| |
| |
| |
Een schilderes schrijft
Jo Boer: Catherina en de
Magnolia's
Het woord romantiek wordt voor zoveel uiteenlopende litteraire stromingen
gebruikt, dat het gevaar loopt zijn betekenis geheel te zien verdwijnen; immers,
een woord dat te veel moet aanduiden, duidt op den duur niets
meer aan; het wordt dan echter des te meer gedachteloos neergeschreven, omdat de
neerschrijver zich in dat geval ook tot niets verplicht. Zo gaat het ook met het
woord ‘romantiek’. Het duidt b.v. aan: een litteraire beweging in de eerste
helft der vorige eeuw; de verlangens van Aaltje de keukenmeid naar een graaf met
diamanten knoopjes in het smetteloos witte plastron; de boeken van Arthur van
Schendel; de boeken van Adriaan van Oordt; de boeken van de tabaksspecialist en
schrijver Trygve Gulbranssen, van de nu tachtigjarige Selma Lagerlöf, van de
Nederlandse verteller Antoon Coolen. Daarmee is de lijst niet uitgeput, maar de
voorbeelden volstaan om de lezer duidelijk te maken, dat hij, die ‘romantiek’
zegt, vaak twee tegengestelde dingen onder één, naam samenvat, en dus kans
loopt, die twee dingen op een hopeloze manier door elkaar te halen. Daarom
behoort de term ‘romantiek’ tot' die talloze termen, die men door een
Taalconventie tij delijk buiten dienst zou moeten stellen, tenminste voor de
dagelijkse omgangstaal en de journalistiek; het woord is in plaats van een
voordeel een nadeel geworden, in plaats van een verheldering een vertroebeling.
En hetzelfde zou deze Conventie moeten doen met het woord werkelijkheid, dat dikwijls naast, tegenover en dwars dóór de
‘romantiek’ heen gebruikt wordt. Soms is deze ‘werkelijkheid’ precies het
tegendeel van de ‘romantiek’, soms vertegenwoordigt de romantiek ineens een
‘hogere werkelijkheid’ dan het realisme; en toch hanteren de gedachtelozen het
woord met zulk een verbluffende nonchalance, dat men... werkelijk zou gaan
veronderstellen, dat zij wisten | |
| |
wat er precies mee bedoeld was. Het
is natuurlijk zeer wel mogelijk, om telkens door een nadere omschrijving
zuiverder aan te geven, wat men in een gegeven omstandigheid met die term wil
zeggen, maar aangezien de taal bij uitstek een afkortingsmiddel is en de woolden
vaak in ‘tijdnood’ worden opgeschreven, verdient het m.i. eerder aanbeveling
zulk een dubbelzinnig en vijfdubbelzinnig begrip althans in de vlottende
omgangstaal te schorsen. Wij moeten clubs vormen, die hun leden verplichten van
deze en andere verwarrende, door geruststellende woorden geschapen
quasi-begrippen af te zien: asketische taalclubs dus, gehoorzamend aan de
strengste regels.
Het concrete voorbeeld is altijd weer de beste illustratie. Ik twijfel er n.l.
niet aan, of het belangwekkende litteraire debuut van de schilderes Jo Boer zal
op vele plaatsen binnengehaald worden onder de vlag ‘romantisch’. Tegen dat
woord is dan ook niets in te brengen... behalve, dat het alle essentiële
waardebepaling in het midden laat; en aangezien Jo Boer in de Nederlandse
letterkunde nog geen gevestigde reputatie heeft, is het welde moeite waard eens
na te gaan, in welk opzicht zij de naam van een romantisch schrijfster verdient.
Ik wil dan beginnen met vast te stellen, dat men het woord allerminst in de
ongunstige zin op haar roman Catherina en de Magnolia's kan
toepassen; de romantiek is voor Jo Boer geen aangenaam voorwendsel om aan de
consequentie van een verantwoordelijk schrijverschap te ontsnappen, zoals in de
‘Blubo’-litteratuur. Zij schrijft over Italiaanse boeren, maar zij gebruikt de
boerenstand niet om haar personages te idealiseren, verre van dat; men vindt bij
haar geen boerenromantiek à la Cremer. Eerder zou men haar werk kunnen
vergelijken met dat van de Fransman Jean Giono, al is Jo Boer minder
panisch-uitbundig. Ook aan Antoon Coolen doet zij zo nu en dan denken, maar zij
heeft weer absoluut niets van diens behaaglijke uitvoerigheid; daarvoor heeft
zij, wil het mij voorkomen, te veel van Van Schendel geleerd, al ligt haar roman
door onderwerp en stijl niet in de onmiddellijke nabijheid van diens kunst. Een
vrouwelijke Antoon Coolen | |
| |
op het peil van de jonge Van Schendel:
misschien geeft die omschrijving bij benadering iets aan van wat Jo Boer in Catherina en de Magnolia's vertegenwoordigt. Ook Sigrid Undset
zou een vergelijkingsmogelijkheid zijn, maar mej. Boer schrijft vast en zeker
beter dan deze Nobelprijshoudster; een natuurlijke geserreerdheid van de stijl
belet haar voorts te vervallen in de te gezellige verhaaltrant der Schartens,
die ook mèermalen Italiaanse boeren tot onderwerp van hun romans hebben gekozen.
De begrippen ‘romantiek’ en ‘werkelijkheid’ sluiten elkaar in het werk van Jo
Boer niet uit. Deze schrijfster heeft een zeer zuiver gevoel voor de pregnante
eigenschappen van bepaalde individuen. Zij tekent haar personages dikwijls met
een paar woorden verrassend scherp; dat die personages in een romantische sfeer
blijven, wil dus volstrekt niet zeggen, dat Jo Boer hen met een egaliserend
roomsausje heeft overgoten, zoals zo vaak gebeurt in de boerenromantiek (die in
het letterkundig leven der laatste jaren immers een tak van geregeld bedrijf is
geworden). Het is juist opmerkelijk, dat een schrijfster, die zoveel waarde aan
de poëzie van de algemene sfeer hecht als Jo Boer, er zorgvuldig voor wist te
waken, dat de mensen afzonderlijk daardoor als mensen niet te
kort kwamen. In dit opzicht is de stijl van Jo Boer volkomen ‘werkelijk’,
onsentimenteel, gevoelig en toch niet vals; wij constateren telkens een
sympathieke schroom voor het exploiteren der romantiek, voor
het banaliseren van de psychologie ten bate van de schilderachtigheid, waaraan
men de ‘Blubo’-mentaliteit zonder mankeren herkent.
Als schilders gaan schrijven, houdt men in het algemeen zijn hart vast (eveneens
trouwens als schrijvers gaan schilderen). Maar deze schilderes, van wie ik op
het gebied der beeldende kunst tot mijn spijt geen werk ken, afgezien van een
niet zeer geslaagde illustratie in Catherina en de Magnolia's,
is niet de dupe geworden van het misverstand, dat zich b.v. kan manifesteren in
het slingeren met grote woorden of het impressionistische klodderen met taal
(die zich nu eenmaal niet ongestraft láát klodderen, zoals men aan het snel
vergeten oeuvre van Is. Querido kan zien). Zij weet wat schrijven is en zij
heeft | |
| |
blijkbaar intuïtief beseft, waarom schilderen en schrijven
twee totaal verschillende ‘technieken’ zijn, die minder met elkaar uitstaande
hebben dan schilderen en musiceren. Nochtans verloochent Jo Boer haar
schildertalent geenszins: Catherina en de Magnolia's is een
typisch visueel boek, waarin men de talrijke beschrijvende bladzijden echter
niet (gelijk meermalen) overslaat. Het beschrijven van de natuur is bij haar
nergens cliché geworden; het dient dan ook niet(gelijk meermalen) ter
‘opvulling’, maar het speelt een rol in het verhaal, het suggereert de
atmosfeer, waaruit de boeren naar voren komen zonder er zich van los te maken.
Beschrijven is hier een vorm van poëzie, van visuele poëzie wel te verstaan; het
verloopt niet in zinneloze uitvoerigheid, het geeft de bedding aan. waardoor het
verhaal stroomt. Deze verhouding zuiver beseft te hebben is voor Jo Boer een
bijzonder goede noot; het is vooral door dit inzicht in de dosering van het
beschrijvende element (de sfeer om de mensen, waardoor die mensen ook
getransformeerd worden), dat men vaak aan Van Schendel denkt.
Men mag dus constateren, dat Jo Boer goed schrijft, omdat zij niet klakkeloos
‘schildert met woorden’. Er is dan ook geen strenge scheiding te maken tussen
haar beschrijven en haar psychologie; het ene komt uit het andere voort en gaat
er weer in over. En dit is dan misschien de reden, waarom men het veel
misbruikte woord ‘romantiek’ toch van toepassing kan achten op haar roman; de
psychologische behandeling der mensen blijft n.l. geheel ondergeschikt aan de
poëtische sfeer, ook al schrikt Jo Boer niet terug voor schrille tegenstellingen
en ook al is haar kijk op deze boeren verre van ‘liefelijk’. Romantisch is dit
overwegen van de sfeer, omdat Jo Boer de zielen van haar personages niet als
iets op zichzelf analyseert; de natuur blijft de menselijke conflicten
beheersen. De hoofdfiguur van Catherina en de Magnolia's,
Teresa, eerst dienstmaagd, later boerin en als weduwe de eigenares van een
kapitale hoeve, is daarvan een zeer sprekend voorbeeld. Men ziet deze vrouw voor
zich, niet vaag geworden door sentimentele beschrijvingspommade, maar wèl steeds
onderhorig aan het land en het landschap; met al haar | |
| |
dictatoriale
neigingen en tederheidsreserves is zij toch vooral een element in de natuur.
‘Zij leefde tusschen haar planten, haar dieren en haar kinderen en scheen
tevreden met dit leven, ook wanneer de lente de vruchtboomen in witte en rose
nevels hulde. ... Het stoorde haar niet, wanneer de lokkende klanken van
harmonica's over haar huis werden gevoerd door de vochtige nachtwinden en zij
wist, dat de knechts en meiden daar in het donker dansten onder de oleanders,
waar de rozen zich ingevlochten hadden en zoet geurden rond de verlangens der
menschen. Zij wist zelf niet waarom zij soms, 's nachts, een schaal appelen kon
neerzetten op haar tafel in het zachte schijnsel van haar petroleumlamp en
waarom haar vingers dan konden streelen, onbewust, over de gladde schil van haar
vruchten. Dan nam zij een kaars, beschutte de vlam met haar hand en boog zich
over het bed. van haar zonen.’
Deze drie zonen: Salvatore, de zachtmoedige, Giuseppe, de gierige en stugge,
Bernardo, de lenige en felle, leven dan in het vervolg van het boek het drama,
dat in de dubbelnatuur der moeder (heersen en zich vertederen) bij wijze van
voorspel gegeven is; getuige haar late genegenheid voor de uitheemse knecht
Dragomir. Salvatore trouwt, buiten haar weten om, met het Napolitaanse meisje
Catherina, die een vreemde blijft op de hoeve en wier liaison met Bernardo
Salvatore eindelijk tot moord op zijn broer drijft. Uit het huwelijk van
Giuseppe met de boerendochter Margherita wordt de bultenaar Giorgio geboren, met
zijn nieuwsgierige voorliefde voor spinnen en mieren: de verpersoonlijking van
de afwijkingen, die de menselijke passie in de natuur teweeg brengt, onder de
dekmantel van een streng bepaald moreel en godsdienstig verband. Maar hoewel er
veel gebeurt in dit boek, waarvan de schrijfster met grote soberheid mededeling
doet, hoewel de passie der menselijke wezens de gestelde grenzen der boerse
conventies telkens doorbreekt, het land blijft de mensen domineren, en dat wel
zonder hinderlijk-opzettelijke symboliek. De moeder beheerst de kinderen, ook al
vallen zij haar af, het land beheerst de moeder, tot haar dood.
Nog eenmaal had zij ze allen om zich heen, haar kinderen | |
| |
en de
kinderen harer kinderen. Dragomir hield de wacht bij haar twee uitgestrekte
voeten. Zij lag te midden van hen en beheerschte hen met haar stilte.
‘Aan het einde van den derden dag werd haar lichaam aan den grond gegeven en het
vermengde zich met de aarde...’
Aldus de laatste regels van deze roman. Ik zou enige bezwaren kunnen aanvoeren
tegen onderdelen van dit boek (een enkel germanisme, een wat litteraire
dialoog); zo lijkt mij b.v. het einde van Salvatore in de gevangenis een typisch
voorbeeld van een fragment, waarin de ‘romantische’ visie zich niet dekt met een
‘werkelijkheid’; maar ik zie daarvan liever af, omdat Catherina en
de Magnolia's als geheel een zo gunstige indruk achterlaat. Dat het een
debuut is, kan men aan de stijl nergens merken, want onrijp is dit werk
allerminst. Het heeft veeleer een soort rijpheid, die ons nieuwsgierig doet
afwachten, of Jo Boer zich op dit niveau zal weten te handhaven zonder zich te
herhalen.
|
|