Voorwoord.
Nu ik dit voorwoord zit te schijven, gaan mijn gedachten onwillekeurig terug naar het seizoen 1930/'31.
Het ging niet te best met het spelpeil van onze vertegenwoordigende voetbal-elftallen.
Er móést wat gebeuren!
Men móést overtuigd worden, dat het zoo niet langer ging! Maar óók, dat uit datzelfde materiaal zoo heel veel meer gehaald kon worden, als de training lichamelijk èn geestelijk op de juiste wijze werd doorgevoerd.
Geestelijk?? ... ja, geestelijk! In mijn jonge jaren, als jeugdig H.F.C.-bestuurder, had ik reeds aangevoeld, dat een goede mentale voorbereiding der spelers een bijna nog grootere kracht kon ontwikkelen, dan de lichamelijke. Op allerlei manieren trachtte ik met mijn vriend Nico Bouvy, den geestestoestand van 't H.F.C.- elftal, dat destijds in 2 jaren van de 2e klasse via de overgangsklasse in de 1e klasse terugkeerde, te stimuleeren.
De successen, die mijn goede oude club in die jaren behaalde, versterkten mij dan ook niet weinig in mijn geloof aan de kracht van een goeden geestestoestand der spelers.
Was 't dan een wonder, dat, toen ik in 1931 als voorzitter der Technische Commissie van den K.N.V.B. met mijn T.C.-vrienden geroepen werd, om van het Nederlandsch Elftal een winnend elftal te maken (zoo luidde immers de korte installatie-rede van mijn president Dr. v. Prooye), één onzer eerste daden was, een inniger contact met de spelers te zoeken?
Tot dat moment had ik echter die mental-training, ik zou haast zeggen, als bij intuïtie verricht. Ik voelde, dat 't juist was, wat ik voorstond, maar ik wist tevens, dat ik er nog veel te weinig van af wist. Kortom, ik had literatuur noodig, liefst literatuur, aan de practijk getoetst.
Het was in die dagen, dat ik het voorrecht had, kennis te maken met Joris v.d. Bergh. Kennis maken is feitelijk niet 't juiste woord. Wij kenden elkaar al lang, maar helaas, althans zoo beschouw ik het, kende ik hem te weining.
Hij schreef mij na onze 2-0 overwinning op Denemarken in Kopenhagen een ‘Open brief’ in de Sportkroniek en hij zond mij zijn boek ‘Temidden der Kampioenen’.
Eerlijk gezegd, heb ik 't mijzelf nooit vergeven, dat ik dat boek toen reeds niet van a tot z kende, want ik vond in dat boek zooveel, zoo ontzaglijk veel, wat òf nieuw voor mij was, òf bewees, dat ons beider ervaringen parallel liepen, zij 't dan, dat