Lloyd Hasselbaink. De door Jules Chin A Foeng omstreeks 1980 ingezette foto-realistische tendens heeft slechts een tijdelijke navolger opgeleverd in de persoon van Glenn Fung Loi.
Een nieuwe trend in de schilderkunst wordt aan het eind van de jaren tachtig ingezet met de introductie van abstracte elementen door enkele jonge kunstenaars, zoals Remie Jungerman en Patrick Tjon Jaw Chong, die hun loopbaan pas drie jaar geleden zijn begonnen. Hun werk is eerder abstract/expressionistisch dan abstract/geometrisch. Zij pakken daarmee de draad weer op van de ontwikkelingen die in de jaren zestig en zeventig kenmerkend waren voor het werk van Robles de Medina, Lie en De Vries.
Naïeve kenmerken zijn aanwijsbaar bij Arend Veninga en een groep schilders van voornamelijk Javaanse komaf die in het district Nickerie woont en werkt. Protagonisten hiervan zijn Lucien Asanredjo en Saridin Singoastro. Net als in de beeldhouwkunst is bij een aanzienlijke groep schilders de eigen culturele traditie bepalend voor de keuze van de thema's.
Rechterpag: Erwin de Vries
In een figuratieve stijl geven Ricardo Melchers en Kenneth Flijders, van creoolse komaf, hun visie op deze cultuur. George Ramjiawansingg, zelf Hindostaan, houdt zich bezig met het vastleggen van de leefgewoonten van deze uit India afkomstige groep. Bij Soeki Irodikromo is de in Suriname nog springlevende Javaanse culturele traditie het uitgangspunt. Behalve het schilderen met olieverf heeft ook de eeuwenoude Javaanse techniek van het batikken zijn aandacht. Het weergeven van thema's uit de eigen Surinaamse cultuur is ongetwijfeld voor een groot deel gestimuleerd door de Nederlandse schilder Nola Hatterman die zich in de jaren vijftig in Suriname vestigde. Zelf schilderde zij een serie van zes monumentale doeken die zijn gewijd aan de geschiedenis van de slavernij.
De woelige politieke ontwikkelingen in de periode na 1980 hebben nauwelijks een weerslag in de beeldende kunst gekregen. Slechts in het werk van de schilder Robert Doelwijt en de graficus René Tosari worden deze gebeurtenissen op een systematische wijze verwerkt.
Na 1975 wordt gedurende enige jaren aan de grafische kunst niet veel aandacht besteed. Vanaf circa 1970 probeert Jules Chin A Foeng de beoefening van dit medium nieuw leven in te blazen, waarbij hij zich vooral toelegde op de vervaardiging van houtsneden. Na 1980 zorgen Tosari en George Lie A Fo voor een nieuw hoogtepunt in de grafiek. De eerste door zijn experimenten met kleuretsen, deep etching en zeefdrukken en laatstgenoemde door zijn etsen en kleuretsen.
De situatie van het kunstonderwijs op scholen is nogal mager in vergelijking met de jaren zeventig toen een generatie kunstenaars in de euforie rond de onafhankelijkheid zich zeer actief betoonde. Daarvan is nu hooguit een tekenles, soms niet eens verplicht, overgebleven. Het hangt van individuele leerkrachten af of schoolkinderen klassikaal een museum bezoeken of naar een kunstexpositie gaan.
Het kunstonderwijs vond traditioneel plaats op twee