D
Daalen, Maria van
Pseudoniem van Maria Machelina de Rooij, Nederlands schrijfster
(Voorburg 8.7.1950). Deed eindexamen gymnasium in
Amsterdam en studeerde enige tijd rechten, maar koos uiteindelijk voor
Nederlandse taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Ze gaf vervolgens
af en toe les en publiceerde over haar vak, onder meer in Trouw. Ze verbleef anderhalf jaar in
de Verenigde Staten en werkte aan de University of Iowa, eerst als Nederlandse deelneemster aan het International Writing Program en daarna als writer-in-residence.
In 1985 debuteerde Maria van Daalen met een reeks gedichten in Raster en
daarna verschenen gedichten van haar in De Gids, De Revisor, de Poëziekrant en andere
periodieken. In 1987 verscheen haar eerste bundel Onder het mes, later
overgenomen in de bundel Raveslag (1989). Daarna volgden onder andere nog de
bundels Onder het hart (1992), Schoolavond (1992), Het
hotel (1994) en Deze geschiedenis (1994).
Van Daalens poëzie is sterk autonoom. Haar gedichten gaan ten dele over het dichten en over
het lezen van gedichten. In Raveslag wordt dat tot uiting gebracht in beelden van allerlei
activiteiten van de boer, de chirurg of de jager. Daarbij wordt de thematiek bepaald door een
streven naar eenwording. In Het geschenk/De maker (1996) is de poëzie sterk
taalgericht. Een grote mate van aardsgerichte lichamelijkheid wordt in deze bundel verbonden
met de eeuwige kringloop van leven en dood.
Van 1992 tot 1994 was Van Daalen lid van de redactie van De Revisor.
Literatuur: Kritisch lexicon; Oosthoek; R. Ekkers, ‘Verlangen en pijn’, in: De
Gids 152 (1989) 7, p. 562-563; J. van der Vegt, ‘Geen genezing voor het gedicht’, in:
Ons Erfdeel 23 (1990) 2, p. 274-275; Y. T'Sjoen, ‘Klontertjes bruine aarde.
Cryptogrammen en taalmystiek van Maria van Daalen’, in: Dietsche Warande & Belfort
142 (1997) 1, p. 106-112; H. Groenewegen, ‘Nam het sonnet wraak (1)’, in: Dietsche
Warande & Belfort 145 (2000) 6, p. 786-792.
G.J. van Bork
[nieuw, februari 2003]