Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 355]
| |
Januari 1662 aan de Hoogeschool liet inschrijven, aanvaardde in 1667 de Evangeliebediening te de Lier, werd op 14 December 1670 beroepen te Delfshaven, waar hij in 1671 intrede deed en ging vanhier naar Enkhuizen, welke gemeente hem op 16 October 1679 tot voorganger gekozen had. Hij diende haar van den 17en November 1679 tot zijn dood, die op 15 Juli 1692 plaats vond; den 21en Juli d.a.v. werd hij in de Westerkerk te Enkhuizen begraven. Of, en zoo ja waarom, hij van zijn dienst ontzet is geweest, is niet met zekerheid bekend. Groenewegen heeft zich door een aantal geschriften bekend gemaakt, die van zijn denkwijze getuigenis afleggen. Hij was namelijk zonder eenige afwijking een volgeling van zijn leermeester Coccejus, wat vooral blijkt uit zijn verklaring der profetische Bijbelboeken. Van Til, ook een vereerder van Coccejus, schrijft zelfs van Groenewegen's Over het Hooglied Salomons en de verlossinge Israëls uit Zion (Delft 1670, 2e dr. Amst. 1692): ‘Multa quidem scripsit Gr., lingua vernacula sed fere omnia exscripsit a clarissimo Coccejo.’ Bovendien legde hij zich meer toe op geleerde uitleggingen, waarin hij zeer bedreven was, dan dat hij aandrong op een practische toepassing van geloof en Bijbelkennis, op een christelijk leven. Hierin onderscheidde hij zich van zijn geestverwant Flud van Giffen (Zie boven, blz. 246 vv.), hetgeen ten gevolge had, dat men twee richtingen in het Coccejanisme ging onderscheiden: de ‘ernstige’ Coccejanen, volgers van Van Giffen, en de ‘Leidsche’ of - naar Groenewegen - ‘Groene’ Coccejanen, die zich als de meest onvervalschte aanhangers van het Coccejaansche stelsel wilden doen kennen. Dat Groenewegen, met zulke gevoelens bezield, door de Voetianen niet met rust zou gelaten worden, was te voorzien: toen hij zijn Keten der Prophetische Godgeleerdheit (Enkh. 1682; 2e dr. Amst. 1703) had uitgegeven, schreef Henricus Brinck (Zie dl. I, blz. 615-617) hiertegen zijn Ontschakelinge van het genaemde keten der Prophetische godgeleerdheit of schriftmatige verdediging der oude uitleggers ... tegen de nieuwigheden en ongerymtheden van Johannes Coccejus en Henricus Groenewegen (Leeuw. 1683) 2dln., waarin hij vooral tegen den laatste te velde trok en hem niet minder dan 104 verwerpelijke gevoelens toekende. Reeds vroeger had Ryssenius ook al Groenewegen met name als onrechtzinnig gebrandmerkt in zijn geschrift: De oude Rechtzinnige Waerheyt verdonckert en bedeckt door Descartes, Coccejus, ... Groenewegen (Middelb. 1674). Toen Balthazar Bekker's Betoverde Weereld in 't licht verscheen, schaarde Groenewegen zich ook onder de bestrijders van dit toen zooveel aanstoot gevende boek. Hij deed dit door de uitgave van Pneumatica, ofte leere van de geesten, zijnde denkende en redelijke wesens ... Uitgegeven bij gelegentheyd van 't boek de betooverde Weereld, geschreven door D. Balthazar Bekker (Enk. 1692). Bloemrijk en echt-Coccejaansch (Zie Schotel, Openb. Eered., blz. 358), heet het daar in de voorrede, dat hij zich geroepen voelde, ‘dit volledig tractaat op te stellen, terwijl hij bezig was om in den herffst des voorleden jaars te gaan plukken de lieffelijke en voortreffelijke vruchten, welke onze Heiland voor zijn Bruid hadde bereid, op dat hij (Gr.) de zelve aan haar in den name van haar Bruidegom als Speelnoot mogt aanbieden’. Ter opheldering staat erbij, dat hij juist bezig was, een werk samen te stellen, dat als Hieroglyphica, anders Emblemata sacra; ofte schatkamer der zinnebeelden en voorbeelden (Enkh. 1693; 2e dr. Amst. 1699) het licht heeft gezien. Tevoren schijnt hij echter reeds tegen Bekker geschreven te hebben blijkens een mij overigens onbekend geschrift van zijn hand: Vermeerderde articulen, voor te stellen aen D. Balth. Bekker (1691). | |
[pagina 356]
| |
Verder worden nog verschillende werken van Groenewegen genoemd, waarbij het echter mogelijk is, daar soms alleen verkorte titels zijn overgeleverd, dat een werk tweemaal wordt genoemd: de verschillende bronnen melden dan ieder een gedeelte van den meestal zeer langen titel, door Groenewegen aan zijn geschriften gegeven. Hij schreef: Sleutel der Profetiën ofte uytlegginge van de Openbaringe van Joannes ('s Hage 1677; 2e dr. 1682; herdrukt te Amst. 1796; Arrenberg vermeldt een druk van 1703 te Amst. uitgekomen), 2 dln.; Mond der opperste wysheid (Amst. 1678), 2 dln.; Uytlegginge van den zendbrief aan de Hebreën (Schied. 1679; 2e dr. Amst. 1693; 3e dr. Leiden 1703); Afscheid van Delfshaven (1679); Keten van de gantsche Godgeleerdheid ofte uytlegginge van den zendbrief Pauli aan de Romeynen (Gorinch. 1681; Amst. z.j.); De Gantsche Wapen-rustinge Gods ofte den Geestelike krijgsman ... Verklaringe van Ephes. 6:10-17. In tien Predikatiën (Enkh. 1682); Over de Psalmen (Enkh. 1687; 2e dr. Amst. 1703), 2 dln.; Oefeningen over den Heidelbergschen Catechismus, ofte gronden der christelyke god-geleerdheid (Leyden 1688; ald., 1698; 7e dr. ald., 1706; Rott. 1726). Hoogstwaarschijnlijk is: Betrachtingen over den Heid. Cat. (Rott. 1672) hetzelfde werk. Naar aanleiding hiervan schreef Christianus Patrophilus: Groenewegens wederlegging, wat Groenewegen beantwoordde met: De volkomen vergevinge der sonden als een voorrecht des N. Test..., zijnde een wederlegginge van seker Christianus Patrophilus (Rott. 1673); Over eenige Capittelen van het Euangelium van Mattheus, 13, 20, 22, 24 en 25 (Amst. 1688); Over de Parabolen (Fran. 1692); Hemelsche Bruiloftsfeest (Amst. 1692); Kleine Catechisatie ofte Oeffeninge (3e dr. Amst. 1712; ook bestaat een druk van 1737; misschien is dit hetzelfde werk als Onderwijs in de gronden van de Christelyke jeugt); Teekenen der Tijden; De heerlijkheid van Christus' Koningrijk (misschien hetzelfde, dat elders genoemd wordt: Uitbreiding van Christi Koningrijk); Bekeering der Jooden; Over de vyf boeken van Moses. In Knuttel, Acta (dl. V, blz. 504) wordt gesproken van een boek, getiteld Verandwoording enz., door Ds. Groenewegen, die in Nd.-Holland stond (waarschijnlijk Henricus G.), geschreven en waarin hij van een resolutie der Staten van Friesland gezegd had, ‘dat sij niet regtmatig maar partijdig was’. Hierop slaat ook de uitdrukking: ‘Groenewegens lastertael’ (a.w., blz. 460). Van deze Verantwoording vond ik overigens geen melding gemaakt. Twee verschillende portretten van Groenewegen zien het licht: één zonder naam van den graveur, G. Valck excudit, en een ander naar J. van Neck door C. van Hagen vervaardigd. Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Glasius, Godg. Ned., dl. I, blz. 562; dl. III, blz. 660. - Hartog, Gesch. Predikk., blz. 124. - Cramer, Heidanus, blz. 128. - Krull, Koelman, blz. 170. - Sepp, Godg. Ond., dl. II, blz. 221, 358. - IJpey en Dermout, Gesch. N.H.K., dl. II, blz. 521-523. - Reitsma, Herv. en Herv. K., blz. 636. - Knuttel, Acta, dl. IV, blz. 402, 432, 587; dl. V, blz. 82, 123, 139, 180, 344, 504. - Rogge, Cat. Pamfl. Rem. Bibl., 2e st., 1e afd., blz. 181. - Alb. Stud. L.B., kol. 494. - Muller, Cat. v. Portr., nis 2003, 2004. - Cat. Burgersd. en Nierm., blz. 222, 776. - Boekzaal, Jaarg. 1692, blz. 123; 1693b, 322. |
|