Moortje en Spaanschen Brabander
(1999)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Eerste uytkomen van het eerste bedrijfaant.
ritsart,
Koenraat
Wel wat sal ick dan doen? sal icker gaen of nietGa naar voetnoot1
Nu sy myn uyt haer selfs en vrye wil ontbiet?
Of wil 'k myn sotte lust met reden nu besnoeren
En vlieden het bedroch der afgherechter hoeren?Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Die lóóslijck met myn spot, als ick tot harent komGa naar voetnoot5
Dan sluytse myn voor deur, dan roeptse myn weerom,Ga naar voetnoot6
En set my tóót op tóót en loopt by andere pollen.Ga naar voetnoot7
Ick weet niet hoe ick wil, soo is myn kop op rollen!Ga naar voetnoot8
Neen ick en gader niet al badt sy noch so seer,
10[regelnummer]
Myn sinnen zyn ghekeert:Ga naar voetnoot10
koenraat
't Is u oock 't best myn Heer
Dat ghy de gayle tocht des herten gaet in houwen,Ga naar voetnoot11
En gheefdy gheen ghehóór der lóóser lichter vrouwen,
Ghy wert u selven voocht, 't is wel datmen begint,Ga naar voetnoot13
En stadich blyft by 't werck, ghestadicheyt verwint:
15[regelnummer]
Doch is u sin soo wuft dat ghy u niet kunt breecken
Noch koelen u ghemoedt, en loopt haer weder smeecken
Met lieffelijck gheplaar van woorden suycker-soet,Ga naar voetnoot17
Tot hare schalckheyt merckt dat ghyt uyt liefden doet,Ga naar voetnoot18
So ist met u ghedaen! u saken gaan verloren,
20[regelnummer]
Want sy sal u met schijn van vruntschap so bekoren,
Bekollen dol en dom: soo dat ghy sonder maatGa naar voetnoot21
Nauw weten sult of ghy op hóóft oft voeten gaet.
| |
[pagina 30]
| |
En hangdy hart of siel an haer beveynsde trekenGa naar voetnoot23
So sal sy endelingh den draack noch met u steken;Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Dat is der Hoeren aert.Ga naar voetnoot25
ritsart
Dewijl de saack soo staat
Besint u en versint voor my een goede raadt:
Denckt eens, noch eens, noch eens! en vraacht an u ghepeynsen
Hoe dat ick myn verdriet en minne best sal veynsen.Ga naar voetnoot28
koenraat
O Meester! u ellendt ontroert my sonderlingh,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En wat de min belanght dat is een seldsaam dingh,Ga naar voetnoot30
s'Is raadt en redenlóós, en so wilt van manierenGa naar voetnoot31
Dat wijsheyt, kracht, noch kunst, haer woestheyt kan bestieren.Ga naar voetnoot32
Al dees ghebreecken zijn voorneemlijck inde min
Als laster, quaat vermoen, bekommeringh van sin,
35[regelnummer]
En rueckelóósheyt slof, en veel onnutte vreesen,Ga naar voetnoot35
En sorghen, licht-ghelóóf, betuetering van wesen;Ga naar voetnoot36
En achterclap, en haat, en twijffelinghen mee
En verand'ringhen van bestant, van krijch, van vree.
Beseylt dan op't Kompas vande beslepe redenGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Eens een'ge sekerheyt, in des' onsekerheden.
Vergheefs is al u moeyt, al woeldy noch soo hart,
Ghy vindt noch rust, noch ree, maer eyndeloose smart.
So u vermoeyde gheest door 't hopeloose trueren
Op eyghen slapheydt dan u selven gaat verstueren;Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
En vaart onheb'lyck uyt, uyt dulheydt meer verwoedtGa naar voetnoot45
Dan redelyck of recht, met bittre mondt en moedtGa naar voetnoot46
Bescheldent uwe schuldt, en vloeckt dan vloeck op vloecken
Op't ongh'luck, dat wy selfs benaarstighen en soecken.Ga naar voetnoot48
Neemt by u selven voor van daar niet meer te gaan,
| |
[pagina 31]
| |
50[regelnummer]
En treckt het hart en hooft met onwil daar van daan,
Segghende in u selfs: en soud' ick haar niet haten
Die nu een ander mint en my al heeft verlaten?
Ick waar veel liever dóót: het sal oock soo gheschien
Dat sy wie dat ick ben te laat met leedt sal sien.
55[regelnummer]
Dit opset is wel goet, en billich oock ghenomen,Ga naar voetnoot55
Maar krachtelóós en ijl, want wil jer weder komen
Sy sal u vlieghen met veel jonsten om den hals,Ga naar voetnoot57
En gheven u een praat van schóóne wóórden vals,
En soecken met gheweldt van wringhen, en van wrijven,
60[regelnummer]
Een traantje soo ghemaackt, ten óóghen uyt te drijven,
En met gheveynst ghebaar versieren een onschult,Ga naar voetnoot61
Waar op dat ghy terstont u gramschap laten sult,
En 't al te dweech ghemoedt van wreede tyrannijenGa naar voetnoot63
Beschulden, als of ghy waart oorsaack van haar lijen,
65[regelnummer]
En gheven uyt u selfs u over inde macht,
Die met betraant ghelaat om u in't harte lacht.
ritsart
Die schandelycke treek, 't bedroch, en schelmerijen,Ga naar voetnoot67
Dat werdt ick nu ghewaar, maar meest myn sotternyen,Ga naar voetnoot68
En 't wonderlyck verraadt. Ick brande van een vlamGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Die uyt onkuysche lust haar eerste oorsprongh nam,
Ick doe al wetens quaadt, al streefter reden teghen,
Myn sinlyckheydt verwindt, ick ben te seer gheneghen,Ga naar voetnoot72
Ick sterf dat ick sie, ick leef, ick weet niet hoe,Ga naar voetnoot73
'k Heb noch belul, noch raadt, ay raadtmen dat ick doe?Ga naar voetnoot74
koenraat
75[regelnummer]
Staet af van't snóódt vervolch van u ver bode minne,Ga naar voetnoot75
En tueghelt met verstandt u tóómelóóse sinnen:
Valt u 't beginsel swaar, of barst u 't hart van spydt,
| |
[pagina 32]
| |
Allengsjens dat versacht met hulp van werck en tydt:
Gheen beter middel mach u yemandt hier voorstellen,
80[regelnummer]
Om u op 't alderminst in dese saack te quellen.
ritsart
Maar houdy dat voor best?
koenraat
Ja Heere! dats ghewis,
Maackt toch gheen swaricheydt, noch gróóte droeffenis
Om een lichtvaardicheydt; den vrouwen aangheboren,
Die licht vergheten 't gheen sy lichtelyck verkoren.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Siet daar, daar komtse selfs, die pest, en het verderf,
Die u gheheele goet verteert als eyghen erf.Ga naar voetnoot86
moy-aal
Ach arme! ick helas! ick ducht, dits al myn vreesen
Dat Ritsaart seer versteurt en tóórnich sal wesen
Op myn, om dat ick hem voor deur heb laten staan,
90[regelnummer]
Niet wetende waarom ick sulcx heb ghedaan.Ga naar voetnoot90
ritsart
Ach Koenraadt wat is dit? ick kan gheen wesen houwen,Ga naar voetnoot91
Myn hart ontsinckt my slechts alleen door het anschouwen.Ga naar voetnoot92
koenraat
Hebt goede moedt, myn Heer, komt nader by het vyerGa naar voetnoot93
Al waardy stijf van kouw u wermte die is hier.Ga naar voetnoot94
moy-aal
95[regelnummer]
Wel wie spreeckt daar? zyt ghyt? o sleutel van myn sinnen!Ga naar voetnoot95
Hoe blijfdy nu soo staan? hoe gady niet na binnen?
En krijch ick goeden dach? noch die ghewone kus?Ga naar voetnoot97
En spreeck gy niet een wóórdt? wel lief! hoe swijchdy dus?
ritsart
Lief! ja lief, goen dach lief, hoe meuchdy noch soo spreken?Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Hoe lief dat ick u waar dats gist'ren wel ghebleken:
Die valsheydt hadt ick noyt in u te zyn ghelóóft,
| |
[pagina 33]
| |
Dat ghy my sonder reen de deure sluyt voor 't hóóft.
moy-aal
Ay lieve laat dat na, laat ons wat anders praten?
ritsart
Wat sechdy! soud' ick dit so los dan varen laten?Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Och! oft ick eens van Godt soo vele maar ontfingh
Dat my de min als u niet dieper in en gingh;Ga naar voetnoot106
Oft dat u eens de vlam die my het hart doet blaken,
Met sulcken hitte mocht u siele brandent maken.
Of roock ghy maar de geur, ghy sturreft van myn leedt,
110[regelnummer]
En van de bittre spijt, die ghy my gist'ren deedt.Ga naar voetnoot110
moy-aal
Bedroeft u niet myn hart! myn lievert! ach myn waarde!
Daar is gheen soeter mondt (ghelóóf ick) opter aarde.
Myn uytverkoren! ach 't is niet uyt trots gheschiet,Ga naar voetnoot113
Noch oock om lievers wil, neent seeckerlycken niet,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Maar tot een goeden endt al myn voornemen streckten.Ga naar voetnoot115
koenraat
Ja dat ghelóóf ick best! en dat ghy 't daarom recktenGa naar voetnoot116
Ten goeden eynde, he? en om beterswil quansuysGa naar voetnoot117
Soo sloot ghy ons uyt liefd' soo moytjes buytenshuys.Ga naar voetnoot118
moy-aal
Ja dunckt u dat? wel an, ick wil u nu bedieden
120[regelnummer]
Om welcke saake ick u hebbe doen ontbieden:
ritsart
Int u belieft, secht op?Ga naar voetnoot121
moy-aal
eerst bid ick datje secht
Of hy wel swijghen sal, den desen, uwe knecht?
koenraat
Wien, ick? seer wel, maar houwt! ick sweert u by myn trouwen,Ga naar voetnoot123
Soo langh ick waarheydt hóór kan ick myn mondt wel houwen;
| |
[pagina 34]
| |
125[regelnummer]
Maar soo ghy yets versiert van leughens dit, of dat,Ga naar voetnoot125
So brengh ick het terstont over die heele stadt,
O ick kan soo larye, trots yemandt vande besteGa naar voetnoot127
Larysters van't heeckel-velt, van't kattegat, van't hol en vande vesten.Ga naar voetnoot128
Dats nou al eveleens, spreeckt op, en sechdy reyne biechtGa naar voetnoot129
130[regelnummer]
Soo sal ick swyghen, en u straffen als ghy liecht.Ga naar voetnoot130
moy-aal
Ick had een moeder die woonachtich was in Spangjen,
Doch Brabants van geboort.Ga naar voetnoot132
koenraat
dats wel!
moy-aal
als de prins van Orangjen
Hier uyt het lant vertrock, met zyn eedlen en bloedt,Ga naar voetnoot133
Uyt vreese van het straf bedwinghen van't ghemoedt,
135[regelnummer]
En soob'ren staat des lants, en dat d'Hollantsche Steden,Ga naar voetnoot135
Den grooten overlast, en 't schricklyck móórden leden;
So wasser seecker Don een lóósen ouwden guyt,Ga naar voetnoot137
Die een kleyn Meysje hadt beneffens and're buyt,
Die hy soomen daar riep wel loff'lyck hadt verwurven,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Dit schonck hy an myn Moer, en vóórts is hy ghesturven
An die fransoysche sieckt, en quellingh vande Maagh;Ga naar voetnoot141
Hy seyde eer hy stierf, dit kint is uyt den Haagh.
koenraat
Uyten Haagh!Ga naar voetnoot143
moy-aal
So denck ick, ick ben niet sekers vroeder;
Sy noemde dickwils my haar Vader en haar Moeder:
| |
[pagina 35]
| |
145[regelnummer]
Maar vóórt gheen meer bescheyt, noch van haar staat of stadt,Ga naar voetnoot145
Van welck door jonckheyt sy gheen kennis heeft ghehadt.
Daar na myn Moeder hiel dit jonghe wicht in eeren,
En lietet Kunsten, en veel schóóne wercken leeren,
Van Naayen met de naait, van teeck'nen uyter handt,
150[regelnummer]
Van 't spelen op de Luydt, na de manier van 't Landt:
Van lustigh dansen, oock van meesterlyck te singhen;
Int kort, sy brochtse op in alle soete dinghen;Ga naar voetnoot152
Myn Moeder hadtse toch te wonderlijck besint,Ga naar voetnoot153
Niet als een vremdelingh, maar als een eyghen kint;
155[regelnummer]
En ick hadse oock lief, en sach haar byster garen,Ga naar voetnoot155
De lieden waanden dat wy twee ghesusters waren.
Daar na so ist ghebeurt dat ick seecker verdraghGa naar voetnoot157
Maackten, met een Jonghman die hier voor leggher lagh:Ga naar voetnoot158
Een Oosterlingh! die mijn (God wil het hem vergheven)Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Hier tróónd, en brachtmen tot dit onbehoorlyck leven:Ga naar voetnoot160
Hy hadmen seer bemindt ghelyck het bleeck in't ent
Want siet hy maackte mijn al 't goet by Testament.
Na wat verlóóps van tydt so quam hier doen een Ruyter,Ga naar voetnoot163
Een hallef mallen bloet een Róóver, een Vrybuyter,Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Die had de Muts op myn, en heeft mijn vaak besochtGa naar voetnoot165
Tot dat hy lest vertrock en reysden op een tocht.
't Sint viel u óógh op myn, ghy quaamt by my verkeerenGa naar voetnoot167
En trockt myn hart en sin, ick mocht u niet ontbeeren,Ga naar voetnoot168
Als ick u niet en sach myn siel was ongerust:
170[regelnummer]
Als ick u weder sach ick vlamden steets van lust,
U selven ist bekent, hoe ick u plach te streden
En myn verborghentheen so grondich te beveelen:Ga naar voetnoot172
| |
[pagina 36]
| |
Ghy waart alleen myn raat, myn hulp, myn huel, myn heyl,Ga naar voetnoot173
Dien oydt was meest de wech tot mynen boesem veyl,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Daar myn als brandent lont de ving'ren van u handen
Ontvonckten 't ingewant, en deet als Bus-poer branden.Ga naar voetnoot176
En elcken woordt, hoe kleyn dat ghy tot mywaarts sprack,
My als een Sulpher-stock, de heete borst ontstack.Ga naar voetnoot178
Helas! wat kittelingh gevoel ick door 't vernuwen:Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Myn tróóst! waarom ist myn belet met u te huwen?Ga naar voetnoot180
koenraat
Ja hadse dat geluck die afgereden QueenGa naar voetnoot181
Hy trouwe? ja kóópje geen glas? ick denck wel neen.Ga naar voetnoot182
moy-aal
O waardige! gedenckt hoe ghy eens waart ghelegen
Nevens myn groene sy: ghelyck wy dickwils pleghenGa naar voetnoot184
185[regelnummer]
Te doen: Maar noyt so soet als die ghewenste nacht
Die van ons beyden wert met vreughden door-ghebracht.
ritsart
Wat nacht, wanneer, en hoe?Ga naar voetnoot187
moy-aal
Maer doe ghy onder allen
Verwonnen vande vaack in slaape waart ghevallen;Ga naar voetnoot188
Mijn hóóft lach in u narm, u hand lach an myn sy,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
U óóchjes hallef toe die lonckten noch op my:
Wie weet wat tochten dat my inde sinne viellen,Ga naar voetnoot191
De reden met ghewelt myn lusten teghen hiellen,
So niet; of ick rees op, en kusten vóórt terstontGa naar voetnoot193
U voorhoofd, wangh en kaak maar boven al u mont:
195[regelnummer]
Ick sprack, ghy snoofd, ick woeld, en stille bleefdy legghen
| |
[pagina 37]
| |
En wat ick meerder docht dat sal ick u eens segghen.Ga naar voetnoot196
koenraat
Also! liech al voort, wel seecker jy kuntet promptGa naar voetnoot197
Ist geen jammer dat liegen sondt is, daert so wel te pas kompt?Ga naar voetnoot198
Wat gherammel heb ick hier? jy sult de waarheyt spreecken,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
En beginnen daar jy eerst u reden by liet steecken.Ga naar voetnoot200
moy-aal
Wel ymmers hóórt dan toe, hoe dattet voorts bevoer:Ga naar voetnoot201
Myn moeder sturf, en liet het jonghe kindt haar broer,
Wel verstaande mijn Oom, die somen wel magh wetenGa naar voetnoot203
Van een gierigen droes was gants en al beseten:Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Niettemin voor eerst, so nam hy 'twicht wel waarGa naar voetnoot205
Onghevaarlyck den tydt van thien of twalif jaer,Ga naar voetnoot206
Int leste wiert myn Oom heel suynich en heel kaarich,
Doch d'oude lieden zyn hier meest van onderwaarich,Ga naar voetnoot208
Sy garen sparen steets alst minst haer is van noot,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
S'onthouwen om het geldt haar selven kleet en broot.
Wat strenghe straf lecht ghy, o giericheyt! rechtvaardich
U slaven op? en acht haar kost noch voetsel waardich.
De man hadt ghelt en schat in grooten overvloet,
Wat wast? hy was en bleef een dienst-knecht van zyn goedt.
215[regelnummer]
Des smorghens stont hy op in een kaal onderrockje,Ga naar voetnoot215
En gingh int vulles-vat, en roerdent met een stockje,
Oock somtijdts met zyn hant, en sochtet scharep duer,Ga naar voetnoot217
En vulde so een sack met d'een en d'ander luer.Ga naar voetnoot218
Hy brayde alle daagh zyn korfjes en zyn matten,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
En bleef een Bedelaer by Ridderlycke schatten.
Wat baat de Ryckdom dan alsmense niet besteet
| |
[pagina 38]
| |
Tot ons of 's naastens nut? ach armen niet en beet!Ga naar voetnoot222
O geltsucht! o ghy plaagh! ghy gront-vest aller quaden!
O hongher diemen kan vernoegen noch versaden!Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Maar wat de Duyvel denckt en blaast de mensche inGa naar voetnoot225
Volbrenght hy met een set om 't snoode gelts ghewin:Ga naar voetnoot226
Ghelyckmen Nóóm, die om veel gouts te saam te hóópen,Ga naar voetnoot227
Besloot dit lieve Lam aan yemant te verkóópen.Ga naar voetnoot228
ritsart
Wel hoe verginckt hem doch?Ga naar voetnoot229
moy-aal
Recht als AEsopus hondt,
230[regelnummer]
Die om de schijn van 't gróót, verloos 'tvleys uyt zyn mondt:Ga naar voetnoot230
Hy is uyt Spaengien vóórt met dit opset ghevaren,
Om haar te veyllen by de Turcken of Barbaren.Ga naar voetnoot232
ritsart
Onmenschelyck ghebruyck! Godlóóse schelmery!
Datmen de menschen vent, tot paartsche slaverny!Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Hier zynder oock in stadt, die sulcken handel dryven,
In Farnabock: maar 't sal Godt niet verhoolen blyven.Ga naar voetnoot236
moy-aal
De Spaansche Kraack en was met ballast niet ghelaan,Ga naar voetnoot237
Maar met Jan gatten, dier niet op de vaart verstaan:Ga naar voetnoot238
Sy dwarlen inde Zee met neerghestreeke Seylen,
240[regelnummer]
En weten star noch grondt te schieten noch te peylen.Ga naar voetnoot240
De kracht vande Magneet en wasser niet bekent,Ga naar voetnoot241
En niemant was van haar de dolle Zee ghewent,
Voorts kompter bruysent an een schip vol ruekeloosenGa naar voetnoot243
| |
[pagina 39]
| |
En Godt-vergeten guyts van schuymers en Matroosen,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Die klampen hem anboort, en legghen hem een laaghGa naar voetnoot245
Gheschuts ter zyen in, en raken so voort slaagh:
Dat groote Back-beest dat verlaan was met ses hondertGa naar voetnoot247
Spaenjaarden, was terstont verovert, en gheplondert,
Gepluystert, en geplockt, van gelt en kostlyckheen,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Diese waanden op de tocht te mang'len en besteen;Ga naar voetnoot250
De Specken, die haar lyf met gelt niet konden boeten,Ga naar voetnoot251
Die nam het Grauw gheswindt en spoeldese de voeten:Ga naar voetnoot252
Myn Oom wert ande Mast recht overeyndt ghestelt,
En met een touw om 't hooft gewronghen en gheknelt,
255[regelnummer]
Dat hem de ad'ren grof opswollen schier tot barsten,
So dat hy beet van pyn dat hem de tanden knarsten:
Noch leet hy nieten mydt: doen quam een oorlochs-boefGa naar voetnoot257
En nam zyn voorste duym, en schroefse in een schroefGa naar voetnoot258
Dat hem ten naghel uyt, het bloet met krachte spuyten,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Syn lyf was hem so lief niet als zyn Spaensche kluyten.Ga naar voetnoot260
De Schieman sprack tot hem wijst met gemack u gheltGa naar voetnoot261
Of ick salt u eerlangh doen segghen met ghewelt!
Dan ick raadt u voort best verweckt my tot gheen tóórenGa naar voetnoot263
Of 'k sal met Bossekruyt vervullen dyne óóren,
265[regelnummer]
En steeckent met wat vier hiel luchtigh inde brandtGa naar voetnoot265
Ist dat ghy hier u geldt niet daadlyck schaft ter handt!Ga naar voetnoot266
Doen isser 'tgroote wóórt dusdanigh uytghekomen:
Ick hadt, o mannen! hoort, grootmoedigh voorghenomenGa naar voetnoot268
Te sterven, eer ick u souw wysen geldt of goedt
| |
[pagina 40]
| |
270[regelnummer]
Doch een dingh wringht en wroegt, ja geesselt myn gemoetGa naar voetnoot270
So fel en ysselijck met hondert duysent strepenGa naar voetnoot271
Om dat ick myn o schandt! so byster heb vergrepen:Ga naar voetnoot272
Dat witte meysje, dat daar ginder sit en schreyt,
Dat had ick laas! ghedocht uyt ickers giericheydtGa naar voetnoot274
275[regelnummer]
Aan eenich Moorsche Prins of Koningh te verkóópen,
Nu ist God danck met haar veel beter afghelóópen;
Och! doeter toch gheen quaadt, doet myn vry watje wilt,
Het is my schier alliens of ghy myn braat of vildt;Ga naar voetnoot278
Daar leyt myn geldt (seyd hy) deylt ghy dat bóótsghesellen:Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Vóórt heeft hy't avontuur van't meysje gaan vertellen,
Van waar, en hoe sy quam, en wien haar heeft ghebrocht,
Kort om; myn nóóm is daar voor slaef int landt verkocht.Ga naar voetnoot282
ritsart
Hoe tommelt het gheluck van 's menschen staat en leven!Ga naar voetnoot283
Maar wien heeft u soo vlack al dese reys beschreven?Ga naar voetnoot284
moy-aal
285[regelnummer]
Den Hopman myn boelschap die heeftet myn vertelt,Ga naar voetnoot285
Want hy was Kapiteyn van't róóvers schip ghestelt:
Van fyn ducate goudt soo schonck hy myn een keten
Tot een wellekom; maar doen hy quam te wetenGa naar voetnoot288
Dat ick met u op nuw soo kennis hadt ghemaackt,
290[regelnummer]
Soo quam hy op zyn Paart, hy is doch haast gheraackt,Ga naar voetnoot290
Die sotheydt heeft hy, dat hy om lueren en sueren,Ga naar voetnoot291
Als een by-slapen, hem soo hevich gaat verstueren;Ga naar voetnoot292
Myn dunckt 't is mis-verstandt, datmen daar soo op siet:Ga naar voetnoot293
So veel als myn angaat, ick neem dat soo nauw niet.
ritsart
295[regelnummer]
Wat onbeschaamtheyt gróót ghebruyck gy in u wóórden?
| |
[pagina 41]
| |
Waar bleef het meysje doch? dat woud' ick dat ick hóórde:
moy-aal
Hy brochtet met de buyt in dese meeningh hier,Ga naar voetnoot297
Om my te schencken tot een meydt of Kamenier,
Dan nu hy siet en hóórt hoe dat wy 't samen leven,Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Nu is hy niet ghesint de Dochter myn te ghevenGa naar voetnoot300
Voor en al eer dat ick (het dient u toch gheseyt)
Een wijltydts met hem leef in alle vriend'lyckheydt:
Niet dat ick op hem soo tóchtich ben verslinghert,Ga naar voetnoot303
Die niet soets aan hem heeft, ick spot maar met den dringhert,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Ten is gheen Ritsaardt! ghy Toovenaar ghy maackt myn
Een ander mensch, als ick voor dese plach te zyn.
O vriendelycke mondt! verhóórt toch myn ghebeden
En laat myn sulcx toe om drie besond're reden:Ga naar voetnoot308
Voornaamlyck om dat sy myn suster was gheacht,Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Ten andren om dat sy is van een goet gheslacht;Ga naar voetnoot310
Ten derden op dat ick soo ick an haar kon raken,Ga naar voetnoot311
Met wedergheven my hier vrienden mochte makenGa naar voetnoot312
Van haar vriendtschap, met weldaadt, ghy weet dat ick benGa naar voetnoot313
Hier vreemt en vriendelóós, en dat ick niemandt ken,
315[regelnummer]
Siet hierom bid ick u, ick kan u niet ghebieden,
Vergunt my dat zyn wil en myne mach gheschieden:
En maackt de stomme niet maar gheeftme doch antwoort!Ga naar voetnoot317
ritsart
Wien heeft zyn daghen oyt so snóóden vondt ghehóórdt?Ga naar voetnoot318
O hartelóóse mondt! u valsheyt en u snóótheyt
320[regelnummer]
Beken ick door de tijdt in haar volwassen gróótheyt;Ga naar voetnoot320
| |
[pagina 42]
| |
O loghens sonder grondt! o al te dubble reenGa naar voetnoot321
Van onschult: maer te blauw en vol lichtvaardicheen:Ga naar voetnoot322
Het kindt dat is gheróóft, de Spaengiert is ghesturven,
U moeder die is dóót! u nóóm heeft 't kint verwurven,
325[regelnummer]
Die heeftet opghequeeckt, die ist daar nae ontrócktGa naar voetnoot325
Van Hopman Roemer die ghy't garen weer onttrócktGa naar voetnoot326
Om haar te lev'ren haar Maachschap, om haar vrindenGa naar voetnoot327
Door sulcken grooten duecht en vruntschap te verbinden.Ga naar voetnoot328
Versieringh schóón versiert, dan daar toe maar beleydtGa naar voetnoot329
330[regelnummer]
Om te bedrieghen myn simple onnooselheydt.Ga naar voetnoot330
Met het gheleent ghelaat van u ghesplete minneGa naar voetnoot331
En gunsten sonder hart: Ritsart waar zyn u sinneGa naar voetnoot332
En siedy niet, dat zy nu in haar hart besluytGa naar voetnoot333
Een Zeeróóver! een bloedt! en u; die schoptse uyt?Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Doch schóón bewimpelt om met vruntschap u te slijtenGa naar voetnoot335
Uyt jonst niet, maer uyt vrees, dat ghy haar souwt verwijtenGa naar voetnoot336
Het hoerachtich onthaal.Ga naar voetnoot337
moy-aal
ach! Ritsardt lief 'k en doe
Ghy weet immers wel bet, vertrouwdy myn dat toe?Ga naar voetnoot338
Waar heeft dat yeuwerts aan int minste doch ghebleken?Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Hoe macht u van u hart so wrevelich te spreken?Ga naar voetnoot340
Ghelóófdy het bewijs nu minder als 't vermoen?
Myn waardert! ach myn tróóst! wat wildy? ick salt doen;Ga naar voetnoot342
| |
[pagina 43]
| |
Wist ick den óórsprongh maar van u weemoedich trueren
Ick souse weeren dat 't u nimmer sou ghebueren.Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Ach! siet soo droevich niet, 't schijnt dat u 't harte sluyt:Ga naar voetnoot345
En weet ghy niet myn lief! dat u druck overspruyt?Ga naar voetnoot346
Komt geeft myn noch een kus! hoe; laatje myn noch pracchen?Ga naar voetnoot347
So sekers kindt, ick docht of ghy niet eens souwt lacchen?Ga naar voetnoot348
Myn hartebreecker! ach! waarom bedroefdy myn?
350[regelnummer]
Hoe soud' ick van u doch ghescheyden kunnen zyn?
Bidt Godt maar dat hy u alsulcken vrouw doet trouwenGa naar voetnoot351
Die u bemint als ick, ghy sult u gh'luckich houwen.Ga naar voetnoot352
Myn tróóstertje! myn hart! ghy en sult nimmer sien
Dat yemant meerder jonst als u, en sal gheschien,Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Dus stelt u siel gherust, ick sal u van myn leven
Noch nu, noch nimmermeer vergheten noch begheven.Ga naar voetnoot356
ritsart
Verradelijcke Vrouw! die myn bedriechlijck kust
Uyt valsheyt meer vervloeckt dan van een lieve lust.Ga naar voetnoot358
Ick merck u helsche treek, u meyneedt en u loghenGa naar voetnoot359
360[regelnummer]
Daar ghy myn hebt soo schelms en schendich met bedroghen.Ga naar voetnoot360
Wat Duyvel heeft u tot dit weyfelen beroert?Ga naar voetnoot361
Ghedenckt u niet den eet die ghy soo dickwils swoert,
Dat niemant 't gheender tijdt my uyt u sin souw drijvenGa naar voetnoot363
En dat ick in u siel de opperste souw blyven?
365[regelnummer]
Of hebdy o Moy-aal! nu gheen gheheuchenis,
(Hoe wel ter nauwer nóódt verhaalens waart en is,)
Hoe dat ick u van't Jaar een lustigh huys gingh huuren,Ga naar voetnoot367
Van alles soo versien, dat ghy neffens u buurenGa naar voetnoot368
| |
[pagina 44]
| |
Heerlijck mocht komen uyt? dat weet myn Vaders kas,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Die int sluyten van 't boeck vry wat ten acht'ren was.Ga naar voetnoot370
Hoe dickwils deedt ick 's nachts de stadts Speel-lieden speelenGa naar voetnoot371
Voor u deur? dat meer is: wat schonck ick u juweelen?
Heb ick u niet vereert met Par'len en Kourael?Ga naar voetnoot373
Dan met een goude Ringh: dan met een silv're Schaal,
375[regelnummer]
Dan met een Siserandt, en ander frayicheden?Ga naar voetnoot375
Wat Vryers hebdy doch, al zyn s' uyt ander Steden
Die u sulckx doen? ick kent, ick was noyt uyter StadtGa naar voetnoot377
Veerder dan in Brabandt, daar leertmen oock al wat:
Hoe datmen leven sal met vriendelycke Vrouwen.Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Heb ick oock yet belooft 't gheen ick u heb onthouwen?
Heb ick u yet ontseydt dat ghy aen my versocht?
Wat weygerd ick u oyt daar ghy met lust om docht?Ga naar voetnoot382
Eergist'ren badje myn dat ick u eens souw kóópen,
Of kryghen een Moris; ick hebber een belóópenGa naar voetnoot384
385[regelnummer]
Die onse Schipper selfs gints van Angola brocht,
Dees heb ick op het duurst hem uyt de handt ghekocht;
Die schenck ick u op nu, suldy al dit belóónenGa naar voetnoot387
Met my te bannen om een ander hier te tróónen?Ga naar voetnoot388
moy-aal
Wel Ritsardt wat is dit? Hoe wel ick hadt ghewaantGa naar voetnoot389
390[regelnummer]
Dit te bestellen juyst so ick u heb vermaent:Ga naar voetnoot390
Te weten; dat ick docht hem 't meysje te ontsmeken:Ga naar voetnoot391
Maar liever, eer ick u (ick bidje! hoortme spreken)
Te vyandt kryghen souw, ick vollich u ghebien;Ga naar voetnoot393
Secht wat u best ghevalt.
| |
[pagina 45]
| |
ritsart
O Godt! mocht dat gheschien.
395[regelnummer]
Dat ghy't van harten spraakt: of kon ick het vertrouwenGa naar voetnoot395
Voor waarheyt, so dat ick my mocht versekert houwen;
Ick lietet u noch toe, hoewel met groote smart.
koenraat
Dat wóórdt dat heeft al ree gants omgheset zyn hart.Ga naar voetnoot398
moy-aal
Ik meent van harten, ach! ach! dit is te beklaghen
400[regelnummer]
Dat ghy niet sonder my souwt kunnen zyn twee daghen.
ritsart
Myn lief! een dagh of twee, dat waar een kleyne saak,
Maar al myn vresen is, waar door ick swaarheydt maak;Ga naar voetnoot402
Dat die twee metter Tydt wel twintigh souwde warden.Ga naar voetnoot403
moy-aal
Neen sekerlijck, ghelooft, hy salt niet langher harden
405[regelnummer]
Als twee daghen, of etc.Ga naar voetnoot405
ritsart
Of! heb ick u niet gheseydt?
Ick schey'er uyt, ick gheef u gants gheen vryicheydt.
moy-aal
Ghewisselyck hy sal dan datelyck vertrecken,Ga naar voetnoot407
Als ick het meysjen heb sal ick noch met hem gecken.Ga naar voetnoot408
ritsart
Wel an, ick ben te vreen, die tydt wert u vergunt.Ga naar voetnoot409
moy-aal
410[regelnummer]
Met recht heb ick u lief myn aldergróótste vrunt!
ritsart
Gaat, en doet wel, en ick sal met myn speel-genootenGa naar voetnoot411
Gaan tijen op ons Landt en Hof-ste buyten Sloten,Ga naar voetnoot412
Haast dat een dagh of twee daar lichtlyck henen springt.Ga naar voetnoot413
Myn hart my tot de wil van myn Moy-Aaltje dringt.Ga naar voetnoot414
| |
[pagina 46]
| |
415[regelnummer]
Ghy Koenraat, brengt de Swart, gelyck het is besteecken.Ga naar voetnoot415
koenraat
Gaaren.
ritsart
Moyaal vaart wel, wilt u beloft niet breken.
moy-aal
Ach Ritsaart! ach myn Siel! gelieft u oock yet meer?
ritsart
Ick weet niet dat ick nu yet sonders meer begeer.Ga naar voetnoot418
Dan dat, als ghy sult zyn by den korsel weersoordichGa naar voetnoot419
420[regelnummer]
En gemelycken bloedt, met 'tlichaam tegenwoordich:
Dat ghy dan met u hart afkeerich van hem scheydt,Ga naar voetnoot421
En kompt by my op 'tlandt met u genegentheydt.
Siet dat ghy my bemindt by daghen en by nachten,Ga naar voetnoot423
En dat ghy my begeerdt, en wenscht in u gedachten,
425[regelnummer]
En dat ghy in my hoopt, en u in my verblydt,Ga naar voetnoot425
En dat ghy over al in myn by-wesen zyt:Ga naar voetnoot426
Endelyck, dat ghy my door myne Jonsts vernuwenGa naar voetnoot427
De myne wert en blyft, gelyck ick ben den uwen.Ga naar voetnoot428
moy-aal
Het moeyt myn in myn hart, dat hy noch so wantrouwt,Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Dat hy myn minne voor niet bondigher en houwtGa naar voetnoot430
Als die Straat-hoeren die haar Lichaam aller uuren,Ga naar voetnoot431
Aan d'een en d'ander guyt verkóópen en verhuuren:
Ik bender so niet an, te vroom is myn ghemoedt,Ga naar voetnoot433
Daar ben ick seecker toe te eerlyck en te goedt.Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Daar leydt geen soeter naam en spartelt in myn hartje,Ga naar voetnoot435
En hippelt op myn tong, als Ghy, o myn Ritsartje!
| |
[pagina 47]
| |
Al 'tgeender is geschiet, of datter sal geschien,Ga naar voetnoot437
Is om het Maaghdeken, van welke dat ick mien
Dat ick de Broeder heb gevonden, door vernemenGa naar voetnoot439
440[regelnummer]
Na 'tGeslacht, en dat sy malkander so wel swemen;Ga naar voetnoot440
Oock heb ick van Oude-lien daar volle kennis of:Ga naar voetnoot441
Hoe dat haar Vaders huys stont tegen over 'tHof
Daar ande Vyv'ren-bergh, en dat een van zyn sonen,
Die daar de Brandt ontliep, hier 'tAmsterdam quam wonen,
445[regelnummer]
Siet om de veyllicheyt, want de Spechten de'en hierGa naar voetnoot445
So veel quaats niet, als wel de Bloedt-raadt en het vier.Ga naar voetnoot446
De Jongman die is ryck en machtich van Geslachte,
Ick heb hem tans ontboo'n, ick ga hem t'huys verwachte.
Eyndt van het Eerste Bedrijf. |
|