Komrij, Gerrit
Gerrit Jan Komrij, Nederlands dichter en prozaschrijver (Winterswijk 30.3.1944). Na een afgebroken studie
Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam vestigde
Komrij zich in 1965 op Kreta als tolk en docent vreemde talen. In 1967 keerde hij terug naar Amsterdam en
wijdde zich aan de literatuur, tot begin 1970 als redacteur bij De Arbeiderspers. Vanaf 1984 woont Komrij met
zijn partner, de beeldend kunstenaar Charles Hofman, afwisselend in Portugal en Nederland. Over zijn verblijf in
Portugal schreef hij de roman Over de bergen (1990), waarin hij laat zien dat de hoop op een paradijs elders
uiteindelijk ijdel blijkt te zijn.
In 1968 verscheen Komrij's eerste poëziebundel met Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten. Het is
poëzie waaruit een sterke vormbeheersing spreekt en waarvan de inhoud bepaald lijkt door romantische motieven
en door burleske of surrealistische onderwerpen. Als vertaler toonde Komrij ook een voorkeur voor burleske of
surrealistische auteurs: Emmanuel Rhoidis, Pausin Johanna (1967), Salvador Dali, Mijn leven als genie (1968),
Poggio Bracciolini, Poggio de Florentijn, Groot Grollenboek (1968), Alfred Jarry, Superman, een moderne
roman (1970), R. Töpffer, De zonderlinge avonturen van Primus Prikkebeen (1980).
Aanvankelijk werd het werk van Komrij neoromantisch genoemd, maar zijn poëzie heeft van het begin af aan en
steeds meer classicistische stijlkenmerken. In de gedichten en het proza van Komrij komen vaste thema's in
steeds andere vormen terug. Verval en dood zijn de onderwerpen van de poëziebundel Alle vlees is als gras of
Het Knekelhuis op de dodenakker (1969). De autobiografische roman Verwoest Arcadië (1980) is vrijwel geheel
gewijd aan verlies en vergankelijkheid. De eerste twintig jaar van het hoofdpersonage Jacob Witsen, het alter ego
van Komrij, staan in het teken van het verlies van de onbevangenheid. Hij is al op jonge leeftijd gefascineerd
door ziekte en dood. Niet te geloven. Een prieelgesprek (1997) is een dialoog over de zin van het leven en de
zinloosheid van de dood. Binnen dit onderwerp speelt als vanzelfsprekend het thema van de tijd een hoofdrol.
Daarbij kijkt Komrij vooral terug. Van toekomstvisies moet hij weinig hebben, want die zijn het 'speelterrein'
van fantasten en kleine talenten, schrijft hij in Averechts (1980). De bundel 52 Sonnetten bij het Verglijden van
de Eeuw (2000) is bij uitstek aan het thema tijd gewijd. Intussen worden deze toch bij uitstek tragische thema's
door Komrij doorgaans met humor of ironie behandeld.
Komrij dankt zijn grootste bekendheid echter vooral aan zijn kritisch of polemisch werk, waarin hij met zijn
scherpe pen elk gebrek aan vakmanschap of dilettantisme neersabelt en belachelijk maakt. Veel van deze
columns, kritieken of essays zijn gebundeld in Daar is het gat van de deur (1974), Averechts (1980), Dit helse
moeras (1983) en Pek en zwavel (1997). Zijn kritieken op programma's van de televisie werden opgenomen in
Horen, Zien en Zwijgen. Vreugdetranen over de treurbuis (1977). Al deze opstellen getuigen van Komrij's
verbeten strijd tegen gebrek aan goede smaak en cultuurgevoel, waarbij hij zijn vlijmscherpe ironie en humor
inzet. Onder het pseudoniem Patrick Demompere schreef hij een aantal korte kritieken over recent verschenen
literatuur, die hij bundelde in Erg! Iets over de nieuwste literatuur (1999).
Komrij vertaalde veel toneelstukken, zoals De mensenhater (1979) van Molière, Don Carlos (1981) van Schiller,
Het belang van Ernst (1983) van Oscar Wilde en De jodin van Toledo (1992) van Franz Grillparzer. Van
Shakespeare vertaalde hij een groot aantal stukken, zoals De koopman van Venetië (1982), Richard III (1984),
Hamlet (1986) en King Lear (1990). Ook de grote klassieken, zoals Prometheus geboeid (1983) en De
smekelingen (1991) van Aischylos en Herakles (1998) van Euripides vertaalde hij. Zelf schreef Komrij voor
toneel Het chemisch huwelijk (1982) en De stem van het water, of: Pension Kniertje (1991).
In De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten (1979) maakte
Komrij een eigenzinnige keuze uit twee eeuwen Nederlandse poëzie. De bloemlezing werd in opeenvolgende
herdrukken telkens door hem herzien en vermeerderd (200413). In 1986 verscheen op deze succesvolle
bloemlezing een vervolg met De Nederlandse poëzie van de zeventiende en achttiende eeuw in duizend en enige
gedichten, in 1994 nog uitgebreid met een deel over de twaalfde tot en met de zestiende eeuw.
In 1994 verzamelde Komrij zijn eigen poëzie in Alle gedichten tot gisteren, waarvan in 2004 een derde en
vermeerderde druk verscheen.
Het werk van Komrij is vele malen bekroond. Dat begon al met Alle vlees is als gras waarvoor hij de
Amsterdamse Poëzieprijs 1970 kreeg. In 1979 ontving hij de Busken Huetprijs voor Papieren tijgers en in 1982
de Herman Gorterprijs voor De os op de klokketoren (1982). In 1993 werd hem de P.C. Hooftprijs toegekend.
Na in 1999 als gastschrijver te zijn opgetreden aan de Universiteit van Leiden verleende deze universiteit hem in
2000 een eredoctoraat vanwege zijn verdiensten voor de Nederlandse letteren. Van 2000 tot 2005 was Komrij
Dichter des Vaderlands, een functie waarin hij telkens over een onderwerp van nationale betekenis een gedicht
leverde.
Literatuur: BNTL; Kritisch lexicon; Lexicon lit. werken; Oosthoek; WP-lexicon; Gerrit Komrij-nummer van
Bzzlletin 8 (1980) 75; J. Diepstraten (red.). Over Gerrit Komrij. Beschouwingen en interviews (1982); K. Fens.
Broeinesten en bijbelplaatsen (1983); Gerrit Komrij-nummer van Maatstaf 32 (1984) 11-12; E.K. Grootes, 'De
canon van Komrij', in: Literatuur 4 (1987) 4, p. 182-188; P. van Capelleveen, 'Gerrit Komrij en zijn eigen
taalbarrière', in: Ons Erfdeel 34 (1991) 1, p. 14-26; F. Kellendonk, 'De veren van de zwaan. Shakespeare van
Burgersdijk tot Komrij', in: Het complete werk (1992), p. 799-821; P. van Capelleveen, 'De lieflijke macht. Over
het gedicht Capriccio', in: Maatstaf 43 (1995) 11-12, p. 1-137; A. Grevers (red.). Winterswijk viert: Gerrit
Komrij 50 jaar (1995); P. van Capelleveen, 'Gerrit Komrij als Multatulist', in: Over Multatuli 20 (1998) 40, p. 4-42; G. Middag, 'Er is alleen maar buitenkant. Over Gerrit Komrij', in: De eerste keer. Essays over poëzie (1999),
p. 288-298, 328-330; E. Lockhorn, 'Ik ben een misantroop die dol is op mensen', interview in: Geletterde
mannen (2001), p. 28-46; O. Blom. Het fabeldier dat Komrij heet (Schrijversprentenboek 51, 2004); O. Blom
e.a. (red.). Het grote Komrij themanummer, speciaal nummer van Awater 3 (2004) 1.
G.J. van Bork
[Herschreven, januari 2007]