijpindustrie raakte geheel in verval.Ga naar voetnoot37 Er heerste een bittere armoede waarvan het relaas een mens de keel toeknijpt en waarvan de sporen vandaag de dag nog in het stads- | |
[pagina 10]
| |
beeld duidelijk zijn terug te vinden. Voor een weduwe met kleine kinderen, zonder familie in de directe nabijheid, kon zo'n woonplaats niet aantrekkelijk zijn. In Utrecht lagen de zaken anders. Daar waren de Van Alphens ingeburgerd. Het ontbrak er niet aan verwanten of vrienden die in geval van nood tot hulp bereid zouden zijn. Bovendien bood die stad ook betere onderwijsmogelijkheden. We mogen aannemen dat Hieronymus te Utrecht zijn eerste onderricht ontvangen heeft op de Nederduytse en Franse school in aansluiting aan het godsdienstig huisonderwijs. De Franse school vormde zoveel als een brugklas ter voorbereiding op de Latijnse school. 20 Augustus 1756 werd Hieronymus, tien jaar oud, ingeschreven als leerling van de befaamde Hieronymus-school aan de Kromme Nieuwe Gracht.Ga naar voetnoot38 Hij doorliep de vijf klassen van die latijnse school nagenoeg gelijktijdig met zijn latere zwager R.M. van Goens, waarbij hij achtereenvolgens les kreeg van H. van Schalckwijk, Abraham de Bucqoi, Leonard de Coningh, conrector Martinus de Coningh en rector Johannes Henricus Reitz. Geen van hen genoot een bijzondere faam met uitzondering misschien van Martinus de Coningh.Ga naar voetnoot39 Hij is ook de enige met wie Van Alphen na het verlaten van de school in vriendschappelijke betrekking bleef staan.Ga naar voetnoot40 De Coningh behoorde tot de kennissenkring van Meinard Tydeman en Laurens van Santen, twee namen die in het leven van Van Alphen een belangrijke plaats innemen. Wat de school niet gaf zal aangevuld zijn door huisonderwijs: catechisatie, muziek- en tekenles. De dichter van De Starrenhemel en andere cantaten was een zeer muziekgevoelig man, al blijkt nergens expliciet dat hij zelf een instrument bespeelde. Wèl bevindt zich in het archief Hubrecht-Van Alphen een gesigneerde pentekening uit 1761 die duidelijk van oefening in dit vak getuigt.Ga naar voetnoot41 Voor het overige ontbreekt weer elk aanknopingspunt tussen Hieronymus' leerjaren op de latijnse school en de onmiddellijk hierop aansluitende universitaire periode. We betreuren vooral die onvolledigheid in onze kennis waar het gaat | |
[pagina 11]
| |
om Van Alphen's geestelijke ontwikkeling. H.J. Koenen verhaalt dat hij reeds vroeg het voornemen had opgevat om, in navolging van zijn peetoom, theologie te gaan studeren.Ga naar voetnoot42 Nog voor er van uitvoering van deze plannen sprake had kunnen zijn, stierf de geliefde leidsman op 22 april 1758 te Gouda.Ga naar voetnoot43 Dit moet ook voor Wilhelmina Lucia een zware slag zijn geweest. Zij vond echter voor zichzelf en voor haar zoon een nieuwe steun en toeverlaat in Mr. Thomas Adriaan Boddens met wie zij op 11 maart 1760 in de DomkerkGa naar voetnoot44 te Utrecht in het huwelijk trad. Het was voor beiden hun tweede echt. Boddens' eerste vrouw Jacoba Lakeman overleed in 1753. Sindsdien woonde hij alleen in zijn huis aan de Runnebaan,Ga naar voetnoot45 dicht bij de woning van Catharina Geertruid van Alphen. Thomas Boddens was evenals Wilhelmina van Alphen van buiten Utrecht afkomstig: hij werd geboren te Leiden in mei 1721 als zoon van een daar gevestigde Waalse predikant, Jean Boddens. Sedert 1744 | |
[pagina 12]
| |
trad hij op als advocaat voor den Hove van Utrecht,Ga naar voetnoot46 daarmee waarschijnlijk wel de weg banend voor Hieronymus straks. Qua afkomst en maatschappelijk aanzien deed hij zeker niet onder voor de Van Alphens. In 1762 kreeg hij zitting in de Utrechtse vroedschap; in 1765 werd hij schepen; in 1788 en 1789 (na het herstel van het stadhouderlijk bewind) zelfs burgemeester, hetgeen onmiddellijk al laat zien dat Boddens tot de Oranje-gezinde regenten behoorde. De verhouding tussen Hieronymus van Alphen en zijn stiefvader kenmerkte zich door een wederzijdse diepe genegenheid. Aan het feit dat Van Alphen in 1767 zijn verhandeling over de scheiding van tafel en bed aan Mr. Boddens opdroeg, zal men wellicht weinig gewicht willen toekennen, gezien het conventioneel karakter van zulke academische dedicaties. Maar elke twijfel wordt weggenomen bij lezing van een brief, gedateerd 30 oktober 1781, aan Boddens door zijn ‘onderdanigen dienaar en getrouwe zoon’, waarin Van Alphen de geadresseerde toespreekt als een oudere vriend met dezelfde gezindheid.Ga naar voetnoot47 Over het wufte Haagse hofleven oordelen zij allebei afkeurend, beiden zoeken alle heil voor het benarde vaderland in ‘die genezing die in Christus is’. Boddens is stellig een vroom, rechtzinnig christen geweest. Anders ware die levenslange goede verstandhouding met zijn stiefzoon ook niet denkbaar geweest. Met dit al verloor hij de tijdelijke belangen van zijn familie niet uit het oog. Evenmin als Hieronymus zelf, voeg ik er meteen aan toe. Wie hierin thans een lichte discrepantie meent te zien, houdt geen rekening met het calvinistische beginsel ‘in de wereld maar niet van de wereld’ waardoor het geestelijke met het wereldlijke belang verzoend werd. In dit licht beschouwe men de mededeling van Koenen volgens welke de ‘aanzienlijke betrekkingen in de Maatschappij’ van Mr. Boddens ‘aanleiding gaf, dat Van Alphen tot de studie der Rechtsgeleerdheid werd bestemd’.Ga naar voetnoot48 Wie predikant werd kon in het gunstigste geval hopen op een professoraat; als jurist van goeden huize lag de weg naar de magistratuur open. De keuze was, welbeschouwd, voor een verstandig man niet moeilijk. |
|