Middeleeuwse witte en zwarte magie in het Nederlands taalgebied
(1997)–Willy L. Braekman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||
1. De verboden kunstenDe aard en het aantal wetenschappen waarmee de middeleeuwer verondersteld was zich te mogen inlaten, werd bepaald door twee criteria, het ene sociaal, het andere religieus. Enkel vrijgeboren mensen kunnen het zich permitteren de zg. vrije kunsten of artes liberales te beoefenen. Alleen zij zijn een vrijgeboren mens waardig. Dit in tegenstelling tot de zg. artes serviles, de onvrije kunsten, waarvan de beoefening aan laten of onvrije mensen werd overgelaten. De artes liberales werden in de vroege Middeleeuwen gegroepeerd tot een systeem (vergelijkbaar met de huidige indeling in humane en exacte wetenschappen) van zeven wetenschappen die zelf nog in twee groepen onderverdeeld werden: het trivium dat grammatica, rhetorica en dialectica omvatte, en het quadrivium met geometrica, musica, arithmetica en astronomica. Deze zeven artes of wetenschappen werden aan de universiteiten onderwezen. Ze vormden er de leerstof voor de zg. facultas artium, de filosofische faculteit die de titel magister verleende en de noodzakelijke voorbereiding vormde voor de toegang tot de hogere faculteiten (theologie, rechten en medicijnen) en de vrije beroepen. Deze laatste werden echter onder invloed van het humanisme met de artes-faculteit gelijkgesteld. Onvrije mensen werden verondersteld de artes serviles als hun terrein te beschouwen. Naar analogie met de vrije kunsten kan men ook hier een indeling in zeven groepen verdedigen: 1.handenarbeid, 2.krijgskunst, 3.zeevaart samen met aardrijkskunde, 4.landbouw en huishoudkunde, 5.dieren en jacht, 6.heelkunst, en 7.sport en spelGa naar voetnoot1. Het is de wereld van de middenstand, van de ambachtslui en de soldaten, van de derde stand. Deze artes serviles kwamen niet in de universiteiten aan bod. Hun doel was uitsluitend instructief-utilitair. Naast de sociale stand die een belangrijke rol speelde bij het bepalen van de wetenschap die men al dan niet kon bestuderen of beoefenen, was er echter ook nog een tweede factor waarmee men rekening diende te houden. Bijzonder belangrijk was immers de houding die de Kerk als instelling aannam tegenover bepaalde wetenschappen of pseudo-wetenschappen. Deze laatste benaming houdt reeds een afkeuring in en reveleert duidelijk een gebrek aan vertrouwen en aan bereidheid om ze ernstig te nemen. Dit bleek ook door ze niet op te nemen in de curricula van de universiteiten. Deze groep ‘wetenschappen’ werd door de Kerk dus met argwaan bekeken (de artes incertae: astrologie, alchemie) of gewoon veroordeeld en verboden | |||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||
(de artes prohibitae: magie en mantiekGa naar voetnoot2, d.i. waarzeggerij of wichelarij). De magie (de witte zowel als de zwarteGa naar voetnoot3 wil, buiten de natuurwetten om, macht verkrijgen over de omgeving, de natuur, de medemens en de omringende werkelijkheid; de mantiek wil kennis verkrijgen over de toekomst, alhoewel die volgens de Kerk alleen aan God bekend is. De aandacht van de mantiek voor de onbekende dimensies van de realiteit kon niet op de goedkeuring van de theologie rekenen. Onopgelost bleef immers de tegenspraak tussen het geloof aan de voorbestemdheid door het noodlot aan de ene kant en de menselijke wilsvrijheid aan de andere. Onduidelijk bleef ook hoe magische beïnvloeding van de werkelijkheid mogelijk kon zijn zonder tussenkomst van de duivel, of kon verzoend worden met de door God geplande wereldordeningGa naar voetnoot4. Het is dan ook niet te verwonderen dat de houding van de Kerk tegenover de artes incertae maar, vooral, tegen de artes prohibitae steeds gekenmerkt is geweest door een blijvende argwaan en een onverbiddelijke afkeer. Vanaf de vroege Middeleeuwen heeft ze het maleficium van de zwarte magie en de superstitio van de witte steeds weer tot mikpunt van verbodsbepalingen gemaakt. Eén van de beide verboden kunsten, de magie, is het onderzoeksobject van de hiernavolgende bladzijdenGa naar voetnoot5; de mantiek blijft hier verder buiten beschouwing. | |||||||||||||||
2. Wat is magie?De laatste jaren is er herhaaldelijk en van verschillende kanten op gewezen dat de termen magia, magica of ars magica zowel in de oudheid als in de middeleeuwen geregeld opduiken in een polemische context. Zo heeft John Gager er de aandacht op gevestigd dat, wanneer iemand er zijn opponent, vijand of tegenstrever van beschuldigde magie te gebruiken, dit weinig meer betekende dan dat deze persoon ‘powerful, peripheral, and dangerous’ wasGa naar voetnoot6. De negatieve connotatie die hier reeds duidelijk uit het gebruik van de term blijkt, komt nog sterker tot uiting in het volgende. Wanneer na de | |||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||
dood van Thomas Beckett te Canterbury wonderbare genezingen plaats vonden, zeiden de tegenstanders van de monniken dat die zg. mirakels met behulp van magie en duivelskunsten waren tot stand gebracht. Het leken wel mirakels, zo zeiden ze, maar het waren er in feite geen. Het kwam erop neer tot tegenstanders of andersdenkenden te zeggen: Wat wij doen of wat bij ons gebeurt, dat zijn mirakels; wat jullie doen, dat is magieGa naar voetnoot7. Hoe polemisch en beladen de term magia ook moge geweest zijn, steeds veronderstelt hij een onderliggende, gemeenschappelijke notie van wat men onder magie verstond. Deze betekenis zal wel nooit helemaal uniform of constant geweest zijn, maar toch kan men als essentie ervan stellen dat het één van de volgende twee manieren is om in de natuurlijke orde in te grijpen:
1) door een beroep te doen op bovennatuurlijke wezens (magia supernaturalis), geesten in het algemeen en in de ruimste zin van deze weinig precieze term. Daarbij moet men een duidelijk onderscheid maken tussen het beroep doen op goede geesten of op kwade geesten (demonen). De goede worden ingeschakeld voor het bekomen van lichamelijk of geestelijk heil; de kwade voor het verwezenlijken van moreel af te keuren of toch weinig lofwaardige aspiraties en privé-doelstellingen van de magiër. Hierop zullen we verder nog nader ingaan. Het hoeft nauwelijks vermeld te worden dat hier een duidelijke verwantschap blijkt met de religie, waarin de mens zich eveneens tot bovennatuurlijke wezens wendt. Dit geldt uiteraard in de eerste plaats voor de goede geesten, maar zelfs het eventueel beroep op de duivels - die ooit ook goede geesten waren - wijst op een godsdienst die zich van God heeft afgewend en naar Satan toegekeerdGa naar voetnoot8.
2) door het activeren van occulte, d.w.z. niet of nog niet door de wetenschap verklaarde krachten en processen in de natuur. Dit is de zg. natuurlijke magie (magia naturalis), die raakvlakken vertoont met de wetenschap. Het is een tak die zich bezighoudt met die krachten waarvoor de klassieke wetenschap geen verklaring heeft. Ze legt andere verbanden dan de causale, die in de wetenschap als verklaringsgrond gehanteerd worden. Ze steunt op wat zij als wetmatigheden beschouwt, maar die dat volgens de rationeel en niet-magisch denkende mens helemaal niet zijn.
In de loop van de Middeleeuwen treedt een verschuiving op in de nadruk die op elk van deze twee soorten magie gelegd wordt, zoals we hierna nog de gelegenheid zullen hebben aan te tonen. | |||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||
3. Natuurlijke magieIn tegenstelling tot de demonische magie erfde de magia naturalis haar fundamentele gedachte, als zouden occulte krachten en mechanismen in de natuurlijke orde verborgen zijn, van de Grieks-Romeinse Oudheid. Natuurlijke magie verschilt op verscheidene manieren van de demonische, zowel als van de goede-geestenmagie. Ze kon dikwijls op goedkeuring rekenen, ook van de Kerk, en was gebaseerd op filosofische en wetenschappelijke geschriften van erkende autoriteiten. Galenus alludeerde op occulte krachten die niet door fysische wetten of de bekende eigenschappen van de dingen kunnen verklaard worden. Volgens hem zijn die toe te schrijven aan de gehele substantie van de dingen, waarvan niet alle aspecten bekend of doorgrond zijn. Aan de Arabische traditie ontleende de natuurlijke magie ideeën over astrale emanaties die de dingen op aarde doordringen en aldus onrechtstreeks voor de mensen beschikbaar wordenGa naar voetnoot9. In de Middeleeuwen kreeg dit ideeëngoed ook onvermijdelijk een christelijke invalshoek. Men stelde dat Jezus bij zijn kruisdood op de wereld in de dingen allerlei verborgen krachten had achtergelaten die daar lagen opgeslagen tot profijt en heil van het mensdomGa naar voetnoot10: Die scepper ende maker alder dingen ... heeft cracht ende werckinge gelaten in woorden, in cruijden, in bomen, in beesten, in visscen, in voghelen, in metalen, ende in veel ander dinghen om te helpen en te conforteren die redelike creatueren. Volgens Agrippa von Nettesheim in zijn De occulta Philosophia (1533) is de magia naturalis niets ander dan ‘une connaissance plus rare et plus parfaite des propriétés et des vertus inconnues au vulgaire’Ga naar voetnoot11. Deze onbekende krachten en eigenschappen werden in de middeleeuwen en zestiende eeuw eerder wonder (mirabilium) of secreet (secretum) genoemd dan magie, maar vanaf de dertiende eeuw klasseerde men ze als uitingen van de natuurlijke magie. De vertaling van Arabische wetenschappelijke teksten in de twaalfde en dertiende eeuw had in dit verband een dubbel effect. Aan de ene kant vergrootte ze zeer de Westerse kennis van de tot dan toe als occult beschouwde processen in de natuur en van hun interpretatie. Aan de andere kant leverde de Arabische cultuur belangrijk materiaal dat de niet-bovennatuur-lijke aard van deze zg. natuurlijke magie in vraag kon doen stellen. Als gevolg hiervan gaf de bewering dat bepaalde vormen van magie natuurlijk waren, aanleiding tot wantrouwen. Anderen, daarentegen, vonden er argumenten in om te stellen dat alle natuurlijke magie in feite niets anders is dan gecamoufleerde geesten-magie. Waar het Grieks-Romeinse heidendom | |||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||
heelkrachtige kruiden gebruikte en zich daarbij helemaal niet voorstelde demonen in te schakelen, meende een invloedrijke auteur als Sint-Augustinus dat ook hierbij demonen een rol speelden. Volgens hem bestond de natuurlijke magie in feite nietGa naar voetnoot12. Zij die deze magie wel als een afzonderlijke soort aanvaardden, hadden vanaf de dertiende eeuw de wind in de zeilenGa naar voetnoot13. Men ontwikkelde van dan af ook heel specifieke ideeën die de algemene werking van de geheime krachten en processen in de natuur uitlegden. De meesten waren het er over eens dat deze occulte krachten rationeel waren, in de zin dat hun werking in principe kan verklaard worden volgens magische wetten die geheel anders zijn dan de natuurwetten die de wetenschap hanteert. Ze wortelen in het zg. sympathiegeloof. Volgens deze opvatting is alles in de schepping, de macrokosmos zowel als de microkosmos, de hemelen en de aarde, de bezielde en de niet-bezielde wezens, onderling verbonden, verwant en op vele manieren verstrengeldGa naar voetnoot14. Volgens pater Kirchner is de natuurlijke magie dan ook niets anders dan ‘une connaissance de la sympathie et de l'antipathie des choses’, waarbij men ‘sympathie’ ook kan vervangen door ‘affiniteit’Ga naar voetnoot15. Daarop gebouwd zijn:
| |||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||
In plaats van de causale band (wet van oorzaak en gevolg) die de wetenschap als verklaring vooropstelt voor de verschijnselen in de natuur, hanteert de magia naturalis een zuiver associatieve analogieband. Wetenschap en magie komen echter wel met elkaar overeen in zoverre ze allebei pogingen zijn van de mens om de hem omringende wereld te doorgronden met het uiteindelijke doel die aan zijn wil te onderwerpen. Verschillen doen ze dan weer door het feit dat de wetenschap wil verklaren en inzicht verwerven als middel tot beheersing, terwijl de magie alleen wil beheersenGa naar voetnoot19. De krachten die in de dingen ingebed maar aan het gezicht onttrokken zijn, moeten aan de oppervlakte op de ene of de andere manier gesigna-leerd worden. Geen gelijkenis zonder signatuur. Deze zichtbare merktekens, cijfers, vormen of kleuren moeten op hun beurt juist geïnterpreteerd worden om de geheime krachten die ze signaleren te kunnen activerenGa naar voetnoot20. De gele kleur van de wielewaal b.v. signaleert dat de vogel goed is tegen de geelzuchtGa naar voetnoot21; de knolachtige wortelverdikkingen van het speenkruid zien er niet voor niets als ‘spenen’ of aambeien uit... De natuurlijke magie richt zich dus niet met gesproken of geschreven woorden tot deze verborgen krachten, maakt dus in de regel geen gebruik van incantamentaGa naar voetnoot22. Dit betekent meteen dat wij er in dit werk wel occasioneel voorbeelden van zullen vermelden, maar dat deze magia naturalis als geheel buiten het opzet van deze studie valt. | |||||||||||||||
4. Goede geesten, witte magieOp goede geesten kan men, we zagen het zoëven, een beroep doen voor het verwezenlijken van goede d.i. moreel verdedigbare of aanvaardbare, ten minste toch moreel neutrale doelstellingen. Dit is de wereld van de zg. ‘witte magie’Ga naar voetnoot23 of van de ‘théurgie’, één van de twee vormen van | |||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||
ceremoniële magie die door de reeds vermelde Agrippa werden onderscheiden. Ze werd door hem gedefinieerd als ‘le commerce avec les anges ou esprits purs et bienheureux’Ga naar voetnoot24. Boven de zichtbare wereld waarin wij leven, staat volgens het katholieke geloofGa naar voetnoot25 een wereld van wezens die men engelen noemt. Hun aantal is zeer groot alsook de onderlinge hiërarchische verschillen. Men onderscheidt gewoonlijk negen rangen of ‘koren’ van engelen: serafijnen, cherubijnen, tronen, heerschappijen, overheden, machten, krachten, aartsengelen en engelen. Ooit heeft God hun een proeftijd toegestaan om daarin de zaligmakende aanschouwing van Hem te verdienen, het hoogste goed dat voor een schepsel mogelijk is. Velen doorstonden die zonder problemen. Anderen echter hebben tijdens deze proeftijd gezondigd en werden, als gevolg daarvan, naar de hel verbannen. Onder leiding van hun aanvoerders Satan, Beelzebub, Asmodeus, Baal, Berich e.a. zoeken ze sindsdien het mensdom met alle mogelijke middelen schade te berokkenen. Bij hen moet men dan ook niet aankloppen om moreel-goede doeleinden te helpen verwezenlijken. Gelukkig zijn er de goede geesten die de mens wel willen ter hulp snellen als hij op hen een beroep doet. Naast de engelen vindt men in het onzichtbaar, bovennatuurlijk rijk der hemelen nog vele andere gedienstige bewoners. De Drie-eenheid zelf komt daarbij misschien wel op de eerste plaats, gevolgd door de drie goddelijke personen elk afzonderlijk, Maria, de middelares tussen haar Zoon en het mensdom, en vooral, de eindeloze schare van de heiligen. Elk van hen heeft zijn of haar eigen specialiteit en stelt zich ten dienste van de noodlijdende mens voor doeleinden die natuurlijk moreel goed moeten zijn, b.v. het herstellen van de door God gewilde harmonie. Men kan zich tot deze bovennatuurlijke wezens wenden met gebeden zowel als met zegens. Het verschil tussen beide is dikwijls subtiel, miniem en in vele gevallen wel heel moeilijk te bepalen. | |||||||||||||||
5. Demonische of zwarte magieDat magiërs een beroep doen op duivelse tussenkomst lijkt op het eerste gezicht minder voor de hand te liggen dan het zich wenden tot God en zijn trouwe dienaren. Toch wortelt de gedachte in het Nieuwe Testament en treedt ze sterker naar voor in apocriefe bijbelteksten als b.v. de Handelingen van Petrus, en in de hagiografieGa naar voetnoot26. Ze kreeg echter haar definitieve inhoud bij Sint-AugustinusGa naar voetnoot27 en Isidorus van SevillaGa naar voetnoot28. Alhoewel de | |||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||
laatstgenoemden geen expliciete definitie geven van wat ze onder magie verstaan, is het toch duidelijk dat voor hen een tussenkomst van duivels een decisief kenmerk bij magisch handelen is. Hun doel om aan de oproep van de magiër gehoor te geven is ‘de troubler l'harmonie de l'univers’, zoals Agrippa het uitdruktGa naar voetnoot29. Voor hen die het leven van de mens op aarde en van zijn geest fundamenteel zien als een conflict met de duivel, is deze soort magie een uitgesproken vorm van collaboratie met de vijandGa naar voetnoot30. Pas vanaf de l4de eeuw won in de Kerk stilaan de opvatting veld dat een tovenaar een complot met de duivel had geslotenGa naar voetnoot31. Het kan hetzelfde effect teweegbrengen als gebeden, zegens of natuurlijke maar verborgen processen, maar wat het van de andere onderscheidt is niet het resultaat maar het ingeroepen agens, de duivelse hulp. Deze demonische, diabolische of zwarte magie ‘produit des effets surprenants, et qui surpassent les forces de la nature et celle de l'art, par l'aide et le ministère du Démon, avec lequel elle entre en une société particulière’Ga naar voetnoot32. Het is de ‘goétie’ van Agrippa, één van de twee soorten ceremoniële magie die hij onderscheidt en omschrijft als ‘le commerce et l'invocation des démons ou esprits immondes’Ga naar voetnoot33. Wanneer christelijke auteurs spreken over magie als iets dat de hulp van demonen impliceert, moeten we het begrip ‘demonen’ interpreteren in het licht van de door het christendom geponeerde gelijkstelling van de heidense planeetgoden, de geesten die in planten huizen, de talloze heidense godheden en de ondergeschikte daimones met de gevallen engelen of duivels die na het mislukken van hun opstand tegen God naar de hel verbannen werdenGa naar voetnoot34. Volgens een zeventiende-eeuws magisch handboek wonen in het firmament spiriti Olympici die elk een ambt hebben. Zo zijn er zeven regeerders, één voor elke planeet: Arathron (Saturnus), Behtor (Jupiter), Phaleg (Mars), Och (Sol), Hagith (Venus), Ophiel (Mercurius) en Phul (Luna)Ga naar voetnoot35. Elk van hen heeft een goed afgebakend machtsgebied en moet op een welbepaalde dag en uur aanroepen wordenGa naar voetnoot36. | |||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||
Dit soort magie doet een beroep op een ingewikkeld op elkaar inspelen van wilskrachtige wezens: de wil van de magiër die de demonen probeert te onderwerpen, de wil van de demonen die op hun beurt de magiër zoeken te misleiden en te onderwerpen, de wil van God wiens permissie voor elk magisch effect nodig is. Soms kwam daar nog de wil bij van de opdracht-gever van de magiër en die van het slachtoffer dat bewust of onbewust weerstand biedt. Het oproepen van duivels was voor de magiër niet zonder gevaar. Steeds bestond de mogelijkheid dat de duivel hem in zijn macht kreeg. Demonische magie wordt dan ook gekenmerkt door ingewikkelde en gedetailleerde voorbereiding, door het minutieus volgen van een ceremonieel en het nemen van beschermende maatregelen. Het is steeds in hoge mate ceremoniële magie. Deze procedure of dit protokol leidt a.h.w. automatisch tot het beoogde doel. Ze is gebaseerd op wat de ervaring en de overlevering hebben geleerd effect te hebbenGa naar voetnoot37. We hebben er reeds op gewezen dat men bij duivels uiteraard terecht kon voor doelstellingen waarin ze zich specialiseerden: alles wat de mens kan schaden in zijn zieleheil of in zijn lichamelijk welzijn. Het omgekeerde zou men hun tevergeefs vragen. Vandaar dat demonische magie Schädenzauber is, zwarte magie, d.i. magie die niet-eerbare privé-doelstellingen wil realiseren, dit in tegenstelling tot de zg. witte magie, de théurgie. Volgens ThiersGa naar voetnoot38 is magie zwart wanneer ze ofwel zich inzet voor een slecht doel, ofwel omdat er schandalen uit voortkomen waarvan men mag aannemen dat ze van duivelse origine zijn, ofwel omdat ze enig letsel aan lichaam of ziel veroorzaken. In geschriften uit de vroege Middeleeuwen was de theorie van de duivelse interventie in de magie veel sterker vertegenwoordigd dan die van de natuurlijke magie. In de regel werd alleen van de demonische magie gewag gemaakt. Na de twaalfde eeuw echter, toen de idee van de occulte krachten, verborgen in de natuur zelf, meer op de voorgrond trad, werd de term magia geleidelijk voor zowel demonische als natuurlijke magie gebruikt. | |||||||||||||||
6. Magie en religieHet wordt algemeen aanvaard dat de termen magie en religie door de doorsnee-middeleeuwer niet werden aangevoeld als elkaars tegenovergestelde of zelfs maar gezien werden als essentieel verschillende categorieënGa naar voetnoot39. Geleerden hielden zich met de afbakening van beide bezig, maar de aflezer, de gebruiker dacht daar niet over na: geloof, bijgeloof, magie ... het waren | |||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||
woorden die voor hem alle ongeveer hetzelfde uitdrukten. Aan mogelijke academische en subtiele verschillen had hij voor zijn dagelijks gebruik geen nood of boodschap. Voor de meerderheid van de bevolking was het verschil in alle geval bijzonder vaag en onduidelijkGa naar voetnoot40. Alhoewel dit een historische consensus blijkt, moet men er zich toch voor hoeden daaruit te besluiten tot een onverant-woord soort van culturele ondoordringbaarheid. Het is immers niet zo dat de gewone volksmens, dit in tegenstelling tot de geleerden, geen fundamenteel onderscheid zou kunnen maken tussen een beroep doen op God en zijn heiligen, een beroep doen op demonen of het exploiteren van de mysterieuze krachten in de natuurGa naar voetnoot41. Alleen hadden ze er geen nood aan dit onderscheid ook in hun dagelijkse doen en laten, in hun omgang met het niet-natuurlijke te laten meespelen. Hoe moeilijk ook heden ten dage geleerden het hebben om religie en magie scherp te onderscheiden, moge blijken uit de betrekkelijk recente studie van Valérie FlintGa naar voetnoot42. Daarin stelt ze dat religie, ‘at its best’ het volgende vereist: ‘reverence, an inclination to trust, to be open and to please, and be pleased by powers superior in every way to humankind’. Magie, aan de andere kant, ‘may wish to subordinate and to command these powers’. Volgens een andere specialist komt dit erop neer dat ‘much (perhaps most) religious practice would then be magical’Ga naar voetnoot43. Men zou kunnen menen dat de moeilijkheid om magie van religie te onderscheiden zogoed als uitsluitend betrekking heeft op de zg. witte magie. Voor de Schädenzauber zou er geen probleem zijn omdat die los van de religie staat. Hetzelfde geldt eveneens voor de natuurlijke magie, waarbij niet op bovennatuurlijke wezens een verbaal of geschreven beroep wordt gedaan. Maar zo eenvoudig is het ook weer niet, zoals we verder nog zullen zien. In alle geval is zeker voor de goede of witte magie een scherp onderscheid moeilijk te maken. Men zou kunnen denken, schreef Jean-Claude BologneGa naar voetnoot44, dat het verschil te maken heeft met een verschillend doel: de godsdienst heeft het heil van de ziel na dit leven op het oog, de magie bekommert zich om het welzijn van het lichaam op deze aarde. In de praktijk blijkt echter dat de invloed of de tussenkomst waartoe men God, Maria en de heiligen aanroept, zogoed als uitsluitend op lichamelijke zaken betrekking heeft. Zeer zeldzaam zijn inderdaad zij die hun ziel willen redden, in verhouding tot de tallozen die tussenkomst wensen in verband met ziekten, bescherming, materiële goederen... Of moet men het verschil zoeken in de graad van druk die op de boven-natuurlijke wereld uitgeoefend wordt? De religie, zo heet het dan, gebruikt technieken van welwillendheid, goedgunstigheid en toont bereidheid om | |||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||
het niet-realiseren van het gevraagde te aanvaarden. De magie wil de resultaten met onverbiddelijke dwang eisen en aanvaardt geen uitstel. De religie smeekt om een gunst, de magie legt haar wil op. Het probleem is hierbij hoe men de geïntendeerde druk van de belezer kan inschatten? Hoe kan men zich daarvan een precieze voorstelling maken als, a fortiori, niet de gebruiker zelf daarover kan ondervraagd worden en men het moet stellen met de vele eeuwen geleden neergeschreven versie van wat ooit gezegd diende te worden? Met een intonatie, mimiek en gebaren, een beklemtoning van bepaalde woorden waarvan we geen kennis hebben? Het is in deze optiek helemaal niet ondenkbaar dat de kracht van een kerkelijk gebed in de geest van de gebruiker zo dwingend is dat het voor hem niet als gebed maar als zegen of bezwering gaat functioneren. De religieuze praktijken van de middeleeuwse kerk zijn eveneens zo vervlochten met magie dat het ook hier moeilijk is beide uit elkaar te houdenGa naar voetnoot45. Een paar voorbeelden. Uit Galbert van Brugges verhaal van de moord op Karel de Goede, geschreven in 1127-1128, blijkt dat na de dood van de graaf verscheidene kroonpretendenten magische praktijken gebruiktenGa naar voetnoot46. Zo spreekt te Ieper proost Hildfredus elke dag een vloek uit over Diederik van de Elzas. Wanneer een andere pretendent, Willem Clito, een belangrijke overwinning behaalde, beweerden de Brugse geestelijken dat het de bezweringen (incantationes) van de priester van Aartrijke en van de pastoor van Koekelare waren die daarvoor hadden gezorgd. Tot in de dertiende eeuw keurde de Kerk godsoordelen goed, die noch-tans de pretentie hadden God te dwingen om in een geschil onder mensen tussenbeide te komen, partij te kiezen en een oordeel te vellen. Van deemoed en onderwerping is ook hier geen sprake. God werd onder dwingende druk geplaatst. Zolang de Kerk dit goedkeurde, was het religie en geen magieGa naar voetnoot47. Toen ze de godsoordelen niet langer steunde, werden die magie genoemd en leefden als dusdanig nog eeuwen verder. Voor de Kerk was het inderdaad duidelijk: al wat niet door God werd ingesteld, aan de natuur kon worden toegeschreven of door de Kerk werd toegelaten, was niet alleen ongeoorloofd, maar duidelijk het gevolg van een uitdrukkelijk of stilzwijgend pakt met de duivelGa naar voetnoot48. Een stilzwijgend pakt kan, volgens Thiers, allerlei vormen aannemen. Het bestaat: | |||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||
Wanneer men een psalm (of een deel ervan) schrijft op een stuk perkament en dit op het lichaam van een vrouw legt om haar liefde te verwerven, heeft men daardoor - zo heet het - onbewust weliswaar, een pakt met de duivel gesloten. Wanneer een vrouw een geconsacreerde hostie in de mond houdt terwijl ze haar man kust om zijn liefde te behouden, zouden middeleeuwse theologen dat als een bijgelovige handeling bestempelen: misbruik van heilige zaken veeleer dan een magische handeling met of zonder ‘pakt’ met de duivelGa naar voetnoot49. Delen van psalmen, gebeden, bijbelse verhalen behoren tot de religie. Wanneer men ze voor onheilige doeleinden gebruikt, worden ze deel van verboden magische formulieren. Is het doel niet moreel zuiver op de graat, dan zou men ze immorele gebeden kunnen noemenGa naar voetnoot50. Feit is echter dat men aldus de intrinsieke betekenisinhoud van de woorden zoveel geweld aandoet dat ze uiteindelijk slechts als inhoudsloze of uitgeholde termen, als lege en daardoor onbruikbare doppen overblijven. | |||||||||||||||
7. Populaire en elitaire magieAl wie met magische teksten uit vroeger tijd in aanraking komt, zal al vlug tot de bevinding komen dat men daarbij duidelijk twee totaal verschillende soorten kan onderscheiden. Naast de volkse, a.h.w. inheemse teksten treffen we aan wat Van Haver ‘gelehrte Magie’ heeft genoemdGa naar voetnoot51. | |||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||
Deze laatste werd blijkbaar beoefend, niet door de gewone aflezer en lid van een veelal rurale gemeenschap, maar door een kleine elite, hoog op de maatschappelijke ladder. Deze goedgeschoolde, weinig talrijke maar zeer magisch-actieve minderheid hield zich ook intens bezig met ingewikkelde, uit het Nabije Oosten afkomstige prognose-methodenGa naar voetnoot52. Men nam algemeen aan dat voor het beoefenen van de elitaire of ‘rituele’ magie ‘een hoge opleiding en veel kennis nodig was’Ga naar voetnoot53. Ze lagen inderdaad niet binnen het bereik van de gewone man. De teksten zijn immers overwegend in het Latijn, dit in tegenstelling tot de veelal in de volkstaal gestelde populaire zegens. Ook inhoudelijk vallen sterke verschillen te noteren. Een epische aanloop, passages op rijm om memorizering te bevorderen, het beroep op volkse heiligen, Maria of Jezus ontbreken er geheel. Wat we er wel in aantreffen, zijn oproeping van geesten, gedetailleerde ceremoniële praktijken en krachtige maar - voor zover bekend - meestal betekenisloze woorden. Deze laatste werden misschien ontleend en verbasterd uit Griekse, Arabische of Hebreeuwse hermetische literatuur. De ontlening aan Oosterse en klassieke culturen domineert, dit opnieuw in tegenstelling tot de populaire zegens waar de invloed van de bijbel, de kerkelijke oefeningen en de liturgie centraal staat. De volkse magie behoort tot het Indogermaanse cultuurgoedGa naar voetnoot54, wat het voorkomen verklaart van allerlei parallelle teksten in de ons omringende Germaanse landen, iets wat bij elitaire teksten geheel ontbreekt. Daar de greifbare Nederlandstalige overlevering pas vanaf de vijftiende eeuw is opgetekend, is van een eventuele oorspronkelijk heidense inslag zogoed als geen spoor meer te bekennen. Slechts uitzonderlijk kunnen we door een, toevallig bewaarde, veel oudere buitenlandse paralleltekst het oorspronkelijke vóórchristelijke karakter aantonen van wat bij ons in een volledig verchristelijkte vorm overgeleverd werdGa naar voetnoot55. Gehele handschriften kunnen zonder moeite bij één van beide sociaal gediversifieerde soorten magie worden ingedeeld. Het Gentse handschrift (G. 3)Ga naar voetnoot56 is een verzameling van volkse magie, de eveneens Gentse manuscripten (G. 4 en G. 5)Ga naar voetnoot57 en het Londense handschrift (Lo. 6)Ga naar voetnoot58 daarentegen hebben een duidelijk elitair karakter. De elitaire magie bestaat voor het grootste gedeelte uit niet-medische teksten; de grotere collecties van populair-magische formulieren treft men steeds aan samen met medische recepten of traktaten. Het doel van deze volkse magie is trouwens veelal het genezen van ziekten bij mens en dier. Het is witte magie die daarom ook wel eens ‘geneeskundige’ magie | |||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||
genoemd wordtGa naar voetnoot59. Elitaire magie daarentegen heeft in de regel niet tot doel te genezen en valt daardoor samen met wat we hierboven zwarte magie hebben genoemd. Het spreekt vanzelf dat de teksten die tot ons gekomen zijn, werden neergeschreven door mensen die konden ... schrijven, een kunde die men toen niet zomaar bij iedereen kon veronderstellen aanwezig te zijn. Bovendien kenden ze ook Latijn, wat ons wel duidelijk aan clerici, de leden van de kerkelijke clerus doet denken. De kerk is bij de populaire zegens zonder twijfel nauw betrokken geweest, zeker bij het ontstaan van de formulieren. De gelijkenis met de kerkelijke gebeden, de referenties aan de bijbel en kerkelijke rituelen zijn daarvoor eveneens sterke aanwijzingen. Men mag aannemen dat, terwijl de officiële kerk de magie afkeurde, veroordeelde en verbood, de lagere geestelijkheid onder druk van de gelovigen onverstoord doorging met het belezen van mens en dier, van melk en karn, en ook hielp bij het opsporen van dieven. Al vlug werden deze clerici nagevolgd door leken die ofwel de kerkelijke teksten overnamen of - naar analogie ermee - gelijkaardige formulieren in omloop brachten, die dan een eigen leven gingen leiden met een onvermijdelijk steeds groeiend aantal corruptelen in de niet langer begrepen Latijnse passages. De populaire magie steunt hoofdzakelijk op een orale transmissie waarbij geheugensteun in de vorm van rijmwoorden goede diensten bewees. Dit in tegenstelling tot de elitaire magie waar schriftelijke verspreiding de regel was. Deze werd vermoedelijk beoefend door de hogere geestelijkheid en ook - misschien vooral - door hooggeleerde, universitair geschoolde leken, b.v. alchemisten of edellieden. Ze vormden een kleine maar invloedrijke bovenlaag die zich enthousiast inliet met experimenten allerlei, alchemistische, natuurkundige (secreten) en ook magische. Hun sociale status maakte hen weinig gevoelig of kwetsbaar voor het wantrouwen waarmee de kerk dergelijke praktijken tegemoet trad. Het is wellicht ook niet toevallig dat de handschriften met elitaire magie die tot ons gekomen zijn, alle uit de zestiende eeuw dateren, toen de greep van de kerk op de elite onder sterke druk kwam. | |||||||||||||||
8. Gebed, zegen, bezweringOnder de vele geleerden die in de loop van de tijd incantamenta of magische formulieren tot hun onderzoeksobject hebben gekozen, bestaat er een vrij grote consensus. Zogoed als allen onderscheiden ze drie basistypes die respectievelijk met de termen gebed (oratio), zegen (benedictio) en bezwering (adjuratio of conjuratio) worden aangeduidGa naar voetnoot60. Alle drie hebben | |||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||
alvast het feit gemeen dat ze doot middel van woorden - vooral gesproken maar ook geschreven - hun omgeving willen beïnvloeden. Het onderscheid tussen de drie is ook vrij duidelijk. In theorie althans. Het situeert zich op het vlak van de mentale houding van de magiër, de operator, bidder of aflezer, of hoe men de gebruiker ook wil noemen. Wat de inhoud van de drie incantamenta betreft, is er voor de meesten geen probleem en geen onderscheid. Volgens hen is het doel van een gebed ‘uitdrukkelijk hetzelfde’ als een incantatie: ‘Of de geadresseerde een god, een heilige, een duivel, een planeet of een toeval is, maakt voor de inhoud niets uit’Ga naar voetnoot61. Of deze uitspraak in haar eenvoud aanvaardbaar is, laten we in het midden. Feit is wel dat verschillen tussen de drie hierboven genoemde soorten incantamenta zeker niet, of toch niet op de eerste plaats, bij de inhoud te vinden zijn. In de hiernavolgende bladzijden bespreken we eerst enkele definities die voor elk van de drie types gegeven zijn en bepalen dan ons eigen standpunt in een problematiek die in de praktijk helemaal niet zo eenvoudig zal blijken. | |||||||||||||||
a) GebedVoor Olbrechts is een gebed een vraag, d.w.z. het hoopt iets te bekomen. Het gevraagde is iets dat moreel toelaatbaar, een decentium is, een geestelijk of wereldlijk goed, iets tot heil van ziel en lichaam. De inhoud is belangrijker dan de vorm, vermits men van deze laatste mag afwijken door het inbrengen van een persoonlijke noot, zonder dat het effect van het gebed daardoor negatief wordt beïnvloed, laat staan teniet wordt gedaanGa naar voetnoot62. Volgens anderen - we zegden het reeds - onderwerpt de mens zich in een gebed vol deemoed en eerbied aan een opperwezen of een hogere macht. Hij richt zich tot dit wezen vol overgave en gehoorzaamheid, geheel in de geest van: niet mijn, maar uw wil geschiede (Luk. 22.42)Ga naar voetnoot63. Van Haver leunt sterk aan bij Olbrechts. Volgens hem behoren tot de essentiële kenmerken van het gebed de deemoedige houding, de hoop op resultaat zonder de vanzelfsprekende zekerheid daarvan en het primeren van de inhoud op de uiterlijke vorm, van het ‘wat’ op het ‘hoe’, van de formulering op de begeleidende omstandighedenGa naar voetnoot64. | |||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||
In een recente studie karakteriseert Kieckhefer het gebed zonder meer als een verzoek (a request) gericht tot God, Christus, Maria of een heiligeGa naar voetnoot65. Hij beklemtoont dat gebeden, d.w.z. door de Kerk officieel als dusdanig erkende teksten, een rol spelen in magische formulieren. Zo beginnen zegens meestal met een kruisteken en eindigen met de meest gebruikte kerkelijke gebeden: het onzevader, het weesgegroet en soms ook het credo. Wanneer deze gebeden aldus samen met magische bestanddelen tot een geheel zijn verwerkt, ‘the prayers themselves seem to take on a magical character - not because of their intended force (which we cannot judge) but because emphasis appears to lie on the observances of religiously irrelevant conditions surrounding the formula’Ga naar voetnoot66. Wat op religieus gebied al dan niet relevant is, laat hij hierbij in het midden. In de praktijk valt het niet altijd mee om voor elke individuele tekst te bepalen of die een gebed of een zegen is. Niet alleen is het verschil - zo dat al bestaat - klein of subtiel, zoals we nog verder zullen zien. Bovendien is één van de steeds weer beklemtoonde criteria de geesteshouding van de gebruiker en die is uiteraard moeilijk in te schatten, zeker wanneer die zelf daarover geen getuigenis kan afleggen. Bij geschreven teksten uit vroeger tijd moet men dan maar de mentaliteit van de scribent proberen af te leiden uit de gebruikte formulering die daartoe niet noodzakelijk steeds duidelijke aanwijzingen bevat. Men mag aannemen dat teksten die zichzelf gebed of bedinghe noemen, b.v. het gebed van Keizer Karel, St.-Joris of de H. Augustinus, ook gebeden zijn, of althans als dusdanig bedoeld zijn. Met welke mentale ingesteldheid die worden uitgesproken en wat men zich van het resultaat ervan voorstelt, kunnen we uiteraard niet beoordelen. Teksten waarin vormen van het werkwoord bidden voorkomen, b.v. ic bidde, zullen wij ook als gebeden klasseren, onafhankelijk van het feit of ze al dan niet door de Kerk als dusdanig officieel aanvaard zijnGa naar voetnoot67. | |||||||||||||||
b) ZegenEen zegen gebiedt niet, wat tot gevolg heeft dat de gebruiker niet zeker is dat wat hij vraagt of wenst ook zal gebeuren. Wat hij verzoekt, is volgens Olbrechts ook meestal moreel goed, ten hoogste a-moreel, nooit immoreelGa naar voetnoot68. Er is dus een sterke overeenkomst met het gebed, maar het verschil is dat bij de zegen de uiterlijke vorm wel belangrijk is en dat die - dit in tegenstelling tot het gebed - strikt moet worden gerespecteerd. | |||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||
Volgens Hampp luidt de boodschap van een zegen: niet uw maar mijn wil geschiede. De mens stelt zich volgens haar vol zelfverheerlijking en aanmatiging boven de macht van God die hij meent te kunnen dwingen hem te gehoorzamenGa naar voetnoot69. Met deze opvatting over het dwingend karakter van de zegen staat Hampp alleen. Eigenlijk hoort deze karakteristiek bij de bezwering, maar Hampp maakt geen onderscheid tussen zegens en bezweringen. Op zijn beurt benadrukt Van Haver het belang van de vaste formulering. Verder meent hij dat de zegen niet geheim is, zoals de bezwering, en ook niet door de ‘aflezer’ zelf dient uitgesproken te worden. Dit lijken mij echter twee aanvechtbare uitspraken die, in alle geval, onmogelijk na te gaan zijn als men alleen over de neergeschreven tekst beschiktGa naar voetnoot70. Van Haver sluit zich ook aan bij Olbrechts wanneer hij stelt dat de zegen ofwel een kwaal of moeilijkheid wil voorkomen ofwel een goed (b.v. een genezing) bekomenGa naar voetnoot71. Volgens Kieckhefer is een zegen een ‘wish’, geen ‘request’ zoals hij een gebed noemt. Wat het verschil tussen beide is lijkt mij niet meteen duidelijk, maar de Amerikaanse geleerde heeft daar blijkbaar geen moeite mee. Hij gaat er in alle geval niet verder op in. Merkwaardig is ook zijn uitspraak dat een zegen zich richt tot de patiënt, de ziekeGa naar voetnoot72, iets wat in feite zelden en dan nog geheel terloops het geval is. In de regel richt de zegen zich tot een hogere macht (God, Maria of een heilige), soms ook rechtstreeks tot de verpersoonlijkte ziekte. | |||||||||||||||
c) BezweringEen bezwering is volgens OlbrechtsGa naar voetnoot73 een dwingend bevel. Het is de uitdrukking ‘van den waan van den mensch, die zich boven al het zichtbare en onzichtbare verheft, alles aan zijn wil ondergeschikt wil maken’. Hij heeft de zekerheid te bekomen wat hij eist. Dat is bovendien niet - zoals bij de zegen - beperkt tot wat moreel niet verwerpelijk is; het beveelt immers ‘sans égard à la moralité du but’Ga naar voetnoot74, maar is wel uitsluitend gericht op het bekomen van tijdelijk goed. Zoals bij de zegen is de uiterlijke vorm, de formulering, tenminste even belangrijk als de inhoud. Zoals reeds hierboven werd aangestipt, vermeldt Hampp de bezwering niet. Voor haar vallen zegens en bezweringen samen. | |||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||
De meest gedetailleerde en bruikbaarste bepaling vinden we bij Van HaverGa naar voetnoot75. Volgens hem is een bezwering een vaststaande formule, alleen aan de bezweerder bekend en door hem uit te spreken. De kracht van de formule berust op de persoonlijkheid van de bezweerder, zowel als op de door hem gesproken tekst. Het doel is aan een reële moeilijkheid (ziekte, nood) een einde te stellen en men weet zeker dat dit ook zal gebeuren. De bezweerder matigt zich aan, niet alleen duivels, maar ook God te verplichten tussen te komen: ‘c'est tenter Dieu, que de lui demander ainsi des miracles continuellement, et comme par habitude’Ga naar voetnoot76. Kieckhefer heeft het als equivalent van onze bezweringen over ‘adjurations or exorcisms’, alhoewel deze laatste slechts een heel bijzonder soort bezweringen zijn, nl. uitdrijvingen van de duivel of van een andere boze geest die bezit genomen heeft van een mens. Hij is verder van mening dat ze uitsluitend gericht zijn tot de ziekte zelf of tot de worm, de duivel, de elf of een ander agens dat ervoor verantwoordelijk geacht wordtGa naar voetnoot77. | |||||||||||||||
d) Ons standpuntUit de voorgaande vergelijking en bespreking van enkele pogingen om de begrippen gebed, zegen en bezwering te definiëren, zijn reeds een aantal krachtlijnen zichtbaar geworden die we hier nog even willen expliciteren. De scheiding tussen gebed en zegen blijft moeilijk. Het belangrijkste verschil, de mentale houding van de gebruiker, is immers - we zagen het reeds - theoretisch belangrijk, zelfs decisief, maar in de praktijk moeilijk te hanteren. Vooral voor historische teksten is dit het geval. Wanneer men alleen over de tekst beschikt, heeft men zogoed als geen kans om zich een duidelijk idee te vormen van de geest waarin die werd gebruikt. En dat voor zover men kan aannemen dat die mentaliteit ook steeds dezelfde was, wat ook niet met zekerheid te bepalen is. Werd de tekst met deemoed en onderwerping gebruikt? Hoopte de gebruiker enkel op resultaat, zonder zekerheid dat ook te bereiken? Of was het met de aanmatiging van hem die meende dat het reciteren van de tekst a.h.w. automatisch het resultaat met zich brengt? Dat op zijn bevel God, Maria of de heiligen tot actie kunnen gedwongen worden? Is een vaste formulering voor het gebed essentieel of niet? De meeste onderzoekers zijn van mening dat dit niet het geval is. Toch heeft de Kerk eeuwenlang het standpunt verdedigd dat leken of enkelingen aan de formulering van haar gebeden niets mocht wijzigenGa naar voetnoot78. | |||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||
Naar mijn mening dient bij het gebed ook, in navolging van Sinninghe, de regel van de algemene bekendheid van de formules, hun toegankelijkheid en het ontbreken van geheimhouding toegevoegd te wordenGa naar voetnoot79. Als gebed beschouwen we dan ook die teksten die de Kerk bij haar oefeningen gebruikt (of ooit gebruikt heeft), teksten die zichzelf gebed noemen, algemeen bekend zijn, zich door het gebruik van het werkwoord ‘bidden’ als dusdanig karakteriseren, of door hun formulering, inhoud en(of) woordgebruik daar nauw bij aansluiten. Voor randgevallen blijft het bij gelegenheid een tentatieve en ook subjectieve interpretatie die slechts door jarenlange vertrouwdheid met magische literatuur enige objectievere fundering verkrijgt. Ook voor de zegen geldt de regel dat het al dan niet grote belang dat gehecht wordt aan de vaste formulering en aan de graad van zekerheid (in de geest van de gebruiker) i.v.m. het resultaat, moeilijk uit de teksten valt af te lezen. Pragmatisch bekeken kan mijns inziens een zegen herkend worden door twee of drie factoren:
Voor bezweringen blijken de vaste formulering en vooral de voorbereidende en begeleidende ceremonies, rituelen en condities veel duidelijker uit de bewaarde teksten dan dit voor zegens het geval is. Deze teksten maken er ook geen geheim van dat het resultaat vanzelfsprekend geacht wordt. Blijft het uit, dan worden een afwijking van het ritueel, een gebrek aan juiste en volledige voorbereiding als oorzaak aangegeven. De gebruiker is fout, niet het formulier zelf heeft gefaald. Daarnaast beantwoordt een bezwering aan de volgende twee criteria:
| |||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||
Bezweringen worden gebruikt in de zwarte magie die veelal ook necromantie en rituele magie is. Geregeld zal de lezer in dit boek ook de Latijnse term incantamentum en het daarvan gevormde leenwoord ‘incantatie’ gebruikt vinden. Beide woorden worden gehanteerd ter aanduiding van een magische tekst in de ruimst mogelijke zin, d.w.z. zowel voor een zegen als voor een bezwering.
Tot besluit nog dit. Uit het voorgaande blijkt dat in het eerste deel van dit boek - ziekten van mens en dier - alleen zegens voorkomen. Het tweede deel - de niet-medische teksten - omvat bezweringen. Het eerste deel handelt over witte, het tweede over zwarte magie. Ook hier zijn natuurlijk randgevallen te signaleren, b.v. waar niet op een kwade maar op een goede geest een beroep wordt gedaan voor het verkrijgen van een moreel weinig verheven doel. Toch geeft de zoëven aangegeven indeling mijns inziens een bruikbaar houvast. | |||||||||||||||
9. Bouwstoffen voor het corpus | |||||||||||||||
a) BegrenzingDe meeste handschriften waaruit werd geput, bevatten slechts één of een paar korte tekstjes die er a.h.w. toevallig een onderkomen hebben gevonden, soms in een contextuele omgeving waarin men ze helemaal niet zou verwachten. Soms werden ze toegevoegd op oorspronkelijk blanco-gebleven ruimten of op schutbladen. Het spreekt vanzelf dat dergelijke korte tekstjes gemakkelijk aan de aandacht kunnen ontsnappen. De volledigheid waarnaar bij het samenstellen van dit compendium werd gestreefd, kan dan ook slechts met het nodige voorbehoud worden gegarandeerd. Het lijkt inderdaad helemaal niet ondenkbaar dat hier of daar nog een kort magisch tekstje in het ene of het andere handschrift verborgen blijft. Sinds enkele jaren beschikken we gelukkig over een Repertorium van de Middelnederlandse artes-literatuurGa naar voetnoot81, wat het opzoeken van ons bronnenmateriaal uiteraard heeft vergemakkelijkt. Toch dient daar onmiddellijk te worden aan toegevoegd dat niet alle handschriften met magische teksten daarin te vinden zijn. Bovendien is de inhoudsanalyse van de wel in het Repertorium voorkomende manuscripten dikwijls niet gedetailleerd genoeg om steeds alle korte magische teksten te vermelden. Latijnse dito-teksten werden uiteraard in het Repertorium niet opgenomen. Zo bracht het persoonlijk doorbladeren van een aantal in het Repertorium gesignaleerde handschriften het voorkomen aan het licht van magische teksten - ook Nederlandstalige - die verder onvermeld bleven in Jansen-Siebens boek. | |||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||
Een troostende gedachte bij dit alles is wel dat het aantal inhoudelijk nieuwe teksten, eventueel nog in handschriften verborgen, in het slechtste geval toch miniem zal zijn. Ze zouden vermoedelijk niets of slechts heel weinig toevoegen aan de waaier van teksttypes zoals we die hierna zullen voorstellen. In hoeverre dat beeld van de Nederlandse middeleeuwse magie ook overeenstemt met het geheel van teksten dat in de middeleeuwen en de zestiende eeuw ook effectief in gebruik was, is natuurlijk niet meer te achterhalen. Zeker is wel dat de teksten die bewaard zijn, slechts een klein deel vormen van wat ooit werd neergeschreven. Veel werd met opzet vernietigd, veel werd bij het kopiëren uit oudere handschriften gecensureerd, weggeknipt, uitgescheurd of onleesbaar gemaakt. Het geheime en verboden karakter van deze teksten maakte ook het schriftelijk vastleggen ervan verre van vanzelfsprekend. Veel werd vermoedelijk alleen in een orale traditie bewaard. Vele witte-magieteksten die wel opgetekend werden, zijn vermoedelijk gered omdat ze verborgen zaten in grote collecties medische recepten en daardoor mee met de rest werden overgeschreven. Voor wat de zwarte magie betreft, mag het een wonder heten dat toch nog zoveel tot ons is gekomen. Eén ding is echter zeker: het beeld van de Middelnederlandse magie, voor zoverre we het aan de hand van de bewaarde teksten kunnen reconstrueren, is helaas onherroepelijk onvolledig. Het materiaal dat de bouwstenen vormt voor het compendium is in hoofdzaak afkomstig uit handschriften. Op één enkele uitzondering na, dateren die alle uit de late middeleeuwen, vooral de vijftiende en zestiende eeuw. In navolging van Jansen-SiebenGa naar voetnoot82 en zoals gebruikelijk bij de studie van de artes-literatuur, werden immers ook zestiende-eeuwse teksten opgenomen. Alleen bij wijze van uitzondering werd ook uit zeventiende-eeuwse kopieën van oudere teksten geput. Alleen handschriften die in de Nederlanden geschreven zijn, werden in aanmerking genomen. Die territoriale lokalisering moet blijken uit de aanwezigheid in het hs. in kwestie van één of enkele Nederlandstalige teksten, hoe kort of van welke aard die ook mogen zijn. Naast manuscripten hebben ook een aantal gedrukte werken teksten geleverd, maar hun aantal is zeer klein in verhouding tot wat uit handschriften afkomstig is. De gebruikte handgeschreven en gedrukte bronnen worden hierna opgesomd. De manuscripten zijn geordend naar de alfabetisch gerangschikte plaatsen waar ze nu bewaard worden. Elk hs. heeft ook een sigel waarmee er verder zal naar verwezen worden. Ook voor de gedrukte werken is dit het gevalGa naar voetnoot83. Welke teksten vindt men hier vermeld? Alle, volledig of gedeeltelijk in het Nederlands gestelde teksten uit de Middeleeuwen (inclusief de 16de E) van incantatorische aard, in de ruime | |||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||
zin van het woord. De eigenlijke bezweringen en zegens worden aangevuld met amuletten allerlei, magisch-medische en magisch-religieuze teksten, rituelen bij het plukken van magische planten, technieken en ceremonies om geesten op te roepen, dieven op te sporen, vrouwen te versieren, zuivel te onttoveren, enz. Geheel of gedeeltelijk Nederlandstalige teksten worden steeds volledig afgedrukt. Ze zijn doorlopend genummerd. De afkortingen zijn stilzwijgend opgelost, het gebruik van u voor v (en omgekeerd) werd genormaliseerd en leestekens, hoofdletters en indelingen in alinea's werden door mij aangebracht. Wat niet in de bron voorkomt maar door mij werd toegevoegd, staat tussen rechte haakjes. Latijnse teksten worden eveneens vermeld: de langere in de regel in Nederlandse parafrase, de kortere soms ook volledig of gedeeltelijk in de originele taal. Bij een volledig of gedeeltelijk geparafraseerde tekst staat het nummer in de kantlijn. Bij Latijnse teksten in het algemeen wil ik er hier de nadruk op leggen dat die steeds verbatim worden weergegeven, d.w.z. met eventuele foutieve naamvallen, spelling en dgl. incluis. Alleen voor G. 4 en G. 5Ga naar voetnoot84 werd bij de Latijnse teksten een uitzondering gemaakt: de vele goed gestructureerde traktaten die erin voorkomen werden buiten het corpus gehoudenGa naar voetnoot85. Zij zijn te uitvoerig en te gespecialiseerd om in onze studie geïncorporeerd te kunnen worden. Alleen de enkele losse Latijnse teksten eruit werden opgenomen. Het moge nogmaals beklemtoond worden dat Latijnse incantamenta in manuscripten die vermoedelijk wel uit de Nederlanden afkomstig zijn, maar geen enkele Nederlandse tekst bevatten, hier als bron niet in aanmerking werden genomen. Dit betekent natuurlijk niet dat er niet bij gelegenheid kan naar verwezen worden. Zo levert het overigens welbekende Liber exorcismorum RoyaardsGa naar voetnoot86, een verzameling Latijnse, kerkelijke exorcismen, geen materiaal voor het corpus. Dit geldt ook voor een Liber exorcismorumGa naar voetnoot87, dat uit een Regularissenklooster in de buurt van Dordrecht afkomstig is en zich nu in de universiteitsbibliotheek te Utrecht bevindt (hs. Lat. 344). Om dezelfde reden blijven ook twee magische, vroegmiddeleeuwse Latijnse teksten buiten beschouwingGa naar voetnoot88. Zowel qua aantal als qua diversiteit zijn drie handschriften van uitzonderlijk belang: G. 3, Gr. 3 en Lo. 6. De eerste twee zijn onze voornaamste verzameling van witte-magieteksten (respectievelijk humane en veterinaire), het derde is de belangrijkste bron voor de zwarte magie. | |||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||
In verband met de laatstgenoemde soort nemen twee andere, Gentse handschriften een heel bijzondere plaats in (G. 4 en G. 5). Alhoewel ze voor het grootste gedeelte Latijnse teksten en traktaten bevatten, en - zoals reeds gezegd - niet volledig in het corpus opgenomen werden, zijn ze voor ons taalgebied uniek in hun genre. Het oproepen van geesten, het trekken van magische cirkels, al dan niet rond pentakels, het opsporen van schatten, het opwekken van liefde, hebben ze alleen gemeen met het reeds vermelde Lo. 6. De veterinaire incantamenta zijn grotendeels afkomstig uit twee manuscripten (Gr. 3 en Ko.). Het ene dateert uit de zestiende eeuw en is zogoed als onbekend, het andere is een Nederduits gekleurde kopie uit de vroege zeventiende eeuw van een heel wat ouder Nederlands handschrift. Zegens voor dieren zijn zeer zeldzaam en wat we hebben is meestal bestemd voor ziekten van paarden. Vooraleer een overzicht te geven van de geëxcerpeerde bronnen dient nog het volgende vermeld te worden: soms komt een tekst voor in een traktaat dat in verscheidene handschriften tot ons is gekomen, zoals b.v. John Ypermans Chirurgie of Mandevilles reisverhaal. In dat geval wordt de tekst overgenomen uit het manuscript dat bij de uitgave van het traktaat als legger werd gebruikt. Alleen dit handschrift wordt dan in het nu volgende overzicht vermeld. | |||||||||||||||
b) HandschriftenAn. ANTWERPEN, Stadsbibl., hs. 162 (B 78679)
Telt 64 fol. en dateert uit het begin van de 16de eeuw. De inhoud omvat een pesttraktaat, medische recepten en waters (o.m. de bekende waters van St.-Gillis), een fragment van een alfabetisch geordend kruidenboek, een paar korte medische traktaten en een ‘maniere om alle vierwerck te maken’. Bevat een wonderdrank en de beschrijving van één plant met magische eigenschappen, nl. ‘lancia christi’: [137] en [308]. Zie Repertorium, A 630.
Ar. ARNHEM, Rijksarchief, Fonds Gelderland, hs. Hof 4524, 1550, nr. 6
Papieren hs. (10,6 × 15,3 cm) van vijftien fol., waarvan 1 en 13-15 onbeschreven zijn. Het bevat een paar Nederlandse zegens en bezweringen waarin ook enkele Latijnse passages. Van dit hs. worden onder hetzelfde nummer ook nog twee afschriften bewaardGa naar voetnoot89. Eén ervan bevat nog twee korte toegevoegde zegens en het begin van een recept om onzichtbaar te wordenGa naar voetnoot90. | |||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||
Het origineel zowel als de twee afschriften zijn van de hand van Jochum Bos uit Nijkerk en werden door hem neergeschreven toen hij begin 1550 wegens toverij voor het Hof van Geldere werd gedaagdGa naar voetnoot91. De magische teksten werden wellicht gecopiëerd uit oudere bronnen die misschien uit Utrecht of omgeving afkomstig warenGa naar voetnoot92, maar hijzelf beweerde op zijn proces dat ze kwamen uit de bibliotheek van een Zwols medicus. De vier volledig bewaarde magische teksten zijn een ‘zegen van melk’, een uitvoerige bezwering van een ‘quade mynsche’ of ‘melken toversche’ en twee kortere teksten (in één van beide afschriften) respectievelijk tegen verwonding door een zwaard en om sloten te openen: [253], [266], [374] en [375]. Niet in Repertorium.
B. BERLIJN, Preuss. Staatsbibliothek, hs. germ. fol. 751, Teil 6
In dit convoluut van losse bladen en fragmenten van verschillende herkomstGa naar voetnoot93, komt in Teil 6 (fol. 27v-28v) een sterk geschonden fragment voor van een Mnl. hs. uit de l4de eeuw. Het bevat een Mnl. bezwering ad amoremGa naar voetnoot94, twee korte magische tekstjes in het Latijn, gevolgd door enkele onvolledig bewaarde magische middelen tegen soorten koorts. Van deze vijf zijn de eerste vier grotendeels in het Latijn, de laatste is voor het merendeel Mnl., maar is, jammer genoeg, ook het ergst geschonden: [66], [78], [79], [83], [84] en [361]. Zie Repertorium, B 80.
Brug. BRUGGE, Archief Bisdom, Rekening Kapelnij St.-Agnes 1490-1495
Op de blanco-bladen vooraan in een rekeningboekje voor de jaren 1490-1495 werden door een contemporaine, geoefende hand, zes zegens genoteerd. Ze hebben betrekking op de ‘Kapelnij’ van St.-Agnes in de Sint-Salvatorskerk te Brugge. Vijf teksten zijn in het Nederlands, één in het Latijn: tegen kanker, brand, ziektes bij dieren en drie tegen koortsGa naar voetnoot95: [62], [70], [71], [75], [153] en [217]. Niet in Repertorium. | |||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||
Brug. 1 BRUGGE, Rijksarchief, Crimboek der stad Brugge (1594-1607)
Dit register van vonnissen verleend door het stadsmagistraat bevat als nr. 662 (fol. 104) een vonnis van september 1596 dat op het onttoveren van melk betrekking heeftGa naar voetnoot96. Ook op fol. 101-102 komen enkele woorden uit een ‘molkentover’-zegen voorGa naar voetnoot97: [368] en [369]. Niet in Repertorium.
Brug. 2 BRUGGE, Rijksarchief, Fonds Langemark, Ommestelling 1603
Op het einde van de papieren rol, op een oorspronkelijk blanco-gebleven deel, heeft eenzelfde hand twee paardenzegens genoteerdGa naar voetnoot98. Alhoewel de rol voor 1603 een paar jaar buiten de door ons behandelde periode valt, werden de zegens - bij wijze van uitzondering - toch opge-nomen, daar ze zeker tot de 16de eeuw opklimmen: [180] en [217]. Niet in Repertorium.
Brug. 3 BRUGGE, Stadsbibliotheek, hs. 408
Volumineus hs. op papier met een grote verscheidenheid van teksten, waaronder een aantal laat-15de-eeuwse religieuze prozatraktaten. Enkele van deze stukken zijn gedateetd 1487. Op de oorspronkelijke blanco-bladen bij het begin, op twee plaatsen in het midden en achteraan hebben verscheidene handen aantekeningen gemaakt en gedichten neergeschrevenGa naar voetnoot99. Onder geneeskundige recepten, opgetekend door Clays van de Walle komt een magisch-medisch recept voor tegen koorts (fol. 2v)Ga naar voetnoot100: [72]. Zie Repertorium, B 380.
Brus. BRUSSEL, Kon. Bibliotheek, hs. 4260-4263
Tweede helft 14de eeuw, 84 fol. Convoluut van twee handschriften. Te oordelen naar de taaleigenaardigheden is het afkomstig uit Zuid-HollandGa naar voetnoot101. De inhoud omvat een groot aantal medische en astrologische traktaten, recepten, een urinetraktaat, een kruidenboek, glossaria, enz. Bevat twee magische teksten: [8] en [118]. Zie Repertorium, B 640. | |||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||
Brus. 1 BRUSSEL, Kon. Bibliotheek, hs. 14601
Kopie op perkament door een zekere Claes van Aken van Reinaerts Historie (Reinaert II), geschreven in de Noordnederlandse schrijftaal van de 15de eeuw. Plaats voor tweeëntwintig miniaturen is voorzien, maar ze werden niet uitgevoerd. Reinaert II is de berijmde voortzetting door een anoniem 14de-eeuws dichter van Reinaert I in de moraliserende en didactische geest van zijn tijd. Het is een adaptatie van Reinaert I, gevolgd door een eigen voortzetting van het verhaal van Reinaerts avonturen ontleend aan verscheidene Franse branches. Reinaert II verscheen ook, tot proza herwerkt, reeds vroeg in drukGa naar voetnoot102. Bevat een (nep-)bezwering die aan Reinaert de overwinning moet bezorgen in zijn tweegevecht met de wolfGa naar voetnoot103: [248]. Niet in Repertorium.
Brus. 2 BRUSSEL, Kon. Bibliotheek, hs. 15624-15641
Dit 15de-eeuwse hs. bevat zeventien Ned. medische, technische en prognostische traktaten, o.m. over chiromantieGa naar voetnoot104. Vier magische formulieren komen er voor in de Cyrurgie van Johan YpermanGa naar voetnoot105. Dit hs. bevat ook nog een tweede werk van Yperman, zijn zg. MedicinaGa naar voetnoot106, met daarin één enkele magische tekst: [38]. Zie Repertorium, B 750.
Brus. 2bis BRUSSEL, Kon. Bibliotheek, hs. 19588
Dit getijden- en gebedenboek uit de 15de eeuw telt 196 fol., is afkomstig uit West-Vlaanderen en bevat 73 meestal korte teksten. Ze zijn overwegend in het Nederlands geschreven en door M. Meertens beschrevenGa naar voetnoot107. Een gebed op fol. 67v-68 eindigt met een Latijnse zegen tegen epilepsie en op de daaropvolgende bladen komt een berijmde wapenzegen voorGa naar voetnoot108: [37] en [268]. Niet in Repertorium. | |||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||
Brus. 3 BRUSSEL, Kon. Bibliotheek, hs. II 2106
Convoluut van drie kleinere handschriften. Vijftiende eeuw, 115 fol. Het derde deel bevat een verzameling geneeskundige recepten, gezondheidsvoorschriften en dgl.Ga naar voetnoot109. Afkomstig uit het zuiden van Holland. Bevat drie magische formulieren: [7], [15] en [33]. Zie Repertorium, B 1020.
Brus. 4 BRUSSEL, Kon. Bibliotheek, hs. IV 958
Afkomstig uit het archief van het Sint-Niklaashospitaal te Edingen en geschreven tussen 1455 en l470Ga naar voetnoot110. Bevat vooral geneeskundige recepten die voor het grootste gedeelte ook voorkomen in G. 6. Dit hs. bevat elf magische formulieren; de meeste hiervan komen ook in G. 6 voor: [35], [36], [39], [69], [80], [150], [151], [152], [276], [330] en [331]. Zie Repertorium, B 1290.
Brus. 5 BRUSSEL, Kon. Bibliotheek, hs. IV 1238
Vijftiende-eeuws convoluut met uitvoerige toevoegingen uit de 16de eeuw van zeer gevariëerde, hoofdzakelijk medische inhoud. In het oudste deel komt een magisch middel voor om liefde te verwekken en een Appolonia-zegen tegen tandpijn, waarvan alleen de titel en de gebruiksaanwijzing in het Nederlands zijn: [124] en [350]. Zie Repertorium, B 1320.
Brus. 6 BRUSSEL, Stadsarchief, hs. 1428
Een 16de-eeuws handboek van Pieter van Ginderachter, alias De Laderrière of van Achtert, een Brabants priester en rechtsgeleerde. De inhoud omvat aantekeningen in verband met familieleden en bezittingen, oude ‘costuimen’ en wetten van Brussel, Utrecht, Rode en Asse, excerpten uit Latijnse auteurs, gedichten, een misformulier, enz. Bevat (fol. 237) een in het Ned. gestelde bezwering van de plant valeriaanGa naar voetnoot111: [296]. Niet in Repertorium.
E. ERFURT, Wissenschaftliche Allgemeinbibl., hs. Ampl. D 17
78 bladen, gedeeltelijk papier en perkament. Het hs. is afkomstig van Johannes de Wasia, pastoor van Koekelare en later verbonden aan St.-Walburga te Brugge. Hij stierf vóór 1402. Blijkens de overwegend Latijnse | |||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||
traktaten had hij een grote belangstelling voor de al dan niet verboden wetenschappen. Dit hs. bevat (op fol. 35v-40r) een zestal Mnl. teksten: een uitvoerige (pseudo-)religieuze, een zegen tegen vijanden, een gedeeltelijk berijmde oratie tot Venus, een veterinaire zegen en een korte Latijnse tekst met Mnl. opschriftGa naar voetnoot112: [94], [95], [142], [237], [290], [334] en [355]. Zie Repertorium, E 30.
E. 1 ERFURT, Wissenschaftliche Allgemeinbibl., hs. Ampl. Q 222
Convoluut met als hoofdbestanddeel een Latijnse Liber medicinalis. De verschillende onderdelen dateren uit de 13de tot de 15de eeuw en zijn doorlopend genummerd. Het deel dat nu fol. 215-226 omvat, bestaat uit zes dubbelbladen papier uit de 14de eeuw. Hierin komen twee zegens voor, een paardenzegen en een koopmanszegenGa naar voetnoot113: [16] en [194]. Zie Repertorium, E 50.
G. GENT, Kon. Akad. Ned. Taal- en Letterk, hs. 15
Convoluut van vier 15de-eeuwse handschriften, samengebonden in de vorige eeuw en doorlopend gepagineerd van 1 tot 140Ga naar voetnoot114. De taalvormen in het ganse convoluut wijzen op Noord-Oostelijk Brabant. De eerste drie delen van het hs. bevatten culinaire recepten, het eerste (p. 1-42) is wellicht de bron van Gheeraert Vorselmans Nyeuwen Coock Boeck (1560)Ga naar voetnoot115. Het vierde omvat een twintigtal medische receptenGa naar voetnoot116. Bevat een amulet om te gebruiken bij vrouwen als ‘die moeder opcoompt’ (p. 77): [56bis]. Zie Repertorium, G 40. | |||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||
G. 1 GENT, Rijksarchief, Fonds Bisdom, hs. R 818
Perkamenten folio-register in originele dito-band, 2de helft 15de eeuw, 21 fol. Geschreven in één hand. De inhoud bestaat uit acten van justitie van 1444 tot 1460, toen Thomaes de Burre, ‘gheseit Tencquaert’, baljuw was van het land en het ‘heerscip’ van Wattrelos of Waterloos in Frans-Vlaanderen, eigendom van de Sint-Baafsabdij bij Gent. Bevat o.m. vonnissen i.v.m. de verbanning van Barble vanden Neste, de zelfmoord van Janon van Beure, maar vooral de veroordelingen van vader en zoon Casier in 1460. De vader Nicasis, beschuldigd van kerkroof en moord, werd op 11 februari 1460 gewurgd en opgehangen. De zoon Jan werd levend verbrand o.m. wegens bestialiteit en wegens een pact met de duivel. In zijn ondervraging over dit laatste feit haalt hij een conjuratie tot Satan aan: [391]. Niet in Repertorium.
G. 2 GENT, Stadsarchief, Reeks 214, nr. 2
Papieren hs., 266 fol. Eén van de volumineuze registers in klein folio-formaat, de zg. ‘Boecken vanden Crime’, waarin het Gentse stadsmagistraat alle door haar verleende vonnissen liet noteren. Het hier bedoelde deel omvat de periode 1538 tot 10 april 1540 (n.s.). Op fol. 123r-125r, 130, 151r, 165v en 221 komen de notulen voor van verscheidene verhoren van de vermeende ‘toveraer’ Hendric PalyncGa naar voetnoot117. Bevat middelen om dieven te ontmaskeren, zuivel te onttoveren en de magische eigenschappen van varenzaad: [270], [279], [317] en [371]. Niet in Repertorium.
G. 3 GENT, Universiteitsbibl., hs. 697
Vijftiende eeuw, oblong papieren hs. van 63 fol. De inhoud omvat een uitvoerige verzameling medische recepten, een gedicht over de kracht van de maan en een kort spotdicht. Op fol. 48r-54r vindt men een prognose, getiteld ‘Cyromanchie van den Pape van den Hamme’. Het hs. telt meer dan vijftig overwegend korte zegens en andere magische teksten, meestal bedoeld om ziekten bij mensen te genezenGa naar voetnoot118. Ze komen voor bij de reeds hierboven genoemde medische receptenGa naar voetnoot119. Verder is er een uitvoerige zegen tegen allerlei kwalen (fol. 55r-58r)Ga naar voetnoot120, gevolgd | |||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||
door een bespreking van enkele magische planten en hun gebruik: [3], [4], [14], [25], [27], [28], [30], [31], [42], [54], [60], [61], [63], [68], [74], [81], [82], [86], [87], [89], [91], [93], [103], [106], [107], [108], [109], [112], [116], [117], [120], [121], [148], [225], [265], [278], [282], [289], [293], [295], [298], [299], [301], [304], [305], [306], [311], [319], [320], [344], [353], [354], [377] en [379]. Zie Repertorium, G 290.
G. 4 GENT, Universiteitsbibl., hs. 1021 A
Papieren hs., 16de eeuw, 148 fol. Het heeft sterk door waterschade geledenGa naar voetnoot121. Voor de scribent, zie ook bij G. 5 hierna. Samen met G. 5 werd het in 1835 te Gent gevonden in de schoorsteen van een instelling voor geesteszieken. Dit blijkt uit de nota die bij het hs. is gevoegdGa naar voetnoot122: Deux Traités sur la Magie, trouvées [sic] en Mars 1835, à la Démolition d'une ancienne cheminée à l'hospice des Aliénées à Gand avec quelque [sic] débris d'Instruments dont se servait le Magicien De inhoud bestaat in hoofdzaak uit Latijnse magische traktaten, een kleine twintigtal in totaal. Sommige worden aan een bepaald auteur toegeschreven, b.v. aan Arnaldus de Villanova, Galenus, Geber, Hermes of Petrus de Abano; andere zijn anoniem. Dit is een unieke collectie traktaten die teksten bevat die ook in andere landen niet bekend zijn. Voor een gedetailleerde inhoudsopgave, zie Appendix A. Naast de Latijnse bevat het hs. ook een paar Nederlandstalige experimenten, twee voor liefdesmagie en één om koeien of boter te onttoveren (fol. 127v-129v en fol. 142v-143r): [19], [110], [113], [122], [129], [228], [229], [230], [231], [243], [245], [288], [318], [322], [328], [340], [341], [342], [356], [360], [363], [376], [378], [384], [392], [394] en [396]. Zie Repertorium, G 300.
G. 5 GENT, Universiteitsbibl., hs. 1021 B
Zogoed als onbekend papieren hs., 16de eeuw, 72 fol.Ga naar voetnoot123. Voor de geschiedenis ervan, zie bij G. 4 hierboven. Behoorde nog in de 16de eeuw toe aan Antonius De Grave, wiens naam herhaalde malen voorkomt op de oorspronkelijk blanco gebleven eerste bladzijden. Het hs. (wellicht ook G. 4) werd geschreven door een verder onbekende Cornelius Bryntius (‘Cornelius Bryntius scribebat’, fol. 12v). | |||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||
De inhoud bestaat voor het grootste gedeelte (fol. 2r-53r) uit het beruchte Latijnse traktaat over rituele magieGa naar voetnoot124, getiteld CLAVICULA Salomonis Secretum secretorum omnium artium magistrarum Libri duo. Versi ex Lingua greca per sapientissimum virum Thoz Natione grecum Libri Du[o]Ga naar voetnoot125. Dit is de enig bekende kopie (voorafgegaan door een inhoudstafel) van de Clavicula in een middeleeuws hs. uit de NederlandenGa naar voetnoot126. Dit is ook het geval voor het eveneens magische maar zeer korte en anonieme Liber conservationis (fol. 56r-58v). Het hs. bevat een kort Latijns experimentum ad furtum inveniendum (fol. 54r-55r) en negen magische teksten in het Middelnederlands (fol. 6lv-71v): [242], [244], [283], [365], [366], [383], [387], [388] en [396]. Niet in Repertorium.
G. 6 GENT, Universiteitsbibl., hs. 1272
Midden 15de eeuw. Papieren hs., 172 fol. en twee schutbladen. De inhoud omvat de Cyrurgie van Lanfranc van Milaan, twee urinetraktaten en een collectie losse geneeskundige receptenGa naar voetnoot127. Het hs. werd geschreven te Gent of omgeving. Bevat twaalf magische formulieren die voor het grootste gedeelte ook in Brus. 4 aangetroffen werden: [35], [36], [39], [123], [150], [151], [152], [258], [263], [276], [331] en [380]. Zie Repertorium, G 320. | |||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||
G. 7 GENT, Universiteitsbibl., hs. 1317
Hs. op papier, vroege 16de eeuw, 399 fol. De inhoud omvat voor het merendeel medische traktaten en recepten in één enkele hand. Op het einde (fols. 376-385) komt een groep verfrecepten voorGa naar voetnoot128. De taalvormen wijzen op een Brabantse origine. De laatste bladen (fol. 392 e.v.) zijn sterk geschonden; hier vindt men een vijftiental zegens waarvan de meeste zeer onvolledig zijn: [5], [13], [29], [40], [41], [58], [91], [96], [111], [114], [134], [149], [259], [267] en [275]. Zie Repertorium, G 370.
Ge. GELINDEN, Parochiaal Archief, reg. Bona parochialia ao 1597
Een register met de bezittingen van de parochie in 1597 aangelegd door pastoor Egidius Roix. Op fol. 85 komt een bezwering voorGa naar voetnoot129: [143]. Niet in Repertorium.
Gr. 's-GRAVENHAGE, Kon. Bibl., hs. Y 302 (1191)
Papieren hs., gedateerd 1462, 161 fol. Het bevat de tekst van de eerste en enige volledige Ned. vertaling van de reis van Sir John Mandeville. Men neemt aan dat het reisverhaal oorspronkelijk in het Frans werd geschreven door een hoveling aan het Engelse hofGa naar voetnoot130. Op fol. 56 komt een Latijnse zegen voor (gevolgd door een vertaling ervan in het Ned.) tegen moordenaars en vijandenGa naar voetnoot131: [171] en [272]. Niet in Repertorium.
Gr. 1 's-GRAVENHAGE, Kon. Bibl., Kon. Akad. Wet., hs. XXVII
Getijdenboek op perkament; telt 68 fol. Bevat berijmde gebeden in het Ned. en het Latijn, geestelijke gedichten en stichtelijk proza. Dateert uit de 15de eeuw. Bevat een ‘bedinghe’ als bescherming tegen vijanden en gevaren (fol. 15v)Ga naar voetnoot132: [274]. Niet in Repertorium. | |||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||
Gr. 2 's-GRAVENHAGE, Kon. Bibl., Kon. Ned. Akad. Wet., hs. XXVIII
Hs. van 108 fol., overwegend papier. Vroege 16de eeuw. Bevat een kalender en astrologische traktaten en voorschriften, meestal in het NederlandsGa naar voetnoot133. In het hs. komt een magisch, in het Ned. gesteld experiment voor om diefstal op te sporen (fol. 34r): [280]. Zie Repertorium, G 1190.
Gr. 3 's-GRAVENHAGE, Kon. Bibl., hs. 133 M 27
Papieren hs. van 189 fol. Tweede helft 16de eeuw. Gedateerd 1577. Bevat een maandregimen, een aderlaattraktaatje, recepten tegen pest, technische en alchemistische recepten (veelal in het Latijn), maar vooral een grote collectie losse medische recepten voor ziekten bij mensen (daarbij ook een groot aantal pestrecepten), bij paarden en bij jachtvogels. Werd geschreven door een zekere Georg Sweerts van der Boorcht te Meerbeke (bij Ninove)Ga naar voetnoot134. Op Jansen-Siebens wel bijzonder onvolledige en oppervlakkige notitie na, is het hs. tot op heden onbekend gebleven. Het bevat naast een magische tekst in het Latijn om een wondenwater te maken, een vijftigtal zegens, voor het overgrote deel voor paardenziekten en is daarmee voor de witte magie - en dat niet alleen wegens het aantal - één van de belangrijkste handschriften die we bezitten: [6], [76], [77], [102], [115], [144], [145], [146], [147], [155], [160], [161], [163], [164], [165], [172], [173], [174], [175], [181], [182], [185], [186], [187], [188], [190], [191], [193], [195], [196], [197], [198], [199], [201], [207], [209], [210], [211], [212], [213], [219], [220], [253], [264], [336] en [352]. Zie Repertorium, G 1120.
H. HATTEM, Stichting Oud-Hattem, hs. C 3
Papieren hs., 2de helft 16de eeuw, met vele toevoegingen uit de 17de eeuw, 263 p. De inhoud omvat medische traktaten en recepten, o.m. een chirurgisch traktaat in vraag- en antwoordvormGa naar voetnoot135. Geschreven in één enkele hand, wellicht door een naar het Noorden uitgeweken Brabander die oudere Vlaamse of Brabantse teksten heeft gekopieerd en gedeeltelijk heeft aangepast qua taal. Dit hs. bevat drie magische teksten, één uit de 16de eeuw, twee uit de 17de eeuw; de laatste twee staan doorstreept: [128], [238] en [256]. Zie Repertorium, H 200. | |||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||
H. 1 HATTEM, Stichting Oud-Hattem, hs. C 4
Hs. op papier, 1ste kwart 16de eeuw, 202 p. Bevat een grote verscheidenheid aan op de dagelijkse praktijk gerichte medische teksten die toelaten het als een vademecum te bestempelenGa naar voetnoot136. Bevat uitvoerige teksten om dieven op te sporen, drie zegens in het Latijn (brand blussen, bloed stelpen en wonden) en twee gebeden over medicijnen: [1], [2], [9], [133], [262], [291] en [292]. Zie Repertorium, H 210.
H. 2 HATTEM, Stichting Oud-Hattem, hs. C 5
Papieren hs., 2de helft 15de eeuw, 572 p. Een compilatie van overwegend Mnl. geneeskundige traktatenGa naar voetnoot137. Dit hs. bevat twee incantamenta en daarenboven een tiental magische en bijgelovige praktijken in de verzameling ‘secreten’ op p. 134-140Ga naar voetnoot138: [118], [130], [221], [224], [236], [281], [313], [321], [332] en [333]. Zie Repertorium, H 220.
K. KASSEL, Landesbibl. und Murhardsche Bibl., hs. 2oMS. med. 1
Hs. op papier, midden 15de eeuw, 262 fol. Bevat een aantal medische traktaten, vooral een chirurgische compilatie door een zekere Willem vanden Egher. Op het einde van het hs. komen medische recepten en een belangrijke verstuikingszegen voor: [192]. Zie Repertorium, K 80.
K. 1 KASSEL, Landesbibl. und Murhardsche Bibl., hs. 8oMS. med. 1
Hs. op papier, 15de eeuw, 154 fol. Bevat een uitvoerige collectie medische recepten, gedeeltelijk in het Nederlands en in het Latijn. Bij deze recepten komen ook twee tekstjes voor over de magische kracht van valeriaan en het gebruik van drie savie-bladeren: [64] en [300]. Zie Repertorium, K 100.
K. 2 KASSEL, Landesbibl. und Murhardsche Bibl., hs. 8oMS. med. 3 Dit hs. telt 41 fol. en werd door drie handen geschreven, in de tweede helft van de l4de eeuw ten zuidoosten van GentGa naar voetnoot139. De inhoud omvat medische en chirurgische recepten in een ‘leringe van orinen’. Bevat twee magische formulieren: [11] en [227]. Zie Repertorium, K 110. | |||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||
Ko. KOPENHAGEN, Koninklijke Bibl., hs. GKS, fol. 234
Papieren hs., vroege 17de eeuw, 519 p. Bevat o.m. een afschrift van een oudere, anonieme collectie van bijna zeshonderd veterinaire recepten, bijna alleen voor paarden (p. 128-251)Ga naar voetnoot140. De taal is sterk Nederlands gekleurd, alleen p. 200-208 zijn Nederduits, terwijl p. 208-251 zogoed als Nederlands zijn. Het hs. is naar alle waarschijnlijkheid een kopie, gemaakt in OostfrieslandGa naar voetnoot141, van een ouder Nederlands manuscript dat door de kopiist in lichte mate, vooral in de spelling, werd aangepast. Naast Oostfriese bronnen worden ook ‘de stalmeester vann den Prinss van Oranigen’ en een ‘schmit te Tyel’ (d.i. Tiel in Gelderland) genoemd. Met zesentwintig zegens en magische praktijken is dit, op één na, onze belangrijkste bron voor vetetinaire incantamenta: [154], [156], [157], [158], [159], [166], [168], [169], [170], [176], [177], [178], [179], [183], [184], [200], [202], [203], [204], [205], [206], [208], [214], [215], [216] en [218]. Zie Repertorium, K 350.
Ko. 1 KOPENHAGEN, Koninklijke Bibl., hs. GKS 1657
Hs. op papier, 15de eeuw. Bevat een Mnl. traktaat over gynaecologieGa naar voetnoot142 met daarin een aantal, meestal Latijnse incantamenta om de geboorte te bespoedigen, tegen bloedingen en mastitis: [20], [23], [43], [44], [45], [46], [47], [48], [50], [51], [52], [53], [56] en [90]. Zie Repertorium, K 380.
Ko. 2 KOPENHAGEN, Koninklijke Bibl., hs. GKS 1662
Hs. uit de 15de eeuw. Gevariëerde inhoud van vooral medische traktaten, recepten en dito waters, alsook een versie van het chirurgisch traktaat, bekend als de Jonge Lancfranc. Bevat de eigenschappen van een magische plant (fol. 39v-40v): [307] en [308]. Zie Repertorium, K 390Ga naar voetnoot143.
Kor. KORTRIJK, Rijksarchief, Groeningeabdij, Renteboekje nr. 12
Op de perkamenten achterflap (fol. 35r) van het overigens geheel in het Frans geschreven renteboekje (begint in 1348 en eindigt in 1376) van de | |||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||
abdij van Groeninge, komt als een probatio pennae een magische formule voor tegen rabies bij mens en dierGa naar voetnoot144: [104]. Niet in Repertorium.
Kr. KRAKAU, Muzeum Narodowe, hs. 2943
Papieren hs., 120 fol. Geschreven ca. 1470 in een vrouwenklooster, waarvan alleen bekend is dat het aan St.-Antonius was gewijd. In doos nr. 21 van de Kon. Acad. voor Ned. Taal- en Letterkunde te Gent bevinden er zich foto's van. De inhoud bestaat uit gebeden en geestelijke oefeningen. In dit hs. komen twee zegens voor: één die bij een bevalling gebruikt werd en één tegen vijandenGa naar voetnoot145: [55] en [273]. Zie Repertorium, K 420.
L. LEIDEN, Universiteitsbibl., hs. Mij. Ned. Letterk., 960
Perkamenten dubbelblad, late l4de eeuw. Wellicht afkomstig uit een boekband. De taal wijst op het zuiden van West-Vlaanderen. Erg geschonden en daardoor slechts ten dele leesbaarGa naar voetnoot146. Afkomstig uit een volks geneeskundig vademecum. Bevat zes zegens: vier (geheel of gedeeltelijk berijmd) om bloed in wonden of in de neus te stelpen; de twee andere zijn respectievelijk ‘jegen thertegespan’ en tegen de koorts: [18], [21], [57], [67], [138] en [141]. Zie Repertorium, L 390.
L. 1 LEIDEN, Universiteitsbibl., hs. Voss. chym. oct. 8
Papieren hs., einde 15de eeuw. Afkomstig uit Leuven, waar het toebehoorde aan de ‘custos’ van de St.-Jacobskerk. De inhoud bestaat uit medische recepten, secreten, wijn- en verfrecepten, culinaire recepten en een korte ziekteprognose. Volgens het Repertorium komt op fol. 101v-102 een magisch middel voor ad cancrum: het blijkt in feite een medisch recept te zijn. Bevat geheel of gedeeltelijk Latijnse en een tiental geheel in het Nederlands gestelde magische middelen. Hierbij zijn er ook een paar veterinaire tekstjes, een middel om een geest op te roepen, één om ‘die es betovert’, en één om ‘nit’, d.i. haat tussen echtelieden te doen ontstaan: [18], [57], [67], [97], [139], [141], [223], [257], [316], [335], [373] en [397]. Zie Repertorium, L 170. | |||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||
Li. LINCOLN, Cathedral Chapter Libr., hs. 127
Hs. op papier, 15de eeuw. Telt 278 fol. De inhoud omvat voor het grootste gedeelte (fol. 47-270) medische traktatenGa naar voetnoot147. Op een blanco-blad na de kalender (fol. 2-13) en vóór de almanak (fol. 15v-17v) en de tekenen van de zodiak, staat een bezwering (in het Lat. en het Mnl.) om bloed te stelpen (fol. l4r) die er nog een tweede maal wordt herhaald: [12]. Zie Repertorium, L 680.
Lo. LONDEN, British Library, hs. Add. 39.638
Hs. op perkament, 1ste helft 15de eeuw, 164 fol. Rijkelijk versierd en verlucht devotieboek (horae), geschreven in opdracht van een Brugs echtpaar. Bij de verzameling gebeden in het Mnl., meestal op rijmGa naar voetnoot148, vindt men een aantal zegens, sommige geheel, andere gedeeltelijk in het Nederlands, acht in totaal. De meeste zijn bestemd tegen de pest, één is gericht tegen vijandenGa naar voetnoot149: [98], [99], [100] en [101]. Zie Repertorium, L 830.
Lo. 1 LONDEN, British Library, hs. Harley 1684
Hs. op papier, 15de eeuw met 174 fol. Bevat o.m. het ‘Boeck van Surgien’ van Thomaes ScellinckGa naar voetnoot150 en het chirurgisch werk van Johan YpermanGa naar voetnoot151. In Scellincks chirurgie komen vier magische formulieren voor. Bij Yperman vinden we één van beide ook en wel in het Ned. zowel als in het LatijnGa naar voetnoot152: [127], [132], [134] en [136]. Zie Repertorium, L 890.
Lo. 2 LONDEN, British Library, hs. Sloane 345
Hs. op papier, einde 15de eeuw. Telt 145 fol.Ga naar voetnoot153. Kopie in één enkele hand van een ouder hs. De taalkenmerken wijzen op Gelderland, meer bepaald de streek van Arnhem en Apeldoorn als plaats van herkomstGa naar voetnoot154. De | |||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||
bijzonder rijke inhoud omvat medische, technische, chirurgische e.a. recepten, glossen, een chirurgisch traktaat, enz. Bevat vier magische formulieren: [54], [222], [345] en [372]. Zie Repertorium, L 930.
Lo. 3 LONDEN, British Library, hs. Sloane 3002
Papieren hs. uit late 15de eeuw. Bevat een medisch-astrologisch traktaat, in de proloog toegeschreven aan een zekere ‘Albert van Borgunnien in Vlanderen Lande’. Volgens Wardale werd het geschreven in de omgeving van Rostock of LübeckGa naar voetnoot155. Het zou een fragmentair afschrift zijn van een ouder, methodisch opgebouwd medicijnboek (van het type a capite ad calces). Er bestond te Zonnebeke in West-Vlaanderen een heerlijkheid, genoemd BorgoenienGa naar voetnoot156. Het oude medicijnboek werd dus wellicht samengesteld door een zekere Albert, een Westvlaming die naar de streek van de Baltische Zee was uitgeweken. In dit hs. komen vijf magische teksten voorGa naar voetnoot157: [26], [34], [88], [125] en [131]. Niet in Repertorium.
Lo. 4 LONDEN, British Library, hs. Loan 29/332
Papieren hs., 14de eeuw. 293 fol.Ga naar voetnoot158. Behoort toe aan de hertog van Portland. Sinds 1949 in bruikleen in de BL. De inhoud omvat in hoofdzaak twee teksten, één gecommentarieerd Antidotarium en een Mnl. vertaling van het Liber de Simplicibus van Platearius (ook - naar de beginwoorden - Circa instans genoemd)Ga naar voetnoot159. Dit laatste deel bevat een zegen: [92]. Zie Repertorium, L 900.
Lo. 5 LONDEN, Wellcome Hist. Medical Library, hs. 517
Papieren hs., late 15de eeuw, 251 fol. Bevat een groot aantal teksten, overwegend in het LatijnGa naar voetnoot160. | |||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||
Uit de rijke inhoud vermelden we een Mnl. traktaatje over wijnverbeteringGa naar voetnoot161 en een grote collectie recepten van allerlei aardGa naar voetnoot162. Bevat ook talrijke en belangrijke magische teksten, meestal in het Latijn maar ook Nederlandstalige, b.v. op fol. 231-239Ga naar voetnoot163. Belangrijk zijn ook de Latijnse incantaties die behoren tot de zwarte magie: o.m. liefdesmagie (ad amorem en ut mulier sequatur te in camera tua), bezweringen van planten, oproepen van geesten, enz. De aard van vooral de Latijnse teksten herinnert aan die in G. 4 en G. 5. De door ons opgenomen magische teksten zijn: [49], [232], [233], [234], [240], [241], [246], [247], [251], [252], [255], [260], [277], [284], [285], [286], [287], [297], [303], [310], [312], [323], [338], [339], [346], [351], [357], [358], [359], [362], [367], [381], [385], [386], [390], [393], [395] en [398]. Zie Repertorium, L 1060.
M. MILAAN, Biblioteca Nazionale Braidense, hs. AE XII 38
Late 15de E. Bestaat uit twee delen, beide geschreven door ‘Bruer Cornelis Papenhoven’. Bevat vooral medische traktaten, o.m. de zg. Jonge Lanfranc, een pest- en aderlaattraktaat, een bloedschouwing, enz. Er zijn twee incantamenta, beide om wonden te genezen. Deze zijn door een 16de-eeuwse hand toegevoegd op oorspronkelijk blanco-bladen en werden later licht doorstreept: [135] en [140]. Zie Repertorium, M 160.
Ma. MAASTRICHT, Gemeentearchief, hs. 85
Hs. uit tweede helft 15de eeuw, Latijn en Mnl. De delen in de volkstaal omvatten wetenschappelijke traktaten, een botanisch glossarium, medische, technische en culinaire recepten, een herbarijs en kalenderraadgevingen. Bevat negen magische teksten, waarvan drie in het Ned. Enkele bladen werden uit het hs. verwijderd, vermoedelijk omdat ze ook incantamenta bevatten. Dit is het werk van een vroegere bezitter die ook de meeste nog aanwezige magische teksten zwaar met inkt heeft doorstreept: [10], [13], [24], [73], [85], [105], [119], [235] en [337]. Zie Repertorium, M 20.
P. PARIJS, Bibliothèque de l'Arsenal, hs. 8220
Perkamenten hs., 15de eeuw, 132 fol. Bestaat uit een kalender en allerlei gebeden in het Nederlands, o.m. tot de H. Vijf Wonden of ‘als gij in | |||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||
liden sijt’. Op fol. 1 wordt de eigenaar genoemd, een zekere Henricus uit Groot-Loon (Limburg). Bevat één conjuratio in het Latijn om kwetsing door een lans te voorkomen(fol. 2): [269]. Zie Repertorium, P 30Ga naar voetnoot164.
P. 1 PARIJS, Bibliothèque nationale, hs. Lat. 6838 A
Perkamenten hs. uit 1305, 156 fol.Ga naar voetnoot165. Bevat overwegend Lat. traktaten met op het einde (fol. 152-155) een aantal Mnl. receptenGa naar voetnoot166 en de Macerglossen van plantennamen. Eén van de recepten is gecombineerd met een zegen en men treft hier ook een magico-religieus heilmiddel aanGa naar voetnoot167: [32] en [126]. Zie Repertorium, P 50.
R. ROME, Bibl. Apostolica Vaticana, hs. Barber. lat. 186
Papieren hs. in oorspronkelijk perkamenten band, late 15de E. Bevat een groot aantal Latijnse medische traktaten, een eiktraktaatje, een pesttraktaat van Magister Johannes de Merliano, stadsdokter van Venetië, aderlaattraktaten, een lunarium, de dies periculosi, enz. Middelnederlandse tekstjes zijn: enkele medische recepten, twee tafelspelenGa naar voetnoot168 en één magisch recept (gedeeltelijk in geheimschrift): [343]. Zie Repertorium, R 50.
T TRIER, Stadtbibliothek, hs. 40/1018
Vroegmiddeleeuws hs. (10de E.). Bevat een aantal Latijnse recepten, Latijns-Duitse glossen en een Hoogduitse paardenbezwering die in de eerste helft van de 11de eeuw vermoedelijk te Trier werd toegevoegd in de benedenmarge van een bladzijdeGa naar voetnoot169. Onderaan op fol. 19v bevindt zich een bezwering ad catarrumGa naar voetnoot170: [22]. Zie Repertorium, T 70. | |||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||
U. UTRECHT, Univ. Bibl., hs. 357 (olim Eccl. 355)
Perkamenten hs., 186 fol. Geschreven ca. 1459-1464. Is afkomstig uit het klooster van de Regularissen te Utrecht. Bevat allerlei stukken, meestal in het Latijn: preken, het Speculum Ecclesiae van Hugo de St. Victor, inhoudsopgave van de geschriften van Thomas van Aquino, en kleinere stukjes waaronder ook enkele in het Nederlands, o.m. een samenvoeging van de tien geboden met de tien plagen van EgypteGa naar voetnoot171 en de eigenschappen van Jezus (fol. 154)Ga naar voetnoot172. Bevat op het laatste blad een gedeeltelijk Ned. bezwering om melk te stelen (en ook om dat te beletten), en enkele Latijnse magische middelen i.v.m. liefdesmagieGa naar voetnoot173. De meeste komen ook voor in de incunabel Beets (zie aldaar): [326], [327] en [382]. Niet in Repertorium. | |||||||||||||||
c) Gedrukte werkenBeets Johannes Beets (= Beetsius), Commentum super decem praeceptis decalogi (Leuven, 1486)
De karmeliet Beetsius (+ 1476) is de auteur van dit postuum verschenen uitvoerig werk over de tien geboden. Klein fol., niet genummerd. Op Sign. B 1r staat (in Expos. IV, 1ste exp.) een gedeeltelijk Nederlandse incantatie om melk te stelen, gevolgd door enkele Latijnse voorbeelden van liefdesmagieGa naar voetnoot174: [326] en [327].
Bieënboek Thomas van Cantimpré, Dit is der bien boeck (Zwolle, P. Van Os., 1488)
Eén van de meest verspreide exempelboeken uit de Nederlanden. Thomas van Cantimpré schreef ca. 1250 Bonum universale de apibus dat al vlug in het Nederlands vertaald werd. Het beleefde vele drukkenGa naar voetnoot175. Het bevat één exempel waarin een zegen om vuur te blussen voorkomtGa naar voetnoot176: [261]. | |||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||
Evan. Die Evangelien vanden Spinrocke metter glosen bescreuen ter eeren vanden vrouwen (M. Hillen van Hoochstraten, Antwerpen, ca. 1520)Ga naar voetnoot177
De Nederlandse uitgave van ca. 1520Ga naar voetnoot178 is een gekuiste vertaling van de Franse Les Evangiles des Quenouilles, dat ca. 1480 te Brugge werd gedruk door Colard Mansion. Deze Franse druk steunt op één van twee Franse handschriften (BN Paris, Ms. fr. 2151) dat wat later is dan het ca. 1470 ontstane hs. dat nu te Chantilly bewaard wordt (Musée Condé, Ms. 654). Het Franse hs. dat als legger heeft gediend voor Mansions uitgave is dus praktisch contemporain met de eerste gedrukte versieGa naar voetnoot179. Het bevat de volgende magische tekstjes: [66], [167], [249], [271], [324] en [370].
Lancia Een zeer devoot en kragtig boeksken, genaemd Lancia-Christi, dienende niet alleen om de magt des duyvels te bedwingen, maer ook om aen alle tooveraers en hexen, hun magt te benemen en zijn zelven in alle perykel te beschermen. Keulen, uyt de Ceurfurstelijke drukkery [Gent, I. Van Paemel?, ca. 1850] Alle uitgaven - er zijn er verscheidene - dateren uit de late 18de of de 19de eeuw. Toch is het mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat de referentie aan de ‘Ceurfurstelijke drukkery’ te Keulen ernstig te nemen is. Aangezien een deel van de inhoud reeds in 15de-eeuwse Mnl. handschriften voorkomt, lijkt een nu verloren gegane Keulse druk uit de 16de eeuw goed mogelijk. Het boekje heeft een kerkelijke approbatie gedateerd 1599, maar een exemplaar van vóór de late 18de eeuw werd niet gevonden. Dat is niet ongewoon. Exemplaren van de 19de eeuwse drukken zijn immers ook al bijzonder zeldzaamGa naar voetnoot180. Dit boekje bevat één lange magische tekst: [309].
Sack Den Sack der consten: uuten Latine, Italiaensche, Franche [sic], duytsche ghecopileert om te vermaken die beswaerde sinnen ... (Antwerpen, J. van Liesvelt, 1528)
Dit boekje heeft zich eeuwenlang in een grote populatiteit mogen verheugen. In het Noorden duurt die voort tot in de achttiende eeuw. Er zijn | |||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||
negen bewaarde edities met deze titel, waarvan vijf uit de 16de eeuwGa naar voetnoot181. In de eerste ed. van 1528 komt slechts één magisch middel voor (nr. 17). Ze zijn vooral talrijk in de ed. van 1590: daar treffen we een tiental middelen aan i.v.m. liefde en sexualiteit. Alle aanvullingen uit latere, 16de-eeuwse edities vindt men in bijlage bij mijn editie. De magische formulieren zijn: [325], [329], [347], [348] en [349].
Secr. Albertus Magnus, Dat boeck der secreten Alberti Magni [1551]
De Nederlandse vertaling van het sinds de 13de eeuw in handschriften veelvuldig voorkomende Liber aggregationis (ook Experimenta of De virtutibus herbarum genoemdGa naar voetnoot182), dat - te recht of ten onrechte - aan Albertus Magnus wordt toegeschreven. De oudste druk waarvan een exemplaar bekend isGa naar voetnoot183, kwam te Leiden van de persen van Jan Mathijs: een exemplaar zonder titelblad wordt bewaard in de Universiteitsbibliotheek Gent (Sign. Acc. 8692). Het privilegie te Ieper en te Brugge verleend, dateert van 15 jan. 1551 en toen werd het boekje voor het eerst gedrukt, maar of het Gentse exemplaar ook uit dit jaar dateert is bij gebrek aan titelblad onmogelijk met zekerheid te achterhalen. Het lijkt mij onwaarschijnlijk. Een tweede druk dateert uit 1573: Dat boeck der Secreten Alberti Magni een Prince onder alle den Philosophen. Tracterende vanden Secreten ende Crachten der Cruyden, Ghesteenten, en sommighe Beesten ende Vogelen ... (Peeter Mesens, Antwerpen, 1573 - nu in KB Brussel, Sign. III 27589 A). De volgende formulieren werden eraan ontleend: [226], [294], [302] en [314].
Sydrac Een schoone hystorie vanden wijsen Philosooph Sydrack die op aertrijc was duysent iaer voor gods gheboerte ... (Antwerpen, 1522)
Allerlei middeleeuwse wetenschap, geloof en bijgeloof. Geschreven in 1323 beleefde het werk tien drukken tot 1540Ga naar voetnoot184. De oudste dateert uit 1495. Deze uit het Frans vertaalde encyclopedie in proza bestaat voor het grootste gedeelte uit een dialoog tussen de filosoof Sydrac en koning BoctusGa naar voetnoot185. Deze laatste stelt meer dan vierhonderd vragen, zoals: ‘Wat is de beste kunst ter wereld?’, ‘Is het beter te spreken of te zwijgen?’, ‘Wat is een maagd?’, ‘Hoe komt het dat men de wind voelt en niet zien kan?’, ‘Vanwaar komt de regen?’, enz. | |||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||
In cap. 208 komt een wonderlijke zalf ter sprake, gemaakt op basis van vele kruiden. Ze zou medische, maar ook magische eigenschappen hebben en is zonder twijfel een product van de verbeelding zonder enige fundering in de realiteitGa naar voetnoot186: [315]. |
|