Gezangen mijner jeugd
(1968)–Jacobus Bellamy– Auteursrechtelijk beschermd19. Kuschje (31) Ga naar voetnoot19.Lieve Fillis! schoone Fillis! wellust van mijn jeugdig leeven!
Ga naar voetnoot1
Laat mij, op uw zagte lipjes, u een teder kuschje geeven!
Hoe! mijn schoone!... welke blikken! waarom ziet gij nu zoo
straf?
Ga naar voetnoot3
Waarom stoot gij met uw handjes mij zoo driftig van u af?
5[regelnummer]
Ben ik dan geen kuschje waardig! - wilt gij mij dan gansch
verstooten?
Wilt gij dan mijn droevig noodlot, door die koelheid, nog
vergrooten?
ô Mijn Fillis! ieder kuschje, dat ik op uw lipjes
druk;
Is mij een vernieuwde wellust - schenkt me een onbegrenst
geluk!
En zoudt gij, mijn vreugdekweekster, mij van dit geluk
berooven?
10[regelnummer]
Neen! ik kan, mijn zoete Fillis, thans uw mondje niet
gelooven!
Neen! uw wil is niet eenstemmig met dat stout en fier gezicht!
Ga naar voetnoot11
Neen! - uw hart is, met mijn wenschen, naar denzelfden toon
gerigt.
| |
[pagina 26]
| |
Gij bemint mij - en mijn kuschjes zouden u verveelend
wezen...?
Zelfs, in uw bevallig weigren, kan ik uwe liefde leezen!
15[regelnummer]
Maar, 't is lang genoeg geweigerd, - reik mij nu uw
mondje toe,
Op dat ik met duizend kuschjes, mijner Liefde hulde doe!
Zie! gij lagcht weêr!... Ja, mijn Fillis, zoo kunt gij
niet langer blijven;
Liefde mogt die stugge koelheid van uw aangezigt verdrijven.
Kom, mijn Fillis! - 'k voel uw lipjes! - ô mijn Engel! -
welk een vreugd!
Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
ô Mijn Fillis! uwe kuschjes zijn het leeven van
mijn jeugd!
|
|