De Nederlandse en Vlaamse auteurs
(1985)–G.J. van Bork, P.J. Verkruijsse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 343]
| |
onder de hoede van de Engels-Nederlandse taalkundige William Sewel te Amsterdam. Omstreeks 1695 vertrok Langendijk naar Den Haag, waar zijn moeder een linnenwinkel opzette. Hij werd wever en patroontekenaar, kwam in contact met kunstenaarskringen en ging zich op de dichtkunst toeleggen. Vestigde zich in 1722 met zijn moeder in de omgeving van Haarlem. Na haar dood (1727) trouwde hij. Door het verkwistende leven van de beide vrouwen ging zijn fortuin evenwel verloren; in 1747 moest hij zijn verzameling boeken, schilderijen, tekeningen en prenten te gelde maken en in 1749 redde het Haarlems stadsbestuur hem uit de nood door hem tot stadshistorieschrijver aan te stellen en hem kosteloos een plaats te verschaffen in het Proveniershuis. In zijn godsdienstige poëzie (die in het vergeetboek is geraakt) doet Langendijk zich kennen als man van doopsgezinde signatuur, in politiek opzicht blijkt hij orangistisch. Een echte 18de-eeuwer is hij in zijn voorliefde voor herders- en visserszangen, zoals ook uit zijn gelegenheidspoëzie blijkt. Ook de tragische, historische, satirische en burleske genres boeiden hem. Als factor van de Haarlemse kamer Trou Moet Blycken (vanaf 1721) schreef Langendijk de jaargedichten van 1724 tot 1744. Deze hebben alle een onderwerp uit de geschiedenis der Hollandse graven en verschenen in 1745 - in een tweedelige prachtuitgave met gravures door Langendijks neef Hendrik Spilman - onder de titel De Graaven van Holland, in jaardichten beschreven. In 1762 zag de bundel Willem de Eerste, Prins van Oranje het licht, negen jaardichten uit 1747-1756, gecompleteerd met een tiende van J. van Marshoorn, Langendijks opvolger als factor. Het bekendst is Langendijk door zijn vele Frans-classicistische blijspelen, waarvan met name het Wederzijds huwelijksbedrog (1714) en De wiskunstenaars of 't gevlugte juffertje (1715) als zeer geslaagd beschouwd kunnen worden. Langendijks Haarlemse stadsgeschiedenis kwam niet tot een uitgave, maar het hs. bleef bewaard en werd gebruikt door G.W. van Oosten de Bruyn voor zijn De stad Haarlem en haare geschiedenissen (dl. 1, 1765). | |
Werken:Don Quichot op de bruiloft van Kamacho (1712); De zwetser (1712); Krelis Louwen of Alexander de Groote op het poëtenmaal (1715); De Eneas van Vergilius in zijn zondagspak (1715); Julius Cezar en Kato (1720); Quincampoix of de windhandelaars (1720); Arlequyn Actionist (1720); De bedriegerij van Cartouche of de Fransche roovers (1732); Xantippe of het booze wijf des filozoofs Sokrates beteugeld (1756); Spiegel der vaderlandsche kooplieden (1760). | |
Uitgaven:Gedichten, 4 dln. (1721-1760); W.A. Ornée (ed.), Xantippe (1967); Idem en L. Strengholt (ed.), De zwetser (1971); G.A. van Es (ed.), Don Quichot (1973); W.A. Ornée (ed.), Wederzijds huwelijksbedrog (19777); G.A. van Es (ed.), De Wiskunstenaars (19782); W.A. Ornée (ed.), Krelis Louwen (1978); G.A. van Es (ed.), Spiegel der vaderlandsche kooplieden (1979). | |
Literatuur:C.H.Ph. Meijer, P.L., zijn leven en werken (1891); F.Z. Mehler, P.L. (1892); G.W. Wolthuis, `P.L. en de Wiskunstenaars', in Tijdschr. Taal- en Letteren, 24 (1936); Idem, `De ingevoegde illustraties bij de Wiskunstenaars', in Het Boek, 24 (1936-1937); G.A. van Es, `De Xantippe van Langendijk. Een psychologisch drama tussen klucht en blijspel', in Nieuwe Taalg., 48 (1955); W.A. Ornée, `Een vergeten werk van Pieter Langendijk', in Taal- en Letterk. gastenboek voor G.A. van Es (1975).
[G. Kuiper en P.J. Verkruijsse] |
|