De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– Auteursrechtvrij
[fol N1v, p. 194]
| |
Een Psalm, een liedt, op den Sabbath-dach. | |
§1TIs goedt, datmen den Heer loof'
End' uw' naem Psalm-zinghe,
O ghy alderhooghste.
Datmen in de morghen-stond,
Vw' goedigheydt* verkondigh';
End' 's nachts uwe trouwe,
Op 't thien-snarigh speel-tuygh,Ga naar margenoot+
End' op luyt, met 't harpe-liedt.
| |
§2Want ghy met uwe daden
Hebt my, o Heer, verblijdt,
Ick zal juyghen, over
De wercken uwer handen.
Hoe groot zijn, Heer, uw wercken!
Zeer diep zijn uw' gh'dachten.
Een dwaes man weet het niet,
| |
[fol N2r, p. 195]
| |
Noch een zot verstaet het niet.
| |
§3Als dat de goddelooze
Groeyen, ghelijck het kruydt,Ga naar margenoot+
End' dat alle werckers
Der on-gherechtheydt bloeyen:
Op dat-ze in eeuwigheijdt
Zouden verdelght worden.
Maer ghy zijt de hoogheydt,
De Heere in eeuwigheydt.
| |
§4Want ziet uwe vyanden,Ga naar margenoot+
O Heere, want ziet (doch)Ga naar margenoot+
Vw' vyanden zullen
Vergaen. All' on-recht-werckers
Die zullen verstroyt worden.
Maer ghy zult mijnen hoorn
Om hooghe doen rijzen,
Ghelijck eenes Een-horens.
| |
§5Ick ben nat over-gotenGa naar margenoot+
Met versche olie:
Ende mijne ooghe
Die zal mijne verspieders
Aenschouwen: mijne ooren
Die zullen het hooren:
Aengaend' de boos-doenders,
Die teghen my op-rijzen.
| |
§6De rechtveerdigh' zal groeyen,
Ghelijck een palmen-boom:Ga naar margenoot+
Hy zal als een ceder
Op den Libanon, wassen.
Die in het huys des Heeren
Gheplant zijn, zal werden
| |
[fol N2v, p. 196]
| |
Ghegheven te groeyen,
In onzes Gods voor-hoven.
| |
§7In den grijzen ouderdom,Ga naar margenoot+
Zullen zy noch vruchten
Voort-brenghen: zy zullen
Vet ende groene wesen.
Om (zoo) te verkondighen,
Dat de Heere recht is.
Hy is mijn rots, ende
In hem en is geen on-recht.
|