| |
| |
| |
De reisbeschrijving van St. Nicolaas van Spanje naar ons land
‘Wanneer de gure wind je weer om de ooren blaast; de gele bladeren loslaten van de krakende takken der boomen, om dwarrelend in de modder van straten en wegen neer te vallen; de striemende regen je van school naar huis jaagt, waar Moeder wacht in de gezellige huiskamer, 't kacheltje behagelijk warm, dan weten jullie, dat de Herfst, die kille, klamme gast, al een poosje bij ons is en dat spoedig de Winter zal komen, met zijn korte dagen maar heerlijke lange avonden bij lamplicht en knappend vuur. En dan is het, voor we er op verdacht zijn, ook al zóó de groote feestdag van St. Nicolaas, de dag, dat de goede oude Sint, vergezeld van zijn knecht, Zwarte Piet, heel uit Spanje tot ons komt.
Van St. Nicolaas, zijn daden en de reis uit Spanje naar hier, wil ik jullie wat vertellen.
Luister:
In Toledo woonde een goede, oude bisschop, St. Nicolaas genaamd, die veel van kinderen hield, en overal rond ging, om goed te doen en hen gelukkig en blij te maken. Eens op een zijner tochten langs de huizen, luisterde hij een gesprek af van een schoenlapper, die ach en wee jammerde tegen zijn huisvrouw omdat zijn laatste geldstuk uitgegeven was zoodat hij zelfs geen brood voor de kinderen meer kon koopen en de kleinen met leege maag naar bed moesten.
Te middernacht, toen alle kindertjes rustig in hun bedjes sliepen en de stralen der maan de straten van Toledo verlichtten, wandelde St. Nicolaas, voorzien van een vollen geldbuidel, terug naar het huis van den schoenlapper, klopte tegen de ruiten, waarachter nog licht brandde en zette den buidel vol peseta's (een peseta is een Spaansch geldstuk ter waarde van 48 cent) op de vensterbank neer.
Sinds dien trekt hij ook eens per jaar naar ons land. Als nu de tijd daar is, dat St. Nicolaas op reis gaat, om vanuit Spanje naar ons land te komen, en zooals ieder jaar opnieuw zijn verjaardag in ons midden te vieren, nemen de Spaansche kinderen van hem (bekend met dag en uur van vertrek en die daarom naar het bisschoppelijk paleis komen) onder luid gejuich en wuiven met handen en zakdoekjes, afscheid.
| |
| |
Zwarte Piet had intusschen St. Nicolaas' paard, de trouwe witte schimmel, reeds getuigd en voorgebracht en dra steeg de oude bisschop te paard. Gevolgd door Zwarte Piet, reed hij eerst naar Madrid om, alvorens de lange lange reis te aanvaarden, de noodige inkoopen te doen.
| |
| |
Voor het grootste speelgoed magazijn aldaar, werd halt gehouden. De eigenaar ontving St. Nicolaas persoonlijk en schreef nauwkeurig in zijn boekje, alles wat hem door den bisschop werd besteld, onder groote belangstelling van den over de trapleuning heenglurenden winkelbediende. Welk een schatten werden daar ingeslagen! Te veel om op te noemen: Treinen, paarden, konijnen, ballen tollen, poppen, beren, huizen en winkels, weegschalen en stoommachines en een groot hobbelpaard, waar die oolijke Zwarte Piet glunderend van pret, opgeklommen was om er St. Nicolaas opmerkzaam op te maken, dat een rijdier hem op den aanstaande langen weg zeer welkom zou zijn. Het was voor St. Nicolaas natuurlijk onmogelijk, alles mee te nemen. Daarom werd al het bestelde speelgoed in kisten verpakt en verzonden naar de havenplaats Bordeaux, om daar te worden ingeladen in het ruim van het schip, waarmee St. Nicolaas, aldaar aangekomen, verder zou reizen.
| |
| |
Zeer voldaan over het welslagen zijner inkoopen te Madrid, reed St. Nicolaas, gezeten op zijn dierbaren schimmel, stapvoets op weg naar Alcala, langs de rivier de Henares voort, terwijl Zwarte Piet te voet naast hem voortschreed, een stevige zak met echte Spaansche moppen en kriekjes torsend op den rug. Het viel heusch niet mee, dien langen stoffigen weg, heet geblakerd door de zon, te loopen en den schimmel bij te houden. Niettegenstaande het prachtige landschap rondom, waarboven de diep blauwe hemel zich welfde en de stralende zon brandend scheen, af en toe wel is waar schuilgaand achter grappig gevormde groote witte wolken, liep Zwarte Piet met gebogen hoofd en matte ooguitdrukking verder. St. Nicolaas, die wel zag hoe zijn anders zoo guitig knechtje voortsjokte en wel vermoeden kon, waarom hij zoo stil was, besloot ook voor zijn trouwen knecht een rijdier te koopen en nam zich voor, direct na aankomst in het volgende dorp, een ezelhandelaar op te zoeken, waar hij een ezeltje koopen wilde, juist geschikt voor het piendere kereltje.
| |
| |
In Catatayad aangekomen, ging St. Nicolaas direct op zoek naar zulk een koopman, die in het kleine schilderachtige plaatsje spoedig gevonden was en gelukkig net thuis getroffen werd. Uit een troepje grauwtjes werd het vlugste en sterkste dier gekozen. Hoe glommen de oogen van den baardigen koopman, toen hij, na het over een behoorlijken prijs met den goeden bisschop eens te zijn geworden, het goudstuk in de hand van zijn eerbiedig voor St. Nicolaas buigenden zoon, zag schitteren. Intusschen sprong Zwarte Piet dolblij en heelemaal opgemonterd op 't rijdier en trok de teugels, alsof hij een volbloed hengst bereed. Grauwtje gooide, niet gewend aan zulk een dollen berijder, verschrikt zijn achterpooten in de lucht. De geheele koopmansfamilie kwam naar buiten en bekeek vol belangstelling de ongewone bezoekers. De kleine jongen lag lui, zijn naakte lijfje in het warme zand, met groote oogen toe te kijken, terwijl zijn moeder en zijn zusjes, schuchter over zooveel eer, St. Nicolaas te ontmoeten, bij de waterput bleven staan.
| |
| |
Zwarte Piet reed nu op het ezeltje in zijn overmoed een eind voor St. Nicolaas uit, zijn zak kostbaarheden op den rug, den langen weg naar Saragossa op. De snaak dacht in het geheel niet aan het gevaar, dat hem dreigde. Hoe kon hij ook. Hem was immers niet bekend, dat de weg dikwerf onveilig gemaakt werd, en allerminst, dat, José di Perros, een berucht rooverhoofdman, die met zijn mannen, allen struikroovers, er werk van maakte, vanuit een hinderlaag de eenzame reizigers aan te houden, zoo dicht in de buurt was. Verborgen in een diepen zandkuil zaten de roovers dobbelend bijeen, terwijl zij de wijnkruik duchtig aanspraken. In afwachting van den eerstlangskomenden te plunderen reiziger lagen de door de roovers uitgezette wachters, evenals hun kameraden tot de tanden toe gewapend plat op den buik in een greppel, verscholen. Weldra ontdekten zij het ezeltje met zijn argeloozen berijder en berichtten haastig diens komst, waarbij een flinke buit in den zak op Piet's rug vermoed werd. Behoedzaam slopen de roovers naar den wegrand omhoog en wachtten geduldig tot Zwarte Piet de kromming van den weg voorbij was, om hem onverhoeds in den rug aan te vallen Zacht neuriënd, zijn bruine kijkers vol levenslust, de kostbare zak luchtig op zijn rug bengelend, naderde hij steeds meer de plek waar de onverlaten met spiedenden blik neergehurkt bijeen zaten, tot
| |
| |
den aanval gereed.: Nu reed hij voorbij. In een ondeelbaar oogenblik was hij omsingeld, vastgegrepen en van zijn ezel gesleurd. Hij schreeuwde moord en brand en schopte hevig van zich af. Vergeefs! Hij was machteloos en geheel overgeleverd aan de ruwe behandeling der bandieten, die zijn armen als met tangen omsloten en korte wetten met hem maakten. Zijn kleeren werden hem van 't lichaam getrokken. Gekneveld werd hij, niettegenstaande zijn gillen en schreeuwen, naar het hol der roovers gesleept, waar José di Perros bevel gaf hem dien schreeuwenden snuiter stevig aan een boom te binden. De statig voortrijdende bisschop, die bij de kromming van den weg zijn knechtje niet meer zag, hoorde het hulpgeschrei, reed in gestrekten draf het bosch in en verscheen plotseling, tot hun verbazing, te midden der roovers. Toen de ruwe mannen zagen, wien zij voor zich hadden, was de ontsteltenis algemeen. Diep boog José di Perros, toen de verontwaardigde bisschop hem vroeg, waarom zijn knecht ontkleed en vastgebonden was, stamelde verontschuldigingen, bevrijdde zelf den jongen, die door de nu uiterst hulpvaardige roovers gauw gekleed, bepakt, en op zijn ezeltje geholpen werd.
| |
[pagina 10-11]
[p. 10-11] | |
| |
| |
Hevig ontdaan door het avontuurlijk oponthoud, werd de gestoorde reis naar Saragossa voortgezet. Eindelijk, na een zeer vermoeienden tocht in den brandenden zonneschijn waren St. Nicolaas en Zwarte Piet te Saragossa aangekomen. Bij het doortrekken dier stad passeerden zij een fruitmarkt, waar St. Nicolaas zijnen knecht beval eenige vruchten tot het lesschen van den dorst te koopen. Dat was een kolfje naar Piet's hand. Hij stapte van zijn grauwtje, ging naar een fruitstalletje en kocht na eenig loven en bieden, een sappige meloen. St. Nicolaas volgde vanaf zijn hooge zitplaats vol belangstelling het tafereeltje. Het plan was te Saragossa te overnachten en met weinig moeite gelukte het den goeden Sint, die overal welkom is, een gastvrij onderdak te vinden.
Heerlijk uitgerust werden den volgenden ochtend heel vroeg de rijdieren, door den vriendelijken gastheer gezadeld en met veel goede wenschen voor de reis, werd deze welgemoed ondernomen. Huesca een dagreis verder gelegen, was het eerstvolgende doel.
| |
| |
De reis werd begunstigd door heerlijk weer. Op zijn ezeltje gezeten, genoot Zwarte Piet van de heerlijke natuur en keek vol jongensnieuwsgierigheid in het rond, terwijl St. Nicolaas zijn gedachten liet gaan over de indeeling zijner plannen. Slechts het vroolijk geklikklak der hoeven verbrak de stilte. Na een voorspoedig doortrekken werd in den namiddag Huesca bereikt. Blij waren zij op een verhoogd punt der stad, met prachtige vergezichten over het achter hen liggende Spanje, een fontein te ontdekken, waar mensch en dier zich laven, en rusten konden van de doorgestane vermoeienissen. St. Nicolaas steeg, evenals Zwarte Piet af. Paard en ezel begonnen gemoedelijk naast elkander staande, gretig van het koele nat te drinken. Zwarte Piet, die in den grond een ondeugende rakker was, grijnslachte, terwijl zijn hagelwitte tanden tusschen zijn roode lippen door schitterden en zijn levendige donkere oogen plagend op de schoorvoetend genaderde, nieuwsgierige kinderen gericht waren.
| |
[pagina 14-15]
[p. 14-15] | |
Spanje of de Pyreneën, wat een verschil. De Pyreneën, een heele strook land van hooge, besneeuwde bergen, liggen op de grens van Spanje en Frankrijk. Noordelijker en dus veel kouder dan Spanje en dit zouden onze beide reizigers ondervinden. Nu zij eenmaal Huesca voorbij waren en reeds in de verte de golvende lijnen der Fransche grens in het Pyreneesch hooggebergte zich tegen de luchten duidelijk afteekenden, was het grootste, maar niet het moeilijkste gedeelte der reis over land, bereikt. Meer en meer liepen kronkelpaden omhoog en heuvelachtiger werd steeds het terrein, waar de sneeuw al hoog opgestapeld lag en de dikke grijze wolken niet veel goeds voorspelden. Piet's grauwtje tippelde wel losjes op zijn leuke ezelhoeven de berghellingen op, maar de arme schimmel had wat te verduren. Voor een paard valt het niet mee in den sneeuw heuvels en bergen te beklimmen. Zoo doende kwamen zij slechts langzaam vooruit. Wat was het koud! Hu, wat rilde Piet in zijn nu onvoldoende warmte gevend pakje. Een heimwee naar het warme Spanje deed hem diep zuchten en het zou lang niet gemakkelijk vallen in dezen droef voortrijdenden knaap, den oolijken plaaggeest bij de waterbron te Huesca te herkennen. Zoo sjokten ze voort en ontmoetten mensch noch dier in de oneindige sneeuwbergen. Het bleef maar voortdurend berg op, berg af. St. Nicolaas, die het niettegenstaande zijnen tabberd lang niet warm had en vermoeid van het berg klimmen was, verlangde naar rust. Spiedend keek hij rond of in deze witte oneindigheid geen dak boven de sneeuw uitstak. Ja, daar was, bijna onzichtbaar door de sneeuwlaag, iets dat op een huisje geleek, maar nog ver af. St. Nicolaas liet Zwarte Piet niets merken van zijn vondst in zicht, dus deze bleef in droef gepeins doorsjokken, met de gedachte dat hij wel nooit en te nimmer meer hier, uit deze onherbergzame streken zou wegkomen. Hij rilde zelfs bij de gedachte hier den nacht te moeten doorbrengen. Jullie begrijpen zijn blijdschap,
toen St. Nicolaas zijn schimmel deed halt houden en Pieterbaas tegenover zich een bergbewoner zag, vergezeld van zijn kinderen. In een wip stond hij naast zijn ezel en glom van plezier toen de goede bisschop aan den bergbewoner vroeg, waar zij ongeveer waren, en of er ook een herberg in de buurt was, waar een stevig maal te bekomen zou zijn en voor slaapgelegenheid kon worden gezorgd. De bergbewoner, St. Nicolaas herkennende, rekende het zich tot een groote eer zijn nederige hut gastvrij open te stellen voor het uitgeputte tweetal. ‘U heeft nu het plaatsje Jaca bereikt’ zei hij en met zijn vinger noordwaarts wijzend, gaf hij te kennen, dat een halve dagreis verder de Porta di Midi d'Oseau lag. Dat viel mee. Met innige vreugde en vol verlangen onder dak te zijn, volgden beiden hunnen gastheer.
| |
| |
Den volgenden morgen koekeloerde Piet door de kleine ruitjes van het grappig kamertje, waar hij fijn had geslapen. Maar br! Neen. Het lokte hem niets aan, den tocht voort te zetten. De grauwe wolken beloofden een dik pak sneeuw en hier onder de wol was het knusjes warm. Maar hij moest, want de bisschop riep hem en Piet wist, dat snel gehoorzamen de boodschap was. Een uur later stonden de rijdieren getuigd en wel gereed en daar ging het weer. Het was nog houder dan den vorigen dag. Een ijzige Oostenwind blies hun in 't gelaat. Af en toe was het, of er stukjes nat uit de grijze wolken op Piet's bruine snuitje vielen. En waarlijk, daar zag hij een sneeuwvlok en nog één en weer een. Dra was het alsof heele wolken dons naar beneden kwamen. De wind wakkerde aan en het duurde niet lang, of St. Nicolaas en Zwarte Piet waren in een dichten sneeuwstorm gehuld. Wat een bof dat Piet het dekkleed van het paard om zich heen geslagen had voor de felle kou. Zelfs trok hij de deken tot de ooren op, om de stoute sneeuwvlokken, die in zijn hals kropen, te weren. In zulk een sneeuwstorm een halven dag reizen vóór je te weten, is heusch geen kleinigheid. Daarom zette St. Nicolaas den draf er in en ook het ezeltje van Zwarte Piet moest zijn beste beentje voor zetten. Voorover gebogen op hun dieren, ging het zoo vlug als de sneeuwstorm toeliet, vooruit. Al voortrennende, diep gebogen en gehuld in tabberd en paardedek trotseerden zij de stuivende sneeuwmassa's, met het voornemen, in den namiddag het hoogtepunt van de Pyrenëen te bereiken, om langs den Pas du Midi d'Oseau gaande, nu in dalende lijn uit deze koude, het lieflijk Zuiden van Frankrijk te gaan bezoeken.
| |
| |
Luid geblaf weerkaatste woedend tusschen de sneeuwbergen, en deed den trouwen schimmel verschrikt steigeren. Piet voelde zich lang niet op zijn gemak. Daar er in de Pyreneën nog wolven huizen en nergens een vluchtoord te ontdekken was, keek hij doodsbenauwd achter zich, vreezend ieder oogenblik door zulk een bloeddorstig dier aangevallen te zullen worden. Maar gelukkig. Wel zag het op hun toeloopende dier er kwaadaardig uit, maar een wolf was het niet. Het bleek een groote herdershond te zijn, die verwoed te keer ging tegen de ongewone bergbezoekers. St. Nicolaas begreep dat deze hond een tehuis had in de nabijheid, wat waarschijnlijk onderdak voor hen zou beteekenen. De bisschop bleek zich niet vergist te hebben, want zeer spoedig vertoonde zich een oude man, met grijzen baard en vriendelijken oogopslag. Hij riep den grimmigen hond tot zich en wenkte de vreemdsoortige reizigers nader te komen. Dat deden zij en zonder plichtplegingen volgden zij na afgestegen te zijn, den ouden kluizenaar (want dat was hij) in zijn berghol. Wat een verschil. Een aangename warmte vermengd met de aanlokkelijke geuren eener kruiden-soep, kwam hen tegemoet. Een plaatsje in deze eenvoudige ruimte was dra gevonden en toen zij zaten, vergastte hun de kluizenaar op een schaal zijner dampende soep. Na het verkwikkende maal strekte ons tweetal de vermoeide ledematen op het stroobed uit. De heerlijke atmosfeer, waar zwaar de warmte hing, deed hen de oogen luiken en hun regelmatige ademhaling verried weldra een diepen rustigen slaap.
| |
[pagina 18-19]
[p. 18-19] | |
Bordeaux. Een groote havenplaats in het Zuiden van Frankrijk. Wie van de grootere kinderen heeft niet dezen naam hooren noemen. Eindelijk dan waren St. Nicolaas en Zwarte Piet daar aangekomen, na eerst langzaam in de vlakte van de rivier de Garonne te zijn nedergedaald en gereden te hebben langs onafzienbare wijnbergen en geurende velden van kleurige rozen en paarse viooltjes. Onze Piet had gelijk met het paardedek, de koude van zich afgeschud. Nu de stoovende zon warm zijn lijfje doorstraalde, zong hij jolige negerliedjes, die luid weergalmden langs de oevers der Garonne en St. Nicolaas welwillend deden glimlachen. Eenige malen hadden zij gastvrijheid genoten op een oude, groote Fransche, boerderij, maar in Toulouse had Piet zijn oogen uitgekeken over alle deftigheid van een groot hotel met zijn stijfbuigende kelners, in 't St. Nicolaas kamers besteld had. Dit was reeds alles weer lang voorbij. Ze waren nu in Bordeaux en daarmede was de reis over land voleindigd. Wat een drukte aan de haven. Matrozen druk aan het in ontvangst nemen der vrachtgoederen, karren af en aan rijdend met vaten en kisten, zeilende bootjes met koopwaar beladen. Tusschen het geroezemoes van krakende wagens en knarsende stoomlieren, klonken de luide kreten van de havenarbeiders, die voortdurend aan het af-en inladen waren. Statig reed de oude bisschop, als altijd trouw vergezeld van zijn knechtje, den steiger op, waar de ‘PROVIDENCE’, stoomop, voor de reis naar ons land, gemeerd lag. De kapitein, verwittigd van zijn komst, had al eenigen tijd staan uitkijken naar zijn hoogen passagier, dien hij in straffe houding, salueerend, welkom heette. Niet gewend aan zooveel havengewoel werd het paard onrustig, zoodat Piet zijn grauwtje moest verlaten om den schimmel kalmeerend bij den teugel te grijpen en het dier zacht den kop te streelen.
Minzaam onderhield St. Nicolaas zich eenige oogenblikken met den scheepskapitein. Hij informeerde belangstellend of de bagage uit Spanje was aangekomen en vernam, dat een groot deel van het ruim daartoe gereserveerd was en dat de verscheeping al had plaats gehad. Slechts zou St Nicolaas de vele goederen hebben in te deelen, maar dit, vond de goede Sint, kon gedurende de zeereis plaats hebben.
| |
| |
Nu was het laatste gedeelte der reis begonnen. De ‘PROVIDENCE’ lichtte hare ankers en stoomde langzaam de Gironde uit, de breede mond der Garonne, liet Bordeaux meer en meer achter zich en kwam na eenige uren stoomens in volle zee, waarna zij in de richting van ons land, koers zette Er was voor St. Nicolaas en Zwarte Piet heel wat te doen. Eerst moesten alle kisten worden opengebroken en uitgepakt, daarna alles uitgezocht. Ieder kind werd naar zijn liefste wensch bedacht; daartoe werden pakjes gemaakt en met touwtjes stevig vastgebonden. Al het ingepakte speelgoed ging de kisten weer in. In Holland aangekomen zou dan door Zwarte Piet onder leiding van den bisschop huis aan huis een dier pakjes worden bezorgd. Voor de heele kleintjes bleef een kist vol oningepakt speelgoed, zooals rammelaars, beestjes, ballen, en harlekijns afzonderlijk staan, om hen bij het ontwaken te verrassen, wanneer zij bij het naar bed gaan een schoentje onder de schoorsteen hadden gezet. Wat was Piet druk bezig! Over zijn mooie pakje een blauw schort, timmerde, zaagde en schilderde hij naar hartelust. Daarbij gaf St Nicolaas de namen en adressen op der kinderen, die allen door hem in een heel dik boek genoteerd stonden.
| |
| |
Het inpakken was nu gedaan en eenige rustige dagen zonder werk in 't vooruitzicht, waarover Piet zich danig verheugde. Eens lekker lui over de verschansing te hangen en te droomen was nu zijn idiaal. Je wordt zoo heerlijk soezerig, wanneer je naar de deinende golven kijkt, die zonder ophouden maar steeds tegen het schip klotsten. Hoorde je daarbij het stampen van de boot, die, als door onzichtbare handen voorgedreven, statig doelbewust over de oneindige watermassa's voortstevende, dan kreeg je zoo'n heerlijk vrij gevoel. Af een toe scheerden krijschende meeuwen langs het water of wiegden zich potsierlijk op een groote golf. Had Piet gedacht, het er eens lekker van te nemen, hoe viel dat tegen. Snel betrok de lucht, de wind stak op en daar begon het lieve leven................... Wild gierde een Noordwesterstorm door touwen en raas, die in minder dan geen tijd het schip deden rollen, kraken en stampen...................... ................. Om angstig van te worden! Kalm stond de rijzige gestalte van St Nicolaas, waardig aan de verschansing, turend naar een schip in de nabijheid, dat het aardig te kwaad hat met de woedende golven. Ook Zwarte Piet keek met open mond, toen plots een vervaarlijk hooge golf snel aanrolde en met geweld over het dek der Providence sloeg. Piet, die haar ontvluchten wilde, liet de verschansing los en werd druipnat tegen het dek gesmakt.
| |
[pagina 22-23]
[p. 22-23] | |
Hoewel de smak niet zoo zuing was geweest, kwam de door de zee zoo zeer beetgenomen Piet er met een nat pak en een flinke dosis zout water in zijn keel af. Hij had er nu meer dan genoeg van en zocht zijn troost in de warme machine kamer, geducht uitgelachen door de stokers. Bij het vallen van den avond was de wind gaan liggen, hoewel de zee nog sterk in beroering bleef. Eindelijk op een Donderdagmiddag was de duinenreeks onzer kust in zich gekomen en stoomde de ‘PROVIDENCE’ op ons land aan. De mare van St Nicolaas' komst had zich door de havenstad verspreid en menigeen naar de rivier gelokt. De omliggende schippers hadden hun bootjes los gemaakt en roeiden met vrouw en kinderen de ‘Providence’ tegemoet. Op den wal stond het zwart van kinderen, die zakdoekjes wuivend, hoera riepen. Uit volle borst klonken toen de kinderstemmetjes over het water: ‘Daar ginds komt de stoomboot van Spanje weer aan, Zij brengt ons St Nicolaas, ik zie hem al staan. Hoe huppelt zijn paardje het dek op en neer, De wimpels die wapp'ren al heen en al weer.’ Op de voorplecht staande, nam St Nicolaas, zichtbaar verrast, dit huldebetoon, hem zoo welgemeend door de kinderen gebracht, in ontvangst. Piet had zijn handen vol, ook met de schimmel, die zeer onrustig was en wild steigerde. Eindelijk brak het oogenblik aan, waarop de stoomboot met den kindervriend aan boord, aan de steigers van de kade meerde Nu brak een gejubel los, dat geen einde scheen te nemen en toen de bisschop met Zwarte Piet zich van boord begaf en statig op zijn paard gezeten, aan kwam rijden, omringden honderden kleintjes met blijde gezichten, den wolkomen gast met zijn knecht. Zoo voorttrekkend kwam de opgetogen jubelende schare de stad binnen.
In welk hotel hij afstapte, kan ik jullie niet vertellen, maar zeker is het, dat alle kisten uit het schip geladen, in dat hotel werden gebracht, van waar uit hij, vergezeld van Zwarte Piet, binnen enkele dagen, op zijn verjaardag, de geschenken voor alle kinderen [...]
|
|