Bouwstoffen voor de geschiedenis der wis- en natuurkundige wetenschappen in de Nederlanden
(1878)–David Bierens de Haan– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
BOUWSTOFFEN VOOR DE GESCHIEDENIS der WIS- EN NATUURKUNDIGE WETENSCHAPPEN IN DE NEDERLANDEN. door D. BIERENS DE HAAN. | |
III. Adriaan Vlack en zijne logarithmentafels.1. In het Eerste opstel, over de eerste invoering der briggiaansche logarithmen op het vasteland, heeft adriaan vlack reeds eene hoofdrol gespeeld. Wij zagen daar, dat hij, van deftige afkomst, en eene geleerde opvoeding genoten hebbende, de latijnsche tafels van de Engelschen vertaalde en bewerkte, en tevens als boekdrukker en uitgever van de beide werken ‘Nieuwe Telkonst’ in 4o en in 8o optrad. Zijne voortvarende werkzaamheid was echter hiermede niet tevreden, maar uitte zich op nog andere wijzen. Hij had, evenzeer als zijn medewerker ezechiel de decker, het gewigt en de waarde van de logarithmen reeds dadelijk begrepen; daarom hield hij zich bezig met het berekenen der logarithmen voor de getallen 20000 tot 90000, welke zeventig Chiliaden door henry briggs waren overgeslagen. En hierdoor was hij in staat om in 1628 zijne Arithmetica LogarithmicaGa naar eind1) in het licht te geven, waarvan ook te gelijker tijde eene fransehe uitgaaf Arithmétique LogarithmetiqueGa naar eind2) verscheen, en waarschijnlijk ook nog eene hollandsche: in allen gevalle komen er sommige titels van onderdeelen van dit werk in het hollandsch voor, zooals bijv. in de aangehaalde fransche uitgave - in mijn bezit: doch hierop zal straks worden teruggekomen. Welk hoog gewicht vlack aan de Logarithmen hechtte, blijke | |
[pagina 2]
| |
vooreerst uit het motto der latijnsche uitgaaf, dat hij van briggs ontleende ‘Devs nobis vsvram vitae dedit et ingenii, tanqvam pecvniae, nvlla praestitvta die’, waarvoor hij bij de fransche uitgaaf in de plaats schreef ‘Diev novs a donné l'vsage de la vie et d'entendement, plvs qv'il n'a fait par le temps passé’. Daarenboven laat hij zich in de Voorrede aldus uit (hier volgen zijn woorden uit de fransche uitgaaf). ‘Il y a environ deux ans; qu'il me vint d'adventure entre les mains || l' Arithmetique Logarithmetique de Monsieur henry brigs.... ainsi d'autrepart en la communiquant avec quelques uns, je recognus bien tost || que c'estoit un ouvrage tout incognu en ce Pays Bas,.... pensay faire chose || aggreable à plusieurs de faire remettre ledit Livre sur la Presse: sans toutesfois || estre resolu du commencement en quelle maniere je le devrois plublier (sic). A la fin || trouvay bon de l'agencer ainsi qu'il vous est icy presenté,’ dat is met de zeventig nieuwe Chiliaden logarithmen verbonden, en met slechts tien mantissen. Deze woorden stemmen geheel overeen met, ja zij kunnen dienen tot bevestiging van mijne onderstelling (zie het Eerste opstel), waarom het ‘Groote Werck’ van ezechiel de decker wel eerst beloofd werd, toen vlack omtrent de uitgaaf zijner Logarithmen nog tot geen besluit was gekomen; en hoe dit Groote Werck later plaats heeft moeten maken voor zijne Arithmetica Logarithmica. Verder volgt nog uit deze woorden en het geheele gemis van den naam van ezechiel de decker, dat vlack het invoeren der Briggiaansche Logarithmen aan zich zelven toeschrijft; zooals wij in het Eerste opstel zagen, is e. de decker daartegen nooit opgekomen. Wat de hollandsche uitgaaf betreft, behalve het bewijs daarvoor reeds aangehaald, bestaat er nog een brief van h. briggsGa naar eind3), waarin hij het volgende zegt: To his very good and muche respected frende Mr. john pell at Trinitie Coll. in Cambridge. .... My desire was to have those Chiliades that are wantinge betwixt 20 and 90 calculated and printed, and I had done them all almost by my selfe, and by some frendes [de heer j.w.l. glaisher meent dat daaronder edm. gunter en j. welles van deptford, de schrijver van de in het eerste opstel bespro- | |
[pagina 3]
| |
ken Sciographia, waren, (zie Philos. Magazine, May 1873)] whom my rules had sufficiently informed, and by agreement the business was conveniently parted amongst us; but I am eased of that charge and care by one adrian vlacque, an Hollander, who hathe done all the whole hundred chiliades, and printed them in Latin, Dutche, and Frenche, 1000 bookes in these 3 languages, and hathe sould them almost all. But he hathe cutt of 4 of my figures throughout; and hathe left out my Dedication, and To the reader, and two chapters the 12 and 13, in the rest he hathe not varied from me at all.... Uit dezen brief blijkt dus, - behalve het vriendelijk karakter van briggs, die van deze voor hem toen zeker min aangename zaak slechts de lichtzijde opvat, - nog voor ons doel, dat a. vlack duizend exemplaren van zijn Arithmetica Logarithmica in het latijn, hollandsch en fransch heeft gedrukt; en dat die reeds in October 1628 grootendeels zouden uitverkocht zijn: maar het is mij niet mogen gelukken, ergens zulk een exemplaar met hollandsch voorwerk vermeld te vinden. Dit merkwaardig verschijnsel schijnt op de volgende wijze verklaard te moeten worden. De engelschman e. miller gaf in 1631 te Londen Logarithmentafels uitGa naar eind4), die volkomen overeenkomen met die van vlack, maar die een engelsch voorwerk hebben: en daarbij komt het bij enkele exemplaren voor, dat de onderdeelen nog de hollandsche titels van vlack hebben, die men vergeten heeft daaruit te verwijderen. Men mag das onderstellen, dat vlack een groot aantal zijner groote tafels in Engeland heeft verkocht, en dat deze door e. miller met engelsch voorwerk werden voorzien, nadat het hollandsche voorwerk verwijderd was. Op die wijze zoude het zich laten verklaren, dat die hollandsche uitgaaf zoo zeidzaam is geworden, misschien in het geheel niet meer bestaat. Een ander verschijnsel, hieraan geheel gelijkvormig, kan de waarschijnlijkheid dezer verklaring bevestigen. De tafels toch van de ‘Nienwe Telkonst in 8o’ vindt men evenzeer terug achter een engelsch werk der Sciographia van j. w(ells),’ dat te London in 1635 uitkwam; of achter hetzelfde werk in het Engelsch vertaald ‘The compleat Art of Dyalling, by j. wells. Londen 1637’. In den regel zijn de hollandsche titels voor de verschillende tafels er uitgenomen, maar soms vindt men nog | |
[pagina 4]
| |
deze titels, ter helft opgescheurd, die daarin vergeten zijn. Deze, minstens genomen, zonderlinge wijze van handelen mag wel de oorzaak zijn, dat beide tafels de ‘Arithmetica Logarithmica’ van a. vlack en de ‘Nieuwe Telkonst in 8o’ van e. de decker al spoedig zoo zeldzaam zijn geworden. Zoo komen er op het schutblad van mijn exemplaar der fransche uitgave van de Arithmetique Logarithmetique de volgende woorden voor. ‘Desen bouck behoort toe balthasar van merenburgh. Gecoght om 2 Ducatons tot Middelburgh;’ en daaronder met andere hand: ‘Door ruylinge van den voorsz. voor het tweede deel van Nepers Telkonst geschiet den 26 Martij 1667, hoor nu toe michiel deylman.’ Waaruit blijkt dat de ‘Nieuwe Telkonst’, een klein boekje in 8o, reeds in 1667 zoo zeldzaam was, dat het in waarde gelijk werd gerekend met de groote foliant van vlack, die zijnerzijds toch ook duur werd betaald, voor de waarde van het geld in dien tijd, wel te verstaan. Misschien ook, dat de kleine tafels van vlack, die zeer handig voor het gebruik waren, en een groot aantal herdrukken beleefden, allengs de grootere tafels bij ons uit het gewone verkeer weerden, en ook op die wijze aanleiding gaven tot hun zeldzaam voorkomen. Van deze ‘Arithmetica Logarithmica’ verscheen er ook een herdruk en wel te Pekin in China in den jare 1721Ga naar eind5). 2. In het jaar 1633 drukte a. vlack op nieuw twee groote tafels. De eene is van hemzelven en zal straks ter sprake komen: de andere is de ‘Trigonometria Brittannica’ van gellibrandGa naar eind6). In de voorrede verhaalt deze, dat verscheidene voorname mathematici hem tot het berekenen dezer tafels hadden aangespoord, en noemt daaronder voornarnelijk onzen vlack ‘Ornatissimi denique nec non eruditi Viri Domini adriani vlacci rogatu.’ Deze voorrede begint aldus: ‘Mathematum Cultoribus || S.D. || henricus gellibrand. || ... Deo au- || tem Moderatori omnium Sapientissimo, visum est Apellem hunc Nostrum septuagena- || rium, in ipso quasi Operis hujus vestibulo sibi e terris evocare. Cum enim ante annos plus || minus triginta, Canonem hunc Sinuum, ad quindecim loca, per aequationes Algebraicas, || & Differentias ipsis Sinubus proportionales a primis fundamentis accurate extructum ab- || solvisset,... | |
[pagina 5]
| |
tandem Operi manum aegre admovens, in ipso ut obstetricum more dicam puer- || perij quasi nisu vitam simul cum Libro primo [handelende over de Logarithmotechnia pag. 1-60] terminavit, ne vestigia quidem fabricae || Libri. secundi [handelende over de Trigonometria plana & sphaerica pag. 61-110] post se relinquens.... E Collegio Greshamensi, || ante diem tertium Calendas Novembris Anno Salutis M.DC.XXXII.’ Hieruit blijkt, dat briggs eigenlijk deze tafels had begonnen uit te werken; en ook later zullen wij zien, dat vlack de uitgave op zich had genomen op het verzoek van briggs zelven. De waarden zijn hier in tien mantissen gegeven, met de verschillen, die men vindt tusschen elke twee opeenvolgende waardén, op dezelfde wijze als dit ook geschiedde in de Arithmetica Logarithmica van § 1. De graden zijn in honderdste deelen veudeeld, die in de eerste kolom op iedere bladzijde voorkomen; terwijl de laatste kolom hunne herleiding tot minuten en secunden bevat, ten einde die tafels ook voor de sexagesimale verdeeling geschikt te maken. De zes middeiste kolommen bevatten de sinus, tangens en secans, en hunne logarithmen. Briggs beleefde dus de uitgaaf dezer tafels niet: zij werden echter door vlack op zijne eigene kosten en voor eigen rekening gedrukt. Niet ten onrechte had men in die tijden groote verwachtingen van het tientallige stelsel. Vandaar dat briggs dadelijk zijne logarithmen met het grondtal 10 berekende, nadat joh. napier zijne eigene logarithmen had uitgegeven: zoo wilde gellibrand ook nu den graad althans tiendeelig verdeelen, - een eerste stap tot de tiendeelige verdeeling van den cirkelomtrek, die anderhalve eeuw later werd beproefd, doch met slecht gevolg. Ditzelfde verschijnsel kwam reeds in het Eerste opstel ter sprake omtrent het muntstelsel en de behandeling van tiendeelige breuken, die als geheelen zouden kunnen behandeld worden naar ‘de Thiende’ van simon stevin. En werkelijk hadden die schrijvers geen ongelijk van te meenen, dat toen reeds binnen korten tijd eene regelmatige en oordeelkundige invoering van dit tiendeelige talstelsel overal te wachten was, en daarvoor reeds hunne rekenwijzen en huiptafels inrichtten. Zij badden echter buiten de kracht der gewoonte, dat groote beginsel van | |
[pagina 6]
| |
slepende wrijving gerekend, dat zooveel goeds tegengehouden heeft. 3. Hoezeer adriaan vlack met het beginsel der tiendeelige verdeeling zeer was ingenomen, begreep hij toch dat men voor het tegenwoordige nog tafels naar de sexagesimale verdeeling noodig had. Hij gaf daarom in hetzelfde jaar zijne ‘Trigonometria Artificialis’Ga naar eind7) uit. Ook deze tafels geven tien mantissen. De eerste bundel, de ‘Magnus Canon Triangulorum’ geeft telkens waarden voor elke tien secunden; hier staan de verschillen in afzonderlijke kolommen, waarvan ieder bladzijde er zeven heeft, met de volgende hoofden. ‘Sinuum Logarithmi; Differ.; Sin. Comple. Logarithmi; Dif.; Tangen. Logarithmi; Differ. communis; Tang. Compl. Logarithmi.’ In den tweeden bundel, de ‘Briggii Tabula’ vindt men op iedere bladzijde drie hoofdkolommen, die elk weder in drie deelen zijn gesplitst met de hoofden: ‘Nu,; Logarithmi; Diff.’ Iedere bladzijde bevat 150 Logarithmen, mede met tien mantissen. Op de laatste bladzijde komt een lijst van Errata voor, 79 in de Logarithmen, 40 in de verschillen. Men ziet dat in beide tafels de verschillen niet meer tusschen de opeenvolgende waarden voorkomen, zooals vroeger het geval pleegde te zijn, maar in afzonderlijke kolommen; en deze laatste manier is ook sedert gevolgd. In de voorrede geeft vlack een geschiedkundig overzicht van het ontstaan zijner tafels, zonder daarbij met een enkel woord van de ‘Nieuwe Telkonst in 8o’ of van ezechiel de decker gewag te maken. Hij verhaalt hoe hij in de eerste plaatst de Arithmetica Logarithmica binnen een door liem vooruit bepaalden termijn heeft berekend en uitgegeven [‘Mirificus Logarithmorum usus à primo tempore quo illum cognovi, adeò Mihi semper arrisit Candide Lector, ut quaecumqus ad faciliorem & perfectiorem nobilissimae Matheseos praxin illorum adjumento conducere videbantur, summis viribus promovere & publici juris facere conatus sim: Cum enim in primâ editione Londinensi Arithmeticae Logarithmicae Doctissimi D. henrici | |
[pagina 7]
| |
biggh Logarithmos numerorum a 20000 ad 90000 maxime desiderari vidissem, quamquàm sine multis vigiliis confici non poterant: incredibili tamen animi cum voluptate laborem istum aggrediebar, atque integrum opus ad tempus Mihimet ipsi praefixum ad optatum finem perdusebam’]; hoe hij daarna op het verzoek van briggs, en na diens dood van gellibrand, op zijne kosten en onder zijne leiding de ‘Trigonometria Brittannica’ had uitgegeven. Maar hij meende dat de tiendeelige verdeeling niet dadelijk door de wiskundigen goed opgenomen zoude worden [‘non omnes Mathematicarum artium cultores acque avidè novum istum Canonem, ad usus suos exepturos’] ‘hoezeer dan ook deze verdeeling werkelijk veel beter was [prae hactenus usitatâlonge praestantior propter facilitatem calculi Mihi videbatur’], en door de wiskundigen met graagte was ontvangen [‘et à Viris quibusdam eruditissimis jamdudum aestimata est’]; ook, dat hare toekomst verzekerd scheen; waarbij hij zich echter omtrent dit laatste punt vergiste, zooals reeds boven werd opgemerkt. Dit waren de redenen, die hem noopten, deze sexagesimale tafels der ‘Trigonometria Artificialis’ uit te geven, die reeds drie jaren vroeger door hemzelven waren berekend [‘placuit etiam Canonem hunc Logarithmorum pro Sinibus & Tangentibus ad decades Secundorum scrupuloram ante annos tres à Me constructum, in eruditi hujus Orbis Solem perducere’]. Aan het slot der voorrede zegt hij zijn uiterste best gedaan te hebben, om zich tegen drukfouten te vrijwaren [‘summam adhibuisse diligentiam ut ab erratis Typographicis purus traderetur; scio enim quanti ea res sit momenti, & quam foedè doctorum Vivorum opera Typographorum negligentiâ saepissime contaminentur; atque ideo sedulus corrector ei semper adfui’]. 4. Boven kwamen reeds de kleine tafels van adriaan vlack ter sprake: en dit is eene nieuwe dienst aan de wiskundigen bewezen, van niet geringer gewicht dan de oude reeds genoemde. Vlack begreep terecht, dat zijne groote tafels wel veel nut zouden doen bij de eigenlijk gezegde wiskundigen, maar dat voor de invoering in het dagelijksche leven en voor het gewone, dagelijksche gebruik, een kleiner handboek met logarithmen van minder aantal mantissen meer ingang zoade vinden en alleen de dagelijksche toepassing mogelijk zoude maken. | |
[pagina 8]
| |
Dit bewoog hem tot het uitgeven van zijne ‘Tabulae Sinuum, Tangentium, Secantiuni &c in 8o.’ niet zeven mantissen; en dat hij hierin niet heeft misgetast, bewijzen de vele herdrukken, die van deze Tabulae voorkomen, en die later door een groot aantal van dergelijke handboeken werden opgevolgd. Het eerst kwamen deze tafels nit te Gouda in 1636, waarvan ik echter nimmer een exemplaar gezien heb. Later, toen hij als boekhandelaar in 's Gravenhage zich had gevestigd, verschenen er nog drie uitgaven aldaar in 1661Ga naar eind8), in 1665Ga naar eind9) en in 1666Ga naar eind10). De eerste was in het hollandsch, de tweede in het latijn, de derde in het fransch: dit verschil in talen betreft echter alleen het voorwerk, vel A-C; hetgeen verdeeld is in zes Capittels. Het eerste handelt ‘Van het Gebruyck van dese Tafels;’ het tweede ‘Van de resolutie der Rechtlinise Rechthoekige Driehoeken’ (VII Prop.); het derde ‘Van de resolutie van de Rechtlinise Scheefhoekige Drie-hoeken’ (V Proj).); het vierde ‘Van de calculatie der Spherische Rechthoeckige Drie-hoecken’ (XVI Prop.); het vijfde ‘Van de Resolutie van de Spherise Scheefhoeckige Drie-hoecken’ (XII Prop.); en een ‘Byvoeghsel Nan Astronomische Questien’ (XXII Prop.) en ‘Questien van Interesten’ (VII Prop.). Alle regels worden telkens in woorden omschreven. De tafels zelve hebben steeds denzelfden titel De eerste ‘Canon Sinuum, Tangentium, Secantium; et Logarithmorum Pro Sinubus et Tangentibus ad Radium 10000000,’ geeft, als men het boek openslaat, tot hoofden op de linker bladzijde de volgende zes kolommen: Minut.; Sinvs; Tanges; Secans; Log. Sin.; Log. Tang.; geldende voor bijv. ‘Grad, terwijl op de rechierzijde dezelfde kolommen voorkomen, geldende dan voor 90-n Grad. Ieder bladzijde bevat 30 Minuten; dus de linker loopt van 0 tot 30 of van 30 tot 60, terwijl de rechter dan loopt van 60 tot 30 of van 30 tot 0. Op die wijze vindt men de zes goniometrische lijnen met de logarithmen van sinus, tangens, cosinus en cotangens voor de graden 0 tot 45, en dus ook voor de volgende 45 tot 90, voor alle opvolgende minuten. De tweede ‘Tabula Logatithmorum [deze drukfout vindt men nog herhaaldelijk in latere drukken, hoezeer soms de T met de pen in eene R is veranderd] Pro numeris ab 1 ad 10000,’ | |
[pagina 9]
| |
bevat op ieder bladzijde de logarithmen van 100 getallen in drie kolommen verdeeld van 34 getallen elk, zoodat het laatste getal in een kolom in de volgende wordt herhaald. Ieder kolom is weder verdeeld in twee kleine, met de hoofden N. Logarith. Alle waarden zijn in zeven mantissen gegeven, zonder opgave van differentiën of verschillen, die eerst later in zulke kleine tafels zijn ingevoerd. Verder werden deze tafels nog uitgegeven te Leiden in 1651, 1670; te Amsterdam in 1665Ga naar eind11), 1673Ga naar eind12), 1681Ga naar eind13), 1683, 1689, 1706, 1721, 1742Ga naar eind14), 1784Ga naar eind15); door abraham de graaf te Amsterdam in 1665Ga naar eind16); en in Duitschland, te Leipzig in 1725, 1738Ga naar eind17), 1768, 1778; door j.j. hentschen te Frankfort a. M. en te Leipzig, in 1748Ga naar eind18) zonder den naam van hentschen, die zich echter in den derden druk bekend maakt: in 1757Ga naar eind19), 1763Ga naar eind20), 1768; door j.j. ebert, te Leipzig, in 1790Ga naar eind21), 1808Ga naar eind22); door g. nordmann te Leipzig, in 1821Ga naar eind23); in Frankrijk, te Lyon 1670, 1760. Omtrent deze uitgaven is het volgende op te merken. Bij de uitgave van j. ebert is de inleiding (24 bladz.) teruggebracht tot het eerste hoofdstuk, en zijn de overige vijf weggelaten: dit geschiedde, om plaats te winnen voor de bijvoegsels. Vooreerst is tusschen de beide tafels eene andere tusschengevoegd met den titel: ‘Tabula Logarithmorvm Sinvvm et Tangentivm pro singvlis minvtis secvndis primi Gradvs,’ waarin dus voor elke secunde van minuut 1 - minuut 60 de logarithmus van de sinus en de tangens in 7 mantissen gegeven worden (62 bladz.). En nog is achter de tweede (nu de derde) tafel, een vierde gevoegd. ‘Tabvla Nvmerorvm Qvadratorvm et cvbicorum ab s vsque ad 1000.’ (16 blz., en eene vijfde ‘Tabvla radicvm qvadratorvm et cvbicarvm pro nvmeris natvrali serie crescentibvs ab s vsque ad 1000.’ (16 blz.) met zeven mantissen. De uitgave van nordmann is geheel anders ingericht dan de vorige uitgaven, die tot en met die van hentschen en ebert toe, zoo als wij zagen, in hoofdzaak steeds dezelfde in- | |
[pagina 10]
| |
richting hadden behouden. Na de Voorrede (bl. V-VIII, vindt inen in de drie eerste vellen A-C. blz. 1-26, de ‘Einleitung’, eene korte beschrijving en gebruiksaanwijzing dezer tafelen: iedere bladzijde is daarbij in twee helften verdeeld, de linker geefft de hoogduitsche, de rechter de latijnsche tekst. De eerste tafel geeft, als men het boek openslaat, op de linker bladzijde acht kolommen voor de hoofden. M.; Sin.; Cosin.; Tang.; d. 1″ Cotang.; d. 1″ M. op de rechter bladzijde evenzeer zeven kolommen met de hoofden M.; Log. Sin.; Log. Cosin.; Log. Tang.; d. com. 1″; Log. Cot.; M. iedere dubbele bladzijde geldt alzoo voor 30 Minuten. Bij de tweede tafel bevat iedere b]adzijde, even als vroeger, drie kolommen, maar iedere kolom is onderverdeeld in drie kolommen, met de hoofden. De minuten en secunden geven den boog aan, wiens aantal secunden door het getal onder N bepaald is. Achter d komen de beide eerste cijfers van de differentien: in de kolom zelve telkens de twee laatste cijfers van die verschillen. Boven aan de bladzijde komen telkens de overeenkomstige bekende getallen S en V, T en V voor, die dienen om de Logarithmen der Sinussen en Tangenten te berekenen voor bogen kleiner dan 2° 46′ 40″. Op bladz. 285 vindt men eenige grootheden, die met den modulus en het getal π te zamen hangen. Daarop volgen nog tafels van quadraat- en cubiek-getallen en van quadraat- en cubiek-wortels; alsmede lengten van bogen. 5. Behalve de nu behandelde Logarithmentafels heeft vlack in 1632 nog uitgegeven ‘Ephemerides Motuum Coelestium ad annos 1633-1636Ga naar eind24). Met dit zeldzame boek ben ik door de vriendelijke bemoeiing van Prof. enschede in kennis gekomen. De voorrede is belangrijk genoeg, om die hier over te nemen. ‘Praefatio ad Lectorem. Annus est, et quod excurrit, Amice Lector, ex quo Doctissimus Vir d philippus lansbergius Tabulas suas Mediorum Motuum et Prostapherensivm Lunae mihi, tum forte Angliam e Zelandia petenti, liberaliter communicavit. Quando vero in Patriam reversus sum, coepi motus Lunae in largum et latum | |
[pagina 11]
| |
e Tabulis iisdem per otium supputare: nam reverendus Author, propter aetatem et continuos fere morbos, hunc laborem aliis relinquere decrevit. Eos cum ad annos aliquot absolvissem, haberemque etiam loca Solis ante biennium per me calculata e Tabulis ejusdem Authoris jamdudum editis in Progynm. de Motu Solis; putavi me quamplurimis non modo rem gratam, sed et utilissimam facturum, si ea publici juris facerem: Non ignorant enim Astronomiae periti, maximi esse momenti Luminarium motus praecise cognoscere ad quodvis tempvs, multosque Viros eruditos et industrios valde sudasse, ut arte id docerent; Nullus vero eorum hactenus id efficere potuit: non parum enim tam recentiorum quam veterum omnium Tabulae a Coelo discrepant, adeo ut. Tychonicae atque Keplerianae (quae et caeteras antecellunt) coepissime in motibus Liunae ad integrum Gradum et amplius a Lansbergianis differant, quas accurate restitutas esse, peritissimi omnes (uti spero) Astronomi testabuntar. Cunctatus igitur non fui, quin has Ephemerides Luminarium ad annos 1633, 1634, 1635 et 1636 tibi communicarem, quibus motus reliquorum Planetarum e Tabulis Lansbergianis quoque supputandos libentissime adiungere voluissem, sed cum illae nondum publicae factae sint (Typographo integrum Opus Astronomicum Clarissimi Viri in manibus habente) typique et calculus eorum moram aliquam requirant: malui fructus ex illis, praesertim e motu Lunae quoad investigationem incognitae Longitudinis cuiusvis loci (rem Nauticis vastissimum Oceanum pererrantibus utilissimam) excerpendos, interim cuivis utendos praebere. Desideratorum autem loco, placuit addere motus Planetarum, quos doctissimus joannes kleperus (sic) ante annos aliquot edidit, una cum zyzygiis forma antiqua dispositis, atque id quam plurimis gratissimum fore iudicavi: Compertum enim est mihi, novam Adspectuum dispositionem in Ephemeridibus kepleri, multis formae origani aliorumque Ephemeridum Scriptorum assuetis, non arridere, denique in his aliisque Provincii et Regionibus magnam esse penuriam Exemplariam non solum origani, sed et kepleri, quorum Ephemerides apud Bibliopolas nostros non reperiuntur venales. Instructionem quoque quoad utilissimos atque nobilissimos harum Ephemeridum usus in discentium gratiam adiunxi. | |
[pagina 12]
| |
Tu, benevole Lector, his utere, donec ad annos aliquot sequentes aliae parentur, uti me facturum spero, si commode licet. Habeo enim loca Solis et Lunae ad plures annos supputata, atque cogito ab anno 1637 usque ad annos aliquot sequentes, motus reliquorum Planetarum etiam e Tabulis Lansbergianis calculare, quam primum eae in lucem venerint, atque eos ad communes usus publicare. Interim Valeas, laborique meo faveas, precor, a. vlaccus.’ Behalve dat de beroemde Zeeuw philippus lansbergen in 1632 reeds oud en ziekelijk was, blijken toch uit deze voorrede de volgende bijzonderheden omtrent onzen vlack. Vooreerst dat hij in 1632 een goed sterrekundige was, in staat niet alleen om de hulpmiddelen dier wetenschap te beoordeelen en te gebruiken, maar dat hij ook werkelijk vertrouwd was met zulke berekeningen. Vervolgens zien wij, dat hij eene reis naar Engeland deed, en aldaar niet onbekend scheen te zijn, misschien wel in verband met de uitgave der Trigonometria Brittannica, die in het volgende jaar 1633 het licht zag: zoo als men boven zien kan (zie Noot 6). Eindelijk, dat hij met een man als philippus van lansbergen op zoo goeden voet stond, dat die hem zijne tafels mededeelde, vóórdat zij gedrukt waren: dit toch had eerst in 1632 plaatstGa naar eind25) en het was vóór 1631, dat vlack ze reeds kende. 6. Dit alles en hetgeen wij reeds vroeger in het eerste opstel omtrent onzen vlack opmerkten, is bij het weinige, dat wij van hem weten, van te grooter gewicht, tegenover de beschuldigingen van milton, die door den heer glaisher ontdekt, maar laat het mij er bijvoegen, ook tegengesproken zijn. Deze heeft in de bibliotheek van de Cambridge University een boekje ontdekt, bevattende drie werkenGa naar eind26), alle bij vlack in den Haag gedrukt. In het tweede boekje komt eene verdediging voor van a. vlack ‘Typographus pro se-ipso’, die verschillende belangrijke bijzonderheden bevat, en over den loopbaan, het karakter en de politieke gevoelens van onzen vlack een duidelijk licht werpt. In staat zijnde om dit geschrift mede te deelen, meen ik dat het te gewichtige bouwstoffen oplevert, en te zeldzaam voorkomt, om van die gelegenheid geen gebruik te maken, het hier met eenige opmerkingen te laten volgen. | |
[pagina 13]
| |
‘Biennium est, Benevole lector, quod Typis meis imprimi curavi librum, cui titulus, Regii sanguinis clamor ad coclum adversus Parricidas Anglicanos. Autor istius Tractatus mihi adhuc incognitus est, utpote qui nomen suum supprimere voluit, sicuti ipse in praefatione sua ibi testatur. Miserat autem Exemplar manuscriptum D. Claudio Salmasio, eique ejus editionem commendaverat, cum quo procul dubio, antea amicitia ipsi quaedam intercesserat, cui commoda occasione, juxta ac Regia causae, gratificari voluit. Ego rogatus num eum praelo meo subjicere vellem, per aliquot menses id distuli, donec viderem, qui exitus foret Tractatus Pacis, de qua inter utrosque Status Angliae & Provinciarum Confaederatarum Belgii agebatur. Quum igitur pacisci non possent, bellumq; satis apertum inter utrasq; nationes ortum esset, impressionem ejus multum solliciatus (sic) à plurimis, diutius differre non potui, tandemque editionem illam adornavi Habebam eo tempore commercium litterarum cum Samuele Hartlibio, Londini morante, quem de impressione istius libri certiorem faciebam, qui me rogabat, ut singulas schedas à praelo adhuc madentes, singulis hebdomadibus, ei mittere vellem. Quod feci, unàque rogavi, si Miltonius ei respondere vellet, procuraret, ut exemplar apud me excudendum mihi transmitteretur, si posset id ab eo impetrare; cui gratissimum officium me prestitisse, mittendo praedictas schedas, non semel mihi scripsit. Miratur saepe fui, cur Miltonius non statim praedicto libro responderit, sicuti sperabam: avebam enim rationes utriusque partis tam Regiae quam Parlementariae in re tam magni momenti cognoscere: nec verebar scripta fautorum utriusque publicare: Quid enim ad Typographos aut Bibliopolas tam magnae controversiae, nisi ut operam suam praestando toti mundo judicium earum relinquant? Tandem, Tandem, inexpetatum omnino Miltonii Responsum, post biennium ferè quod exemplar praedicti libri miseram, prodiit, virulentissimo calamo scriptum contra Me, quia librum sub meo nomine dicatum Regi Carolo II publicaveram: Contra D. Salmasium, quanquam è vivorum numero exemptum, quoniam tanquam vetus ejus adversarius, multum ab Authore ibi laudatus est: Et contra D. Alex. Morum, quasi Authorem ejusdem libri: Quam primùm haec Miltonii Defensio in manus meas incidit, non me puduit quanquam | |
[pagina 14]
| |
ignominiosè accusatum, alteram editionem festinanter adornare, cum annexa hac praefatione, ut omnes videant quo fundamento Miltonius me diffamare studuerit, eique non facilè credant, qui etiam contra Salmasium & Morum veluti insanus debacchatus fuit, quorum honorem vindicandum iis quorum interest, relinquo. Dicit primum Miltonius Pag. 20. Sibi compertum esse, quomodo erga omnes alios me gesserim. Verisimile est, quod Bibliopola quidem Londinensis malevolus & mendax Miltonium de actionibus meis perversè informavit, vix dubitans quin sit ille ipse qui suis sumptibus Miltonii Defensionem hanc imprimi curavit, sed nomen suum, uti mos est, apponi noluit: certus autem sum exemplaria in illius officina distribui, quod & in Mercurio Politico, Londini impresso, significare voluit; eumque multa exemplaria Bibliopolae cuidam Amstelredamensi misisse. Sic judico: Si fallor, scire vellem unde Miltonio hoc de me compertum est, qui me nunquam viderit nec cognoverit, atque adeo parum de me audiverit, ut ipse ibidem fateatur. Se nescire unde gentium sim. Quis hoc nescit, qui me vel nomine novit? Sed & addit, me esse vagum quemdam Librariolum, veteratorem & decoctorem notissimum; Me Londini aliquamdiu Bibliolam (sic) fuisse clancularium: qua ex urbe post innumeras fraudes obaeratum aufugisse; Me Parisiis fide cassum & malè agendo insignem, viam totam Jacobaeam eognoscere, unde olim quoque profugum ne multis quidem parasangis audere appropinquare, nunc si opus est balatrone perditissimo atqne venali, praestare Hagae-Comitum Typographum recoctum. Quot assertiones tot mendacia, tot calumniae: quod quam potero brevissimè monstrare operae pretium duxi, ut quilibit videat, quam imprudenter & impudenter hic dicacitatis & maledicentiae magister, ista multaque alia quae in hac sua secunda Defensione pro populo Anglicano publicata sunt, deblataverit: & quantâ cum coecitate cordis conflictetur, qui post scriptionem primae suae Defensionis oculorum usum perdidit. Ignosce, quaeso, benevole Dector, si nimis prolixus sum in narranda historiuncula vitae meae quam abhinc 26. Annis institui: ex eo enim tempore, nescio quo fato, in librorum commercium incidi.’ Uit dit verhaal blijkt dus de oorzaak, waarop vlack er toe is overgegaan, om een gedeelte van zijn leven te beschrijven, | |
[pagina 15]
| |
eene beschrijving die geheel verklaart, hetgeen tot nog toe onverklaarbaar scheen: wat er van hem geworden was tusschen de jaren 1633 en 1651. Grereedelijk zal men aldus instemmen met hetgeen de heer glaisher opmerkteGa naar eind27). ‘One is almost inclined to pardon milton his abuse, seeing that thereby we are made requianted with what would otherwise probably have always remained a mystery.’ 7. Laat ons nu eerst zien wat vlack op het voorgaande laat volgen, ten aanzien van zijne lotgevallen vóór zijn verblijf in Engeland, ‘In Hollandia, quae mea patria est, tum tempore vivens, ex Anglia acceperam insignis Mathematici henrici briggh Arithmeticam Logarithmicam, opus sanè aureum, & omnium inventionum in artibus mathematicis meo judicio excellentissimam; in quo erant Logarithmi pro numeris ab unitate ad 20000 & à 90000 ad 100000. Cumque viderem Logarithmos pro numeris & 20000. ad 90000. ibi desiderari, animus mihi erat lacunam istam explere, quod & incredibili temporis brevitate solus peregi, ita ut D. briggius aliique Mathematici in Anglia admirati fuerint, quod non solùm laborem istum, sed & operis promulgationem tam brevi tempore absolverim. Rogatus deinde fui à D. briggio ut & Trigonometria suam Brittannicam in Hollandia edendam procurarem, quod etiam meis sumptibus feci. Alium etiam magnum laborem postea absolvi, conversis Sinubus & Tangentibus ad Radium 100000.00000. qui sunt in Opere Palatino, in Logarithmos, quod opus Trigonometriam Artificialem nominavi, atq; publicavi. Quos sumptus, quos labores, quantum temporis trubis istis libris impenderim, preter (sic) alios quos tum peregi, judicare possunt qui eos cognoscunt. Hoc testari possum me multùm plus damni quàm lucri inde reportasse: attamen ejus me non poenitet, nam scio me multis Mathematicis doctis rem gratissimam fecisse, istosque libros abhinc aliquot annos in magna aestimatione futuros, & me aliquam gratiam à posteritate accepturum, sicuti aliquot viri eriditi (sic) honestam de me mentionem in suis libris jam jam fecerunt: Quare miror, Miltonium me non melius cognovisse, aut de me audivisse, qui nonnunquam se rus urbe mutasse, aut coëmendorum gratia librorum, aut novum quidpiam in Mathematicis | |
[pagina 16]
| |
addiscendi gloriatur, pag. 61. Unde conjicio eum plus in Comicis & Satyricis quàm in Mathematicis Authoribus ingenium suum semper exercuisse. Cum libros istos imprimi curabam, Typographiam nondum habebam, neq; Bibliopola eram, sed esse cogebar, ut exemplaria excusa distribuerem; istaq. de occasione primū in Galliam, deinde etiam in Angliam profectus sum, ubi me rem meam bene acturum putabam.’ Dit gedeelte geeft aanleiding tot een paar opmerkingen. Vooreerst vertrouwt vlack terecht op de dankbaarheid van het nageslacht; zijne meening, dat de door hem uitgegeven tafels spoedig op rechte waarde zouden geschat worden, is maar al te zeer bevestigd. Heeds gardiner in zijne ‘Tables of Logarithms, 1742. - “The motive that induced me to undertake this work, was the general || complaint, among men of science, of the great want of a convenient || Table of the Logarithms for, the Sines and Tangents, to every ten || seconds in the Quadrant; that of adrian vlacq being rarely to be met with || and in the hands but of few”Ga naar eind28). - diens fransche uitgevers pézénas, dumas en blanchard in hunne’ Tables de Logarithmes, 1770.’ - ‘La rareté des Tables de vlacq engagea Mr. gardiner à publier les siennes à Londres en || 1742: la rareté tout aussi grande de celles-ci nons a engagés à notre tour à les remettre sous || presse’Ga naar eind29). - g. vega in zijn ‘Thesaurus Logarithmorum completus, 1794’. - ‘Die zwey äusserst seltenen Werke des adrian vlack: 1) Arithmetica loga- || rithmica seu logarithmorum chiliades centum, etc. Gaudae (sic) 1628 in Folio; || 2) Trigonometria artificialis, seu magnus canon triangulorum logarithmicus ad || decades secundorum constructus, etc Gaudae (sic) 1633 in Folio, welche diesem || Werke zur Grundlage dienen’Ga naar eind30); - allen klagen om het hardst over de moeijelijkheid om deze merkwaardige en steeds zeldzame tafels in handen te krijgen, die den grondslag voor hun arbeid moesten uitmaken. Vervolgens wordt de vroegere opmerking bevestigd omtrent de welwillende verhouding van briggs tegenover vlack, geheel in overeenstemming met de woorden van briggs in zijne voorrede voor de vertaling van den Canon Mirificus door wright; ‘I ever rest a lover of all them that love the Mathematickes’. Doch ook reeds | |
[pagina 17]
| |
uit de voorrede van vlack voor de Trigonometria Artificialis bleek hetgeen hij hier verhaalt: hij zeide daarin ‘Rogatus deinde à Clarissimo Viro D. briggio P.M. an Canonem suum Sinuum, Tangentium & Secantium, & Logarithmorum pro Sinubus & Tangentibus ad Gradus & Graduum Centesimas, & ad Minuta & Secunda Centesimis respondentia, quem ante multos annos construxerat, Meis impensis & curâ typis mandare vellem, libentissimè voto ejus annui, cùm quòd Graduum,... tùm quòd insiqnem istum Geometram usum ejusdem Canonis elegantissimè illustraturum, omnibusque aliis qui in hoc genere scripserunt, palman erepturum confidebā. Wat de laatste woorden betreft, dat vlack bij de uitgave van zijne drie groote werken in 1628 en 1633 geen ‘Typographia’ had en geen ‘Bibliopola’ was: zij schijnen te strijden met mijne meening, dat hij reeds in 1626 bij de uitgave van ‘de Nieuwe Telkonst’ als zoodanig werkzaam was onder de firma p. rammaseyn (zie het Eerste stukje dezer Bouwstoffen). Maar het kan zijn, dat hij hier (nu hij eene eigene zaak in den Haag bezat op zijn eigen naam) bedoelde, dat zulks in dien vroegeren tijd niet het geval was; en dat hij zijn optreden onder den naam eener andere firma niet als zoodanig beschouwde. Daarenboven, hoe zijn anders zijne eigene woorden te verklaren: over de ‘sumptus’, de ‘labores’, de ‘quantum temporis’, die hem de uitgave der gemelde werken gekost hadden? Nog verdient het opmerking, dat hij ook in deze levensbeschrijving, hoezeer men het tegendeel met eenigen grond konde verwachten, volstrekt geene melding maakt van de beide werken van ezechiel de decker, in het eerste opstel behandeld. Trouwens hij zwijgt ook geheel van zijne eerste uitgave der kleinere tafels ‘Tabulae Sinuum &c. in 8o.’ te Gouda in het jaar 1636 en later uitgekomen. Misschien is die reden van dit stilzwijgen daarin te zoeken, dat al die werken in het buitenland, waarvoor hij ter zijner verdediging schrijft, minder bekend waren. 8. Wat zijn verblijf in Engeland betreft, laat vlack verder volgen. ‘Vixi igitur Londini decem circiter Annos, prioribus aliquot annis satis pacificè, me continens semper intra limites privilegiorum Bibliopolarum Londinensium; unde aliqui eorum gau- | |
[pagina 18]
| |
debant, alii qui id negotii quasi monopolium sibi servare consueti erant, dolebant, mihique continuo molestias facere studebant; tandemque videntes quod secundum statuta id prohibere non poterant, ministros aliquos Archiepiscopi Cantuariensis guillelmi (sic) laud corrupêre, cujus autoritate muniti omnes libros meos è domo educere & fisco dare studebant: quod & factum fuisset, nisi per amicos quosdam de ea re admonitus, favore Doctorus ioxstonii (sic), Episcopi Londinensis hominisque probi, id impedivissem, atque impetrassem licentiam libros quos tum habebam divendendi, sed non alios deportandi: quod sanè erat contra antiquum morem, nullâ lege id prohibente. Accidit postea ut Typographi Regii spem mihi facerent impetrandae ab Archiepiscopo licentiae denuò negotium meum ut antea exercendi, si exemplaria duorum librorum, videlicet Theophylacti in Epislolas Pauli, & Catenae Graecorum Patrum in Jobum; quos persuasione dicti Archiepiscopi Cantuariensis impresserant, ab ipsis emere vellem. Convenimus inter Nos, licentiamque pro duobus tantùm annis obtinui, illectus spe me deinde continuationem facilè impetraturum. Eo tempore finito, bellū civile Angliam pervastabat, quare in Galliam discessi, nullo non qui me cognoscebat, id sciente, neque ullo mihi molestiam inferente, ita ut falsissimè Miltonius dicat, me ex Londino aufugisse post innumeras fraudes, quarum ne unam nominavit, vel unquam probare poterit.’ Brengt men het bovenstaande in verband met de opdracht van vlack's trigonometria artificialis aan ‘illvstrissimo principi ac domino, dn. caroli lvdovico, comiti palatino ad rhenom. s. rom. imperii archidepifero & electori, duci bavariae, &c.’ die geteekend is ‘Dabam Govdae Anno N.C. 1633. Die 26 Aprilis. illvstrissimae t.c. Addictissimus a. vlaccus.’ - dan blijkt hieruit, dat vlack van 1633 tot 1642 te Londen heeft geleefd als boekhandelaar, ten einde aldaar zijne boekwerken te kunnen verkoopen; misschien heeft reeds zijne reis naar London in 1631 (zie No. 5) daarop betrekking, dat hij omtrent de gelegenheid daartoe inlichtingen is gaan inwinnen. Eenig licht over de vervolgingen, waaraan vlack tijdens zijn verblijf in Londen bloot stond, wordt er geworpen door eene aanhaling van den heer glaisher in zijn opstel ‘on Early Logarithmic Tables and their Calculators.’ Phil. Mag. May, 1873Ga naar eind31). | |
[pagina 19]
| |
‘Petition of Richard Whitacres to the same [Archbishop laud], (die hierboven reeds genoemd is, als eene zekere rol spelende bij den twist over concurrentie). One hooganhuysen [david van hooganhuysen, die met johannes blaeu, zich ook met het invoeren van hollandsche boeken schijnt afgegeven te hebben, misschien bloedverwant van cornelis van hoogenhuysen, die te Amsterdam een boekwinkel had, in 1690 op de Agterburgwal, in 1706 in de Negelantierstraat by de Princegraft en in 1708 op de Egelantiersgracht bij de tweede Brug woondeGa naar eind32)] a Dutchman, being heretofore complained of in the High Commission for importing books, printed beyond the seas, was bound not to bring in any more. One vlack has kept up the same agency, and sold books in his stead, and is lurking here, observing what is most useful and vendible, and causes it forthwith to be printed abroad. Petitioner having lately brought from Frankfort mart to Rotterdam four great vats of books to the value of £500, hooganhuysen, upon untrue suggestions, saused them to be seized and sold to vlack for £100. Vlack is now preparing to go beyond seas to avoid answering his late bringing over nine bales of books contrary to the decree of the Star Chamber, and procures some persons to pretend that he is indebted to them (as formerly hooganhuysen did), thereby to get the books into their possession. Petitioner prays order to bring the bales to Stationers' Hall, there to remain till vlack shall re-deliver to him the said four vats of books, or at least at the same price he bought them. Reference to Sir John Lambe to take three Commissioners' hands, and by warrant bring the books above-mentioned to Stationers' Hall, till the cause may be heard. 13th November, 1637.’Ga naar eind33). 9. Vlack verliet dus London, tengevolge van de politieke twisten, waarvan hij misschien vreesde het slachtoffer te zullen worden, en vertrok naar Parijs, waar hij zich vestigde. Daaromtrent schrijft hij het volgende. ‘Nunc ad altera ejus notissima mendacia procedam, me Parisiis fide cassum & malè agendo insignem, viam totam Jacobeam cognoscere, unde olim, quoque profugum ne multis quîdem parasangis audere appropinquare. Postquam ex Anglia in Galliam discesseram, Lutetiis Pari- | |
[pagina 20]
| |
siorum sex circiter Annos vixi, ubi nec Angius, nec Gallus, nec quispiam alius ulla me molestia affecit. Quomodo ibi me gesserim, & cur inde recesserim, etiam quam brevissimè narrarecogor, ut mandacia Miltonii alea storis cuivis pateant. Dum ibi morabar, varios liberos meis sumptibus imprimi curabam, quod mihi liberum esse credebam, neque aliquam legem id prohibere, quispiam mihi hactenus monstrare potuit: inter alios summi Viri Hugonis Grotii Annotationis in Epistolas Canonicas & Apocalypsim, ejusdemque librum de Imperio summarum potestatum circa sacra, cum annotationibus eruditissimi Viri Davidis Blondelli, hujusq; Tractatum de Jure Plebis in regimine Ecclesiastico: Nec non clarissimi Viri Johannes Pricei Annotationis in Mathaeum & Acta Apostolorum: Insignis etiam Viri Thomae Bartholini librum de Angina puerorum: Doctissimi etiam Simonis Muysii opera Theologica; quorum omnium authores sive eorum haeredes magno favore me afficiebant: Ea de causa ab invidioso & malevolo Syndico Bibliopolarum Parisiensiū pro tribunali Locumtenentis Civilis in Ius vocatus fui, ubi sententia contra me lata fuit, ut omnes libri mei quos excudendos curaveram, conviscarentur, de qua ut injusta ad curiam Parlamenti appellavi. Amicorum consilio res composita fuit, ut copiam librorum meorum denuo haberem, urbe discederem, atque intra annum ibi non redirem: Habent enim Bibliopolae Parisienses id privilegii, quod Librarii extranei semel tantum quolibet anno illuc venire debeant distribuendorum librorum suorum gratiâ: nisi tum etiam Viros aliquos magnae authoritatis mihi faventes habuissem, causa mea quanquam justa, non sine magno meo damno, & dispendio temporis ad finem perduci potuisset. Ecce causam discessus mei tum temporis Parisiis, totâ viâ Iacoboea id sciente, ubi etiam post annum libere reversus fui nullo me molestiâ afficiente. Omtrent dit verblijf van vlack in Frankrijk, dat, naar het voorgaande gedurende de jaren 1642 tot 1648 moet hebben plaats gehad, schijnt verder niets bekend te zijn. 10. Van Parijs keerde hij naar zijn vaderland terug en vestigde zich als boekhandelaar te 's Gravenhage. In die zelfde voorrede laat hij zich daarover aldus uit. ‘Postquam tam iniquè tam in anglia quam in Gallia excep- | |
[pagina 21]
| |
tus fueram, visum fuit in patriam reverti, hîcque Hagae-Comitum aetatem degere: ubi quomodo rae geram, sciunt qui me noscunt, meque vocatione mea pro virili fungi, virisque doctis & probis conari placere: Caetero bonâ conscientiâ fretus, atque adversa quae mihi contigerunt, aequo animo tolerans, nihil curo, quidcunque malevoli sinistrè de me spargant. Si Miltonius in patria sua pro Viro probo agnoscitur, gaudeat: sed audio quòd multi Angli qui eum cognoscunt, aliter de eo judicent: Ego ex rumore nihil decernere volo, imò si quid infame de eo mihi pro certo compertum essct (sic), didici melius esse id silere quam divulgare: sed ad rem veniamus cujus me fatentem testem producit.’ Behalve de aangehaalde Tabulae Sinuum van 1661, 1665, 1666 (zie No. 4) en deze strijdschriften van 1652, 1654, 1655, gaf onze vlack te 's Hage o.a. uit. in 1653. Vitaulium Hofwijck, Hofstede van den Heere van zuylichem. in 1656 H. launoy, De Aristotelis Fortuna &c. 2a Ed. in 4o. in 1658. Anat. Reform. Bartholyn., vertaald door staffard. in 1660. Verhael in forme van Journael van carel II, Koning van Engeland in Hollant. 25 Mey tot 2 Juny 1660. fol. (met gedicht van jacob cats). Dit werk kwam ook in het Fransch uit in hetzelfde jaar met den titel, Relation .... du sejour de charles II en Hollande. 11. Het laatste gedeelte van zijne voorrede bevat wel geene tot nog toe onbekende bijzonderheden omtrent zijn levensloop, maar het is te merkwaardig wegens de uitdrukking zijner persoonlijke gevoelens, die anderen zeker met hem deelden, om het niet hierachter mede te deelen. ‘Jam dixi supra me scripsisse Hartlibio, ut si Miltonius haberet aliquid excudendū pro responsione ad praedictum librum, cui titulus Regii sanguinis clamor &c. procuraret, ut mihi mitteretur. Scripseram etiam quod mirabar, ipsum adeo malè interpretari, quod librum istum sub meo nomine Regi carolo II dicatum publicassem. Causam addidi, quòd ut id facerem rogatus eram, & quod nomen meum ut Typographi ibi appositum, magnam offensionem non mereatur: nam saepe Typographi intelligant ex quibus nomen suum in talibus occasionibus sub- | |
[pagina 22]
| |
scribunt: Et quid si nomen meum ibi appositū non fuisset? Quid si anonymi cujusdam? Dicet fortasse quispiam, me non debuisse offendere eum, qui me nunquā laeserit. Recte: Sed audi quidnam me ad id indusxerit (sic). Sciunt omnes quibuscum conversatus fui in Anglia, Gallia, Hollandia, &c me ab initio motuum Britannicorum aliquantutum favisse causae Parlamentariae, naturali & insito nostrae genti amore libertatis multùm fortasse eò contribuente, atque certissimè mihi persuadebam, istos motus Parlamentariis non bene successuros, nisi amicitiam cum Foederatis Belgii Provinciis conservarent. Bellum illud, quod deinde inter utramque nationem gestum fuit, adeo detestabile mihi videbatur, ut authores ejus & fautores detestarer Cane pejus & Angue. Bellum, inquam, illud nobis injuste (ut mihi persuadebam) illatum, animum meum, sicut & omnium qui meae opinionis fuerant, adeo abalienaverat, ut Regiae parti magis addicti esse coeperimus quam Parlamentariae: Quis enim amet illos, quos hostes esse nostros, & in ruinam nostram conjurare judicamus? En causam, quae me etiam Miltonium Defensorem Populi Anglicani, non tanti aestimare, ut antea, movit: quod mirum non fuisse, ipse facilè judicare potuisset, si scivisset me esse Hollandum; & nisi post pacem factam ultionem spiraret, homini probo indignam. Quam tempestivè haec Defensio nunc in lucem prodeat, judicare quilibet facilè potest, & an non melius fuisset tempore belli id fecisse, quam nunc, contra intentionem secundi Articuli Pacis, injuriarum praeteritarum, si quae factae sunt, meminisci. Optarem certè ut Magistratus ab utraque parte hujusmodi injuriosos & calumniosos libros severè prohiberet, qui non nisi novis animorum motibus concitandis, medicatoque vulneri refricando inserviunt: Dominos certè Ordines Generales harum provinciarum omnimodò id curaturos firmissimè mihi persuadeo. Ego qualis qualis (sic) Idiota & Operarius (uti Miltonius, eheu, quantae eruditionis typho inflatus! me nominat pag. 25.) haec quali quali manu atramentariâ (ut idem futilis Rhetor garrit pag. 26.) utcunque scripta, huic editioni adjungere necessarium duxi: hoc solummodo addens, Miltonium magis prudentiae suae quam tantopere ubique jactat, consulturum fuisse, si seriò inquisivisset, quis author illius libelli esset, quam ex sinistra su- | |
[pagina 23]
| |
spicione aut perversa informatione D. Morum pro authore ejus sumere, & contra eum tam atrociter fulminare, cujus eum non esse certo certius est. Eandam culpam commissam fuisse in Responsione Philippi Angli ad Apologiam Anonymi cujusdam &c. aliquando Hartlibio scripsi, cujus libri authorem esse Miltonium, saltem ejus consilio publicatum, firmissimè creditur: Eoque minus hoc facere debuisset, quod Hartlibio etiam ante biennium scripseram, D. Morum non esse authorem libri cujus titulus, Regii sanguinis Clamor, &c., qui mihi respondit 29 Octobris 1652. his verbis ex Anglico translatis. Gaudeo quod mihi scripseris, Morum non esse authorem istius vilissimi & injuriosi libelli. Estne ergo ille homo suae mentis satis compos, qui aliter scribit quam novit, & ex malevolorum tantùm & mendacium quorundam hominum perversa infirmatione toti mundo imponere & proximum calumniis & nigerrimis mendaciis diffamare studet? Nisi fortè de aliis malè loquendo, opinionem de se meliorem reddere speret. Vereor sanè ne talis Defensor Populi Anglicani sic faciendo causam ejus multùm suspectam reddat, & nomini suo, si quod habet, stigma inurat. D. Morus certe mihi scripsit, quamprimum hanc Miltonii defensionem legit, se ejus plas misereri, quam ex lectione illius commotum fuisse, Deumqae precari, ut ejus etiam misereatur; quod & ipsi ex animo precor. Et sic Ego manum de Tabulâ. Vale. a. vlacq.’ Men ziet hieruit, hoe vlack ruiterlijk voor zijne gevoelens uitkomt, en zijne houding in deze zaak uiteenzet en verdedigt, in termen, die in dien tijd zeker als zeer gematigde werden gerekend.
12. En hiermede moeten wij van onzen vlack afscheid nemen. Kan het voorgaande dienen, om menige onzekerheid en misverstand omtrent zijn persoon weg te nemen, er blijft nog voorzeker genoeg voor later onderzoek over. Als eene onderstelling, die misschien waarschijnlijk mag heeten, geef ik het volgende: Voor de eerste uitgaaf der ‘Tabulae Sinuum etc. in 80.’ wordt opgegeven ‘Gouda 1636’ (zie § 4): zij is echter door mij nimmer aangetroffen; daarenboven was vlack toen reeds met | |
[pagina 24]
| |
der woon in Engeland gevestigd (zie § 7, 8). Genoemde aanhaling heeft de eene bibliograaph den anderen nageschreven: maar geen dier bibliographen vermeldt de ‘Nieuwe Telkonst in 8o. van ez. de decker, Gouda 1626 8o.’, die reeds dergelijke tafels bevatte, (zie het eerste Opstel dezer Bouwstoffen). Kan het nu ook wezen, dat bij het zeldzaam voorkomen dezer Nieuwe Telkonst, de datum 1626 in 1636 is veranderd geraakt, de inhoud voor den titel in de plaats is gekomen, - te meer daar de latere uitgaven der ‘Tabulae Sinuum’ genoeg bekend zijn geweest, - en alzoo die ‘Nieuwe Telkonst te Gouda van 1626’ genoemd is geworden: de eerste uitgaaf der kleine tafels van vlack in 1636 te Gouda in het licht verschenen? Eene enkele verkeerde aanhaling verkrijgt soms, door maar dikwijls genoeg te worden overgeschreven, het gewicht eener geschiedkundige waarheid. |
|