basisgegevens
gestandaardiseerde naam kamer:
De Heilige Geest
spelwijze in bron(nen):
'Den Heilighen Gheest' (1442)'; 'Pensee' of 'Penseken' (1628) of 'Penséeblomken' (doopbrief 1628)
varianten:
'Den Heilighen Gheest' (1442)'; 'Heylighen Gheest' (1620); 'Pensee' of 'Penseken' (1628) of 'Penséeblomken' (1628)
zinspreuk:
'Myn werck es hemelic' (1539); 'Mijn werck is Hemelick' (1620)
gebruikte code:
BRUG1
patroonheilige:
H. Geest
vroegste bronvermelding:
11-07-1442
gedoopt:
geografisch-politieke situering van de kamer
plaats:
Brugge
(stad/dorp/vrijheid):
Stad
district:
gewest:
Vlaanderen
korte geschiedenis
In een versje in een resolutieboek van de kamer uit 1640 wordt Witte Donderdag 1428 als stichtingsdatum aangeduid en worden de namen van de dertien stichtende leden genoemd. Deze leden kunnen inderdaad in de periode rond 1428 worden gesitueerd. De 'Heilighen Gheest' wordt voor het eerst vermeld in de stadsrekeningen van Brugge van 1441-1442, wegens de opvoering van een spel op de Burg op 11 juli 1442. Uit de stadsrekeningen van andere steden blijkt dat het om een wedstrijd georganiseerd en bekostigd door De Heilige Geest ging. In 1466 kreeg de 'rethorike in Brugghe' van Lodewijk van Gruuthuse het altaar van de H. Drievuldigheid in het Karmelietenklooster in permanente bruikleen. Op 15 mei 1485 gaven de Karmelieten ook het altaar van de H. Joos in bruikleen (Archief van de Ongeschoeide Karmelieten (Brugge), E0131 en Cartularium Liber Oblongus, 183v-184v (akte van 15 mei 1485)). In 1494 werd door een compromis de voorrang van De Heilige Geest op De Drie Santinnen vastgelegd en werden de onderlinge verhoudingen geregeld.
De kamer organiseerde een wedstrijd in 1517 en nam deel aan de wedstrijd in Gent in 1539. De kamer nam in 1613 deel aan een wedstrijd in Haarlem en in Leiden. De kamer nam ook deel aan de wedstrijd in Mechelen in 1620. In 1628 wilde de kamer haar 200-jarig bestaan vieren met een grote wedstrijd. De wedstrijd werd wegens een verbod van de geestelijke en wereldlijke instanties afgelast.
De Heilige Geest doopte in 1546 de kamer van Esen en in 1628 de kamer van Kruishoutem. In de doopbrief van de kamer van Kruishoutem gebruikt De Heilige Geest de titel 'hoofdkamer van Retorica, 's lants van Vlaenderen'. Wellicht doopte ze ook de kamer van Blankenberge in 1535.
In de jaren 1618-1621 voerden De Heilige Geest en de Drie Santinnen opnieuw een proces over de oude privileges.
documenten
reglementen:
- Bevestiging door de magistraat van het compromis tussen De Heilige Geest en De Drie Santinnen n.a.v. een onderling conflict (28 december 1494): origineel: Stadsarchief Brugge, nr. 390/2 (inv.nr.B2) (archief Drie Santinnen)/ afschrift: Stadsarchief Brugge, nr. 390/1 (inv.nr.B1) (archief Drie Santinnen), 67r-77v [1494 BRUG1+2].
ledenlijsten:
- Naamlijsten bestuur met aantekeningen (register 1640 tot 1709): Stadsarchief Brugge, nr. 389/2 (inventarisnr. A 2).
- Doodschuldenboek 1616-1704: Stadsarchief Brugge, nr.389/3 (inventarisnr. A 3).
rekeningen:
inventarissen:
processtukken:
- Processtukken (1585-1701): Stadsarchief Brugge, nr. 389/18 (inventarisnr. A 18).
rekwesten:
rentetitels:
correspondentie:
literaire productie:
historische nota's:
- Negentiende-eeuws register met gegevens over oudere geschiedenis van de kamer: Stadsarchief Brugge, nr. 389/1 (inventarisnr. A 1).
- Gedeeltelijk afschrift (19de eeuw) van 389/1: Stadsarchief Brugge, nr. 537.
andere nota's:
- Gedrukte prijskaarten (1571-1572-1573), omzendbrief (bewijs betaling gildengeld, 1572) en nieuwjaarsbrieven (1571-1572): Stadsarchief Gent, 200/3 nr. 1/ editie: Van Duyse 1846, 241-45.
verantwoording
broncitaten:
Stadsarchief Brugge, nr. 216, stadsrekeningen Brugge 1441-1442, 62r:
‘Item 11e in hoymaend ghegheven van costen ghedaen up 't ghiselhuus binnen der tijd dat men speilde in de borch, van den Heilighen Gheest mids dat de borchmeesters ende eenighe van der wet ende andere zaghen de vors. spelen 53 s. 10 d. gr. Somme 32 lb. 6 s.par.’
literatuur:
Kops 1774, 319; De Laserna Santander 1809, 168; Schotel 1871, 240; Van Elslander e.a. 1944, 14; Van Elslander 1968, 27-28.
Van Male 1724, 26-34; Van Duyse 1846; Vander Straeten 1866 (a); Gilliodts-Van Severen 1871-85. Deel 5, 518-23; Duclos 1910, 425-26; Muller en Scharpé 1920; Luwel 1950; Keersmaekers 1952 (b); Katalogus 1958; Luwel 1963; Van Branteghem 1964; Vandecasteele 1967; Schouteet 1977; Vandewalle 1978; Strohm 1985, 68-70; Rierink 1991; Hüsken 1992; Geirnaert 1995 (a); Geirnaert 1995 (b); Geirnaert 1995 (c); Catalogus 1995; Oosterman 1995, deel 1, 193-204; Van den Bussche 1998; Coigneau 2001 (b); Vanhoutte 2003; Derycke en Van Bruaene 2004.
naar bibliografie