Carolien, het koetje uit Delft
(ca. 1940-1950)–Adam Thomas Bertram– Auteursrecht onbekend
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
Toen Carolien ouder werd, vond zij, dat de andere koetjes mooier waren dan zij zelf. Ze hadden van die leuke vlekjes op hun huid. Carolien schaamde zich nu, dat zij zo kaal was. | |
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
Op een goede dag zat een schilder met een grote hoed en een lange pijp op het weiland te schilderen. Carolien keek verbaasd, toen de man verfvlekjes op een wit papier zette. En zij kreeg dadelijk een idee. | |
[pagina 8]
| |
[pagina 9]
| |
‘Hoor eens schilder’, vroeg ze. ‘Je kunt zo prachtig schilderen. Ik wil je een gunst vragen. Ik zou zo graag willen, dat je me beschilderde met bruine en zwarte vlekjes. Wil je dat doen? Jij zit hier op mijn wei. Dat is een hele gunst. Doe mij nu ook eens een plezier.’ | |
[pagina 10]
| |
[pagina 11]
| |
De schilder lachte en zei ja. Hij begon zijn verf te mengen, pakte zijn palet op en begon dadelijk met het werk. Hoe, wat kriebelde dat! Carolien had moeite om rustig te blijven staan. | |
[pagina 12]
| |
[pagina 13]
| |
En toen was 't klaar. Carolien dacht niet anders dan dat zij zwarte vlekjes had gekregen. Maar de schilder was een grapjas en had allemaal bloempjes op de rug van Carolien geschilderd. | |
[pagina 14]
| |
[pagina 15]
| |
‘O Carolien, wat zie jij er bespottelijk uit’, riepen de andere koeien, toen zij haar zagen en ze lachten haar midden in haar gezicht uit. Verschrikt draaide Carolien haar kop om en ja hoor, toen zag ze het. Op haar buik en op haar rug waren gekleurde bloemetjes geschilderd. | |
[pagina 16]
| |
Diepbedroefd liep ze de stal in. Dikke tranen liepen langs haar wangen. ‘Oooo, Carolien, wat is er met jou gebeurd’, riep Mien, die in de stal aan 't werk was. ‘De schilder heeft me voor de gek gehouden’, zei Carolien en ze vertelde wat er gebeurd was. ‘Maar waarom huil je nu zo Carolien’, vroeg Mien. ‘Je ziet er prachtig uit. Je bent nu een heel bijzondere koe’. | |
[pagina 17]
| |
[pagina 18]
| |
Toen Carolien dat hoorde, was zij weer tevreden. Trots stapte ze naar buiten. En er kwamen mensen van overal, alleen om haar te zien en om haar te bewonderen. | |
[pagina 19]
| |
[pagina 20]
| |
Op een dag gebeurde er iets vreselijks. Een onweersbui barstte los en de regen stroomde neer. Carolien liep zo snel ze maar kon naar de stal, maar het was al te laat. De mooie bloempjes waren er af. Alleen een paar verfvlekken bleven over. | |
[pagina 21]
| |
[pagina 22]
| |
Huilend besloot Carolien haar schilder op te zoeken. Zij vertelde haar ongeluk. ‘Ja’, zei de schilder, ‘daar kan ik niets aan doen. Als ik weer van die bloempjes op je rug schilder en er komt weer regen, dan zijn ze er weer af. Maar ik zal aan iedereen laten zien, hoe mooi je was’. | |
[pagina 23]
| |
[pagina 24]
| |
En de schilder ging naar een pottenbakker en bestelde een koetje van wit porcelein. Dat nam hij mee naar huis en beschilderde het net zo als Carolientje was geweest. Toen 't koetje klaar was, zette hij het voor z'n raam, en iedereen, die langs kwam, kon het zien. | |
[pagina 25]
| |
[pagina 26]
| |
Alle mensen, die Carolien mooi gevonden hadden, bestelden ook een koetje en lieten het door den schilder beschilderen. Ondertussen zijn driehonderd jaren voorbijgegaan en duizenden koetjes uit Delft zijn over de wereld verspreid. Misschien staat Carolien ook bij jullie op de schoorsteen? | |
[pagina 27]
| |
|