[Hendrik Franciscus Tollens Caroluszoon]
Tollens Caroluszoon (Hendrik Franciscus), later Hendrik Tollens Cz., werd te Rotterdam geb. 24 September 1780, uit Gentsche ouders van zeer bescheiden stand, was reeds vroeg te Amst. in de Niezel op het kantoor bij een oom, die in verfstoffen deed en die met dezen neef ‘altijd op rijm sprak.’ De laatste ging voor een jaar naar de roomsche kostschool te Elten en was in 1795 weer thuis. Hij werd dichter voor de patriotten, secr. in een hunner clubs en werkte voor het tooneel, waartoe familieleden, die met muziek, zang en schouwburg in betrekking stonden, aanleiding gaven. Van zijn vroegtijdig huwelijk, met Gerbranda Cath. Rivier gesloten, te Souburg, waar de clandestine bruidegom en bruid zich als Amsterdamsche jongelui voordeden, is reeds blz. 657 gesproken. Van dien tijd is de dichter altijd een werkzaam koopman in verfstoffen geweest; een paar keeren 's jaars bereisde hij zijne klanten, tot in Zeeland, klom tot groot aanzien in de letterk. wereld, ontving welverdiende hooge onderscheidingen en was, vooral sedert 1830, onze volksdichter. In 1846 ging hij persoonlijk uit zijne zaak, vestigde zich op Ottoburg te Rijswijk, bracht zijn rusttijd in ijverige letteroefeningen door en overl. er, met de pen in de hand, den 21 Oct. 1856. Reeds voorlang had hij zich bij de Remonstr. broederschap gevoegd. Met wijdde hem een standbeeld te Rott. en een monument op zijn graf te Rijswijk.
Van zijn tooneelwerk is niet veel overgebleven; wat hij daarvan kon machtig worden, vernielde hij, alzoo ook zijne eerste dichtwerkjes; aangenamer geschenk dan een zoodanig boekske kende hij op zijn ouden dag niet. De verzameling en gedeeltelijke uitgave zijner ‘erkende en goedgekeurde’ gedichten was zijn allerlaatste arbeid. In hoofdzaak zijn de volgende geschr. door hem uitgegeven: De Bruiloft, blsp., (proza) Amst. (in Aug.) 1799; Het huwelijk naar de mode, blsp., (proza) ald. 1800; De schoenmaker van Damaskus, tnlsp., ald. 1800; Konstantijn, burger-trsp., Rott. en Leid. 1800; Proeve van sentimenteele geschriften en gedichten, Amst. 1800; Proeve van Minnezangen en idyllen, 3 st., ald. 1800, 1802, 1805; Verleiding en vergoeding, trsp., Rott. 1801; De dood van Cesar, trsp., Amst. 1801; Kato te Utica, trsp., Rott. 1801; Gierigheid en praatzucht, blsp., (proza), Rott. 1801; Nieuwe verhalen, Rott. 1802; Abufar of het Arabisch huisgezin, trsp., Amst. 1802; Liedjes van Matth. Claudius, Amst. 1802; 2e dr. Leeuw. 1834; Dichtlievende Mengelingen, voorafgegaan van Andromache, trsp., 's-Hage 1802, 2e dr. van Andromache in 1809); Katilina of Rome gered, trsp., Amst. 1803; Tuiltje van geurige dichtbloemen op Franschen bodem geplukt, 's-Hage 1803; Aan de Britten, Lierzang, Amst., 1804; De Guebers, trsp., Amst. 1804; Aan de Britten, lierzang, Amst. 1804; Hugo de Groot, lierzang, en De dood van Egmond en Hoorne, in de werken der Bat. Mij., 1805; Lukretia of de verlossing van Rome, trsp., Amst. 1805;