tegemoet treedt met meningen, die men evenzeer als de zijne houdbaar achten kan. In zijn artikel over Franse en Duitse cultuur verklaart Ter Braak zich eensgezind met Nietzsche, in de overtuiging dat Europa één wordt. Ik zet hierbij een groot vraagteken, maar ik geef toe dat dit mij in 1946 gemakkelijker afgaat dan het zou zijn gegaan in 1934, toen Ter Braak zijn uitspraak neerschreef. Men is er thans zover van verwijderd om elkaar te verstaan als men ooit is geweest. Rusland (om een voorbeeld te geven) heeft weinig begrip voor ons, Westerlingen, zo hoort men hier vaak, maar de billijkheid gebiedt daar aanstonds aan toe te voegen dat wij met evenveel of even weinig recht dezelfde klacht kunnen vernemen uit de mond van de Rus. Hoe dat zij - wij staan van een natuurlijke eenheid zeer ver af en zullen al tevreden mogen wezen wanneer het eenmaal zover komt dat elke Europeaan in zijn werelddeel een behoorlijk, onbedreigd bestaan kan leiden.
Zo ben ik het met de schrijver volstrekt oneens op taalkundig terrein, waar hij in een artikel over het woord beschaving op het voetspoor van de Duitse schrijver Norbert Elias een onderscheid maakt tussen dit woord en cultuur. (Hij noemt daarnaast civilisatie als een derde begrip, waarop ik hier niet kan ingaan). Beschaving is het oppervlakkige, zegt hij, het nette, fatsoenlijke; een beschaafd mens is nog geen cultureel mens, want cultuur gaat dieper. Ter Braak verwart hierbij m.i. beschaafdheid met beschaving, immers het is geen beschaving, maar beschaafdheid die een ‘beschaafd mens’ kenmerkt. Cultuur en beschaving zijn voor mij één, en ik verkies het laatste woord als prachtig beeldend Nederlands boven het eerste.
Mij trof voorts als te idealistisch wat Ter Braak in een bespreking over een boek van Volkmann omtrent de mentaliteit van de Duitser opmerkt. De middenstof in Duitsland bleef volgens Ter Braak na 1918 beschikbaar voor ieder recht van de sterkste, en miste alle weerstandsvermogen om zich daartegen te wapenen. Ik betwijfel of hij deze opvatting thans nog zou handhaven. Wij moeten veeleer aannemen, dat het ware wezen van de Duitser eerst in zijn totalitaire staat tot ontplooiing kwam en dat daarom alleen de ‘sterksten’, die het Derde Rijk vormden, de Duitse mentaliteit - welke geen Europese is - konden kneden; en zij kneedden haar als was!
De beschouwingen van Ter Braak zijn somtijds door de feiten achterhaald en gelogenstraft. Maar hij kon ook niet vermoeden wat de jaren 1939-1945 Europa zouden doen beleven. Dat had de ongebreidelde fantasie niet gekund. En een fantast was de schrijver niet.
Maar, zij het niet overal meer actueel, men leest zijn boek met een belangstelling die nergens verzwakt. En Ter Braak, in zijn koele, klare stijl, is hier voor de gemiddelde lezer begrijpelijk.
29 juni 1946