Vaderlandartikelen 1935
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdEen oogst van het jaar 1935
| |
Waar is de jongere generatie?Een heel merkwaardig verschijnsel signaleert voorts het jaarboek Kristal: er blijkt geen jongere generatie van schrijvers te zijn! Want al zijn er eenige namen bijgekomen (en uiteraard ook verdwenen) sedert 1926, het totale aspect van de Nederlandsche litteratuur is vrijwel onveranderd gebleven. Bovendien zijn ook de auteurs, die in Erts niet voorkomen en in Kristal wel, bijna zonder uitzondering boven de dertig jaar, voorzoover het de mannen betreft (op de vrouwen is controle onmogelijk, aangezien het register discreet hun geboortejaar verheimelijkt; op zichzelf al een bewijs, zei mij een boosaardig en volstrekt onbetrouwbaar persoon dezer dagen); men kan hen dus moeilijk meer betitelen als ‘de jongeren’, al blijft zulk een benaming nu eenmaal door de gewoonte (zie de Tachtigers!) langer hangen dan in verband met den leeftijd aanvaardbaar is. Kristal vormt dus wel de neerslag van de ‘letterkundige productie’, maar een tendentie van een bepaalde generatie om zich te laten gelden, die in Erts 1926 te constateeren valt, ontbreekt hier ten eenenmale. Doet zich derhalve de vraag voor: zijn er geen in den letterlijken zin van het woord jonge schrijvers? Of dwingt de tijd hen allen politici of cineasten te worden? Of zijn zij er wel, maar dringt hun bestaan niet door tot de redacteuren van Kristal? Het laatste lijkt mij toch niet erg waarschijnlijk, want Marsman b.v. was tien tot vijftien jaar geleden werkelijk niet ‘gearriveerd’, maar zijn stem hoorde men terdege! Hoe het ook zij, het verschijnsel doet zich voor, en het stelt ons voor een probleem. Het zou inderdaad wel eens niet onmogelijk kunnen zijn, dat de omstandigheden in die mate absorbeerend werkten, dat voor de bezinking van litteratuur juist in de jeugdjaren dit tijdvak geen ruimte overliet. Het geeft mij overigens een hol gevoel in den rug, dit ontbreken van een nieuw front met programma's en manifesten.
Kristal is dus een verzamelboek zonder veel samenhang, en men kan de bijdragen daarom het best beoordeelen alleen als afzonderlijkheden, door een toevalligen oproep van objectief-gestemde personen bijeengebracht. Wel hebben de samenstellers zich aan auteurs gehouden. ‘die voor dit tijdperk kenmerkend zijn’, en dus b.v. niet Van Schendel en Henriëtte Roland Holst uitgenoodigd; maar de grens blijft vaag, en de bijdrage van Nescio (op zichzelf curieus en representatief voor den schrijver van Dichtertje en De Uitvreter) is nu ook niet bepaald van ‘dit tijdperk!’
Aangezien critisch proza en tooneel niet zijn opgenomen vanwege de beperkte ruimte, zijn er slechts twee genres, die bij de beoordeeling gemakshalve gescheiden moeten worden: ‘creatief’ proza en poëzie. Het lijkt mij niet te loochenen, dat de poëzie het in dezen bundel met eenige lengten wint van het proza; alle bijdragen, die ik onder de lezing noteerde als bijzonder treffend, zijn gedichten! Ik noem b.v. Processie van Mien Proost (de dame, die zich nu definitief als een heer heeft ontpopt); de zeer opmerkelijke verzen van J.C. Noordstar, die een eigen toon hebben en verrassen door hun origineele fantasie; een in zijn doelloosheid van bedoeling zeer geslaagd gedicht van M. Nijhoff, Impasse; drie van de beste gedichten van Anthonie Donker; een treffend gedicht over Rembrandts zoon Titus van Jan Engelman; opmerkelijke poëzie van Leo van Breen, J. van Hattum en S. Vestdijk, en nog meer dat de aandacht verdient. Maar bij het proza is de oogst gering. Men krijgt den indruk, dat de truc een belangrijke, tè belangrijke rol speelt in verschillende van de hier opgenomen fragmenten en novellen, terwijl de rest niet boven de middelmaat van het oude procédé uitkomt. Moet men zich laten imponeeren door daverende fragmenten als die van den kunstjournalist W.A. Wagoner (Roem is een narcoticum), of nare verhalen als Liberty Hotel van Jo Otten, of al te faciele vie-romancée-recepten als van Wessems Monsieur de Talleyrand? Wat mij betreft dan nog veel liever de soliede verteltrant van Antoon Coolen, die tenminste geen bijzondere litteraire pretentie heeft; en het oude stuk Een Lange Dag van Nescio wordt werkelijk door geen van de andere aanwezige prozaïsten overtroffen! Er zijn natuurlijk hier en daar lichtpunten; maar het algemeene aspect is zeer zwak en onbevredigend. Men moet zich dus troosten met de poëzie. De uitvoering van Kristal is royaal en bijna deftig; in verband met de hierboven gememoreerde leeftijdsquaestie zou men bijna durven beweren, dat deftig en dertig identiek zijn. | |
Geen Blubo!Van het proza gesproken: naast Kristal, dat een willekeurig beeld van de ‘productie’ wil geven, kan men den bundel novellen leggen, die door H. Marsman en E. du Perron zijn verzameld. In tegenstelling tot de redacteuren van het jaarboek voornoemd zijn de samenstellers wèl met een bepaald plan te werk gegaan; een plan, waarvan zij in een woord ter inleiding rekenschap afleggen. Zij zijn van meening, dat er hier te lande een ongemotiveerde voorkeur bestaat voor den roman, terwijl het korte verhaal overal en altijd tekort komt; ten onrechte, zeggen zij, want er is meer meesterschap te vinden in dat korte verhaal dan in den roman. Daarbij stellen zij zich scherp tegenover het heerschende provincialisme en ‘huiskamerrealisme’; zij nemen het op voor het proza, ‘dat Nederlandsch maar tevens Europeesch tracht te zijn’. ‘De vrees, dat een litteratuur haar eigen karakter zou kunnen verliezen naarmate zij Europeescher van visie wordt, van cultuur en niveau, is een kinderachtige vrees, en nogmaals een provinciale’. heet het in de inleiding; ‘een schrijver blijft één met zijn taal en door die taal met zijn land. En de dwaling dat de zielskracht met het toenemen van de denkkracht verminderen zou, berust op een overeenkomstige vrees: wezenlijk wordt men alleen door de werking van zijn volle denkkracht’.
Deze oriënteering zou misschien nadere uitwerking behoeven, maar zij is in beginsel toch wel duidelijk: geen Blubo! Zij is ook opmerkelijk, omdat zij twee tamelijk uiteenloopenden schrijvers, Marsman en Du Perron, blijkbaar kan dienen als basis tot samenwerking. En als men de gekozen verhalen overziet, moet men erkennen, dat de beide collaboranten er in geslaagd zijn hun programma in practijk te brengen, terwijl zij toch geenzins dogmatisch te werk zijn gegaan bij hun keuze. Natuurlijk sluit de opzet bepaalde auteurs uit; maar daardoor krijgt men ook houvast aan het boek, dat m.i. eerder te ruim dan te eng gehouden is, de beginselverklaring van de inleiding in aanmerking genomen. De vertegenwoordigde schrijvers zijn: R. van Genderen Stort, M. Nijhoff, Jeanne van Schaik-Willing, Paul van Ostayen, Maurice Roelants, J. Slauerhoff (die in Kristal helaas ontbreekt), H. Marsman. E. du Perron, Albert Helman, Gerard Walschap, A. den Doolaard, Eva Raedt - de Canter, Maurits Dekker, Jef Last, Flilip de Pillecijn en S. Vestdijk. Niemand, dunkt mij, kan uit deze lijst een benauwddogmatische verenging van gezichtskring distilleeren. Omdat de samenstellers de medewerking niet afhankelijk stelden van de ‘nieuwheid’ (de titel is dus in zooverre onduidelijk, dat het hier meestal in tijdschriften reeds gepubliceerde novellen betreft), hebben zij bij hun keuze zoo scherp mogelijk kunnen letten op de waarde. Daarom komen hier verschillende auteurs met hun beste specimina voor den dag; zoo b.v. Marsman zelf (De Bezoeker), Eva Raedt - de Canter (De Droom), R. van Genderen Stort (Het Vaderschap van Paul Hooz) en diverse anderen; natuurlijk zijn er ook, die door hun bijdrage niet de volle maat krijgen (Gerard Walschap in Genezing door Aspirine en S. Vestdijk in Een Twee Drie Vier Vijf; overigens geenszins slechte verhalen!), maar dat is wel onvermijdelijk. Ik kan geen analyse geven van alle verhalen in dezen verdienstelijken bundel; maar hoofdzaak is, dat hij beantwoordt aan zijn doel en inderdaad laat zien, dat 't Nederlandsch-Vlaamsche taalgebied proza van beteekenis heeft voortgebracht, dat de vergelijking met buitenlandsch werk zeer zeker kan doorstaan. De Korte Baan spreekt in dit opzicht Kristal tegen; en het stemt tot optimisme, dat een oogst van één jaar geen maatstaf blijkt voor het niveau van het Nederlandsche proza als zoodanig.
Menno ter Braak. |
|