Geestelick vreugde-beeckje. Toe-ge-eygent aen de Hollantse jeughd
(1645)–Johan van Born– AuteursrechtvrijStemme: O eenigh voetsel van. O[f] Kits Almande.HEbt ghy, o Jeughd: niet lang[h] gesien,
Hoe datmen moet de wellust vlie[n]
Ghy jonge Spruytjens van 't soe[te] leven,
| |
[pagina 113]
| |
Hoe gaet ghy u dus overgeven?
Totte slemp, totte demp, totte lust, totte vreughd,
Totte jacht, totte pracht, totte prael en geneughd,
Totte dronck, totte smaed, totte schand,
Tot een Sot, tot een spot, tot een Nar, tot een Aep,
Tot een Uyl, tot een Swijn, tot een Leeuw, tot een Schaep,
Als Tyribus in 't land:
En gaet soo dartel heen,
Met wulpsche plompe ze'en:
En denckt gy niet dat de gulde tijden
Van u Lent daer heene glijden?
2 Ghy jaeght en vlieght soo enbedacht,
En hebt op tijdt noch leven acht:
In sulck gevaer soo gady rasen,
En gy swerft als de dertle dwasen:
[O]ver bosch, over veld, over duyn, over strand,
[O]ver bergh, over dal, over hey, over land.
Door het vyer, door de kou, door het vocht:
Daerse smeert, daerse teert, daerse vist, daerse vinckt,
Daerse troeft, daerse schroeft, daerse drinckt, daerse klinckt
Met sulcken vuyl gedrocht,
En in dees wulpsche vlucht,
Past ghy op eer noch tucht,
Ey, verschoont de bloem van uwe Jaren,
En wilt d'eedle ziele sparen.
3 Al u vermaeck is ydelheyd,
Ja lichter als de wind die weyd,
U roem is snelder dan de dagen,
En so rasch als de wintervlagen:
Als een bel, als een bal, als een pijl, als een roock,
Als een bloem, als een blad, als een loof, als een smoock,
Als een ebb', als een stroom, als een vloed:
Als een spoel, als een spil, als een rad, als een snee,
| |
[pagina 114]
| |
Als een glas, als een ijs, als een schau, als een zee:
Soo los staet u 't gemoed:
En is als lichte stof:
Ghy hebt doch gantsch geen lof
Maer schand en oneer zijn u kroonen,
Die u leelijck sullen loonen.
4 U Loon dat staeter al gereet
En komt u treffen eermen 't weet
Dan voeldy self de sware plagen,
Die ghy, lacy: sult moeten dragen:
In u oogh, en in u neus, in u oor, in u tongh,
In u hand, in u tand, in u milt, in u long,
In u blaes, in u nier, in u been:
In u buyck, in u heup, in u maegh, in u kuye,
in u net, in u rugg', in u zy, in u dye,
In lever, arm en scheen:
En al de leden door,
Soo kruypt de pijne voor
Die ghy met u dertle zinnen
Dus hebt na gejaeght in 't minnen.
5 Wat raet om uyt dees slave[rny]
Dit domme wicht te maken v[ry]
Om dat van 't quade pad te ke[ren]
En doen treen in den wegh [des] Heeren?
Door de schrick, door de vrees, doo[r de] pijn, door de smert,
Door de roe, door de smaed, doo[r de] schand in het hert:
Door de geest, door de wil, doo[r de] lust,
Door de boet', door berouw, door ge[...], door de tucht,
Door de hoop, door de liefd, door 't [ge]loof, door 't gesucht,
Verkrijght het weder rust:
En valt verslagen neer,
En bid dien grooten Heer,
Dat hy zijns slaefs en sondigh le[ven],
Hem genadigh wil vergeven.
|
|