[Abraham de Vries]
Vries (Abraham de), geb. te Amsterdam 20 April 1773, studeerde in zijne geboortestad in de theologie en letteren, toen hem in 1795 de betrekking van adjunctsecretaris bij het Comité van Algemeen Welzijn werd opgedragen. Bij de omwenteling van 1798 echter werd hij ontslagen. Nu hervatte hij de studiën voor zijn kerkelijk ambt en werd in 1799 predikant te Nijmegen, 1801 te Leiden en in 1803 te Haarlem, waar hij in 1838 zijn emeritaat vroeg, en er bleef wonen, totdat hij 3 Nov. 1862 overleed. De Leidsche Hoogeschool benoemde hem honoris causa in de letteren.
Hij schreef: Voorbericht voor de eerste uitgaaf van P. Nieuwland's Nagelaten gedichten, 1797; Iets over de Nederduitsche taal (Vaderl. letteroef. 1805, en Taalk. Mag. van De Jager. 1835). Hij heeft zich vooral beijverd in het handhaven der eer van Nederland, in betrekking tot de uitvinding der boekdrukkunst, zooals blijkt uit de volgende geschriften van zijn hand: Rapport der Commissie, benoemd door den Raad der stad Haarlem, tot het onderzoek naar het jaar van de uitvinding der boekdrukkunst en ter ontwerping van een plan voor de viering van het aanstaande eeuwfeest; Nieuwe bijdragen tot de geschiedenis der uitvinding van de boekdrukkunst door Laurens Janszoon Coster te Haarlem; (met Jac. Koning) Korte beschrijving der boeken door L.J. Coster te Haarlem tusschen 1420 en 1440 gedrukt, en van eenige merkwaardigheden hem betrekkelijk ten toon gesteld op het vierde Eeuwfeest der drukkunst. Deze drie stukken zijn opgenomen in de Gedenkschriften wegens het 4e Eeuwgetijde, enz. bijeenverzameld door V. Loosjes, Haarlem 1823. Verder schreef hij: Voorberigt voor de 3e uitg. van P. Nieuwland's Nagelaten gedichten, Haarlem 1827; (met Jer. de Vries) Voorberigt voor De Cycloop van Euripides door Mr. W. Bilderdijk, 1828; Een voorbeeld van onpartijdigheid in het geschil over de uitvinding der boekdrukkunst, (Konst- en L.bode 1834) Brief aan A.D. Schinkel over Guichard's Notice sur le Speculum Humanae Salvationis, (id. 1841); Bewijsgronden der Duitschers voor hunne aanspraak op de uitvinding der boekdrukkunst, 's-Hage 1844; Bewijzen voor de echtheid en gelijkenis der oude afbeeldingen van Coster, Haarlem 1847; Lotgevallen van Costers woning, Haarlem 1851; Hedendaagsche voorstelling van Coster en de uitvinding der boekdrukkunst in Frankrijk, 's-Hage 1853; Iets over een brief van C. van Alkemade aan de regeering der stad Haarlem van 3 Juli 1699, over de uitvinding der boekdrukkunst (Konst- en L.bode, 1853); Lijst der stukken betrekkelijk de geschiedenis van de uitvinding der boekdrukkunst, berustende op het Raadhuis te Haarlem, Haarlem 1862; en eindelijk bewerkte hij den Catalogus der stedelijke Boekerij van Haarlem; eene verzameling wier inrichting en ordening aan hem te danken was, en die onder zijn veeljarig bestuur eene groote vermaardheid heeft verkregen.
(Hand. Mij. Ned. Lett. 1863.)