Journal tenu par Isaac Beeckman de 1604 à 1634. Tome 2: 1619-1627
(1942)–Isaac Beeckman– Auteursrecht onbekend
[pagina 429]
| |||||||||
II Notes du ‘Collegium mechanicum’C'était aux instances de Beeckman que fut érigé à Rotterdam, en août 1626, une société pour étudier diverses questions techniques, un ‘Collegium mechanicum’, comme il l'appelleGa naar voetnoot1). En tête de notre document se trouvent les noms de ceux, par lesquels elle fut constituéeGa naar voetnoot2). Apparemment on s'assembla chaque Vendredi, alternativement chez un des membres, à partir du 28e aout 1626, jusqu'au départ de Beeckman pour Dordrecht. A chaque séance on proposait des questions qui seraient traitées dans la suivante: Le Collège n'était point une institution officielle, mais il prêta volontiers des services au magistrat de la ville. Sans doute Beeckman écrivit d'abord ses notes concernant les matières traitées dans des carnets (cf. ci-dessous pp. 447, 450 et 451), pour les rendre ensuite au même copiste qui avait déjà écrit, en son écriture gothique, plusieurs des textes précédents (cf. l'Avertissement p. I); son présent travail semble dater d'une époque non longtemps après février 1627. Insérées dans le Journal, les notes occupent fol. 268recto-280verso. Comme partout les notes marginales sont de la main Beeckman.
| |||||||||
[pagina 430]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+De eerste weke is ons Collegie, behalven de order, voorgegeven te ondersoecken: Of men waterpas beter hoort dan perpendiculariter, dat is lancx de aerde, of van eenighe hooghte nederwaerts, of leeghte opwaerts. Dit hebbe ick met een belleken uyt myn veynster ondersocht ende lancx de plaetse, ende bevonden inde veerte geen onderscheyt, datGa naar voetnoota) yet te bedieden soude hebben. Daer wiert oock geseyt, dat alsmen het geluydt hoort door eenen langen balck, dat dat geschiet omdat den heelen balck roert, synde als hangende; ende hoe losser die leyt, hoe beter men de knip hoort ende hoe vaster, hoe minderGa naar voetnootb). | |||||||||
[4 september 1626]Ga naar margenoot+Den 4en September, de tweede reyse, isser gestelt oftwaer is, ende waerom, dat alsmen in een open velt clopt ende eenen echo hoort, dat men dan gewoon is te seggen: de wint sal morgen comen vant geweste, dat rechts contrary over de plaetse staet, daer de echo vandaen compt.
Onder anderen is oock geseydt, dat het kamradt, veel vergroot wordende ende sooveel oock den wech des peerts, het schyffloop blyvende, dat dan de cracht deselve blyft, want het peerdt treckt evenveel staven voort met evenveel stappen, als te vooren. Een groot kamradt in de rosmolens is noodtsaeckelyck tegen een cleyn schyfloop, omdat de steenen anders niet rasch genoech omgaen en connenGa naar voetnoot1).
Op de questie is geseydt, dat de wint met sich heeft materie, de locht vervullende. Alsser dan preparatie int Suyden is van wint, soo is de locht daer dicker ende dierhalven en can het geluydt suydtwaerts soo verde niet vliegen als noortwaerts, daer de locht suyver is sonder dampen. Waeruyt volcht, dat het geluydt, noortwaert verde vliegende, ergens eenige gehuchten ontmoet, waertegens | het stuytende ende wederom keerende, den echo maeckt.
Stampioen seghtGa naar voetnoot2) int midden van de see eenen echo gehoort te hebben, alsser int schip geschoten wiert, maer niet doort roepen of spreken. Twelck geschieden moet doordien dat de locht (door de snelheyt ende vehementie des geluydts vant geschut, als het geluydt op syn meeste vlucht gecomen is) verdicht, ende alsoo het geluydt reflecteert gelyck een pluyme of licht dinck in de locht met gewelt geworpen, wederom steuyt. Dit geschiedde den 11en Septemb. | |||||||||
[pagina 431]
| |||||||||
[11 september 1626]Ga naar margenoot+Desen 11en Septemb. wert bestempt dat men ondersoecken soude of eenen pyl of cloot, uyt een boge of roer geschoten wordende, een weynich ryst int eerste, alsse in de meeste vlucht syn. Ende waerom. Hierop sal ick antwoorden, datter geen reden en is waerom eenen cloot, rondt ende alom even swaer synde, rysen soude, maer begint altyt te dalen, so haest hy uyt het roer is, ende heeft genoech te doen als hy door de vlucht weerhouden wort, dat hy niet veel of merckelycx dale in die spatie, die men van doen heeft. Ende indien yemandt, op de voeten mickende, in de borst van een vogel schiet, dat compt door de gestaltenisse van den loop des roers; ende het gebeurt oock wel dat men in andere roers boven de vogel micken moet om in de borst te schieten. Wat aengaet den pyl, die vooren swaer ende achter licht is, daervan gevoele ick, datse mede meer daelt dan ryst. Want waert dat se in de locht stil waere, elckeen verstaet wel, dat se vóór eerst ende rasser vallen soude dan achter, dewyle de resistentie des lochts int swaerste deel sooveel niet en vermach als int lichtste. Ende de vlucht maeckt, dat het voorste des pyls eenen tyt lanck byna horisontaal vlieght, ofte in een rechte linie, sonder merckelyck te dalen, sonder reden te syn van te rysen, hoe rasch dat se oock vlieght. Want dat men soude meynen dat het achterste ende lichtste deel eerst geneycht soude syn te dalen, <'t>Ga naar voetnoota) contrary is waer: dewyle daer meer resistentie des lochts door de vlucht (die achter ende vóór even sterck is) synde, omdatter achter meer lochts geschept wort door de groote, so en ist achterste veel min geneycht tot vallen dan het voorste. Het is wel waer, wanneerGa naar voetnootb) dat de pyl in tween brack, dat dan het achterste eerst vallen soude, maer dat en compt niet doordien dattet, in deselve vlucht blyvende, meer geneyght is te vallen, maer omdat hem de vlucht benomen wort door de groote resistentie des lochts, daerse doorvlieght, welcke vlucht verminderende, vermeerdert de cracht van vallen, dewyle sy onder sich daerdoor soo veel te min lochts maecktGa naar voetnootc) om daerop te connen dryven. Men sal oock bevinden dat den pyl, in de doelen niet hooger dan de lenghte van een man stekende, met het achterste hooghst steeckt. Neempt hiertoe in u gedachten een pyl, vooren van yser ende achter van hout, door het water vliegende, ghy sult imagineren dat het hout altyt opwaerts wil, ende het yser nederwaerts, hoe rasch sy oock vlieght. Hoe en soude dan t'gene in de locht vliecht ende swaerder is, niet altyt nederwaerts soecken te gaen; ende dat swaerst is, meest?
Ga naar margenoot+Het spint wordt genoempt het uyterste van eenen boom onder de schorse, ende wort geen hout, maer groeyt gelyck het vel van een mensche. | Ga naar margenoot+Alsmen eenen boom doorsaeght, soo siet men aende ryngen hoeveel jaer hy out is. Elck jaar groeyter eenen rinck aen van binnen het herte af, soomen seght.
Als men seydt vant rysen van den pyl, soo verstaet men, als den pyl nu uyt den | |||||||||
[pagina 432]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ boge is, of sy dan haren standt verandert na boven. De pyl is achter dunst, omdat hy met het voorste vooren blyven soude, want <hoe> cleynder ende lichter yet is, hoe trager het voort wilt alser groote vlucht is. Men verstaet het rysen des pyls als sy, nadatse uyt den boge is, eenen grooten hoeck gaet maken met de linie van den voet des schieters tot den horisont, welcke linie is een plaets met de pyl, twelck perpendiculaer op den horisont staet. | |||||||||
[18 september 1626]Ga naar margenoot+Den 18en Septemb. is geseydt te ondersoecken of den molen tusschen den Hage ende Delft by de Horenbrugge, genaemt de Malle meulenGa naar voetnoot1), goet ende bequaem is tot profyt des landts of nietGa naar voetnoot2).
Het spint voorschrevenGa naar voetnoot3), oock van eenen eycken boom, is soo bol ende poreus dat indienmer een stocxken van maeckt ende op d'eensyde daervan speecksel aendoet ende aen d'ander eynde blaest, soo sal de wint het speecxsel bewegen ende doen schuymen of daer blaeskens op maken. Men cant oock tot geen schepen gebruycken, want het water dringhter deur, seght Lambrecht DircksenGa naar voetnoot4).
Lambrecht Dirckss seyde van dese molen voorschreven, alsmense op een huys setten wilt, dat den asch dweers door de solders comen moet om binnen in huys beneden te wercken. Indienmen het huys dan bevryden wilt vant water, dat lancx den asch door de gaten der solders, daer de as in draeyt, afloopt, dat men soude mogen maken een rondt leufken vast aen den asch, met den asch omdrayende, ende hangende over het opperste gadt.
Mr Pieter seyde, omdat hy vreesde dat men desen meulen met geen prangen en sal connen doen stil houden alst sterck waeyt, dat men soude mogen rontsom de meulen een forme van huysinge of schuyere of dack maken, of alleenlyck stylen ende balcken. Ende alsmen de meulen wilt doen stille houden, mocht men een valle optrecken aen die syde vandaer de wint compt; of meer vallen, soot van noode ware. Alsoo salse stil staen sonder prange, den wint haer benomen synde.
Ga naar margenoot+Ick sal inbrengen aengaende den voorschreven meulen: Dewyle denselven met corte wiecken is ende veel snelder omdraeyt dan de ordinaire wintmeulens, dewelcke maer ééns om en draeyen ende tegen de steenen ses mael, | |||||||||
[pagina 433]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ soo AbrahamGa naar voetnoot1) seydt, soo staet te ondersoecken waerom men de ordinaire wintmolens wieken oock sooveel corter niet en maeckt, also datse dickwilder omloopen dan de steenen; want dat sullsense connen doen, dewyle sy sooveel te gemackelycker gaen als sy de steenen snelder om doen draeyen, het kamradt aen den dwarsasch soo veel cleynder makende alst daertoe van noode is; of tusschen dat ende het schyfloop noch een rondtsel of yedt dat grooter is dan het voorss. kamradt stellende, daerdoor het schyffloop, daer de steenen door draeyen, sulcken proportie can crygen tegen het eerste camradt alsmen begeert. | Want canmen de ordinaire meulens wieken oock corten, so sal menGa naar voetnoota) daerdoor de oncosten verminderen; ende <als>Ga naar voetnootb) men dat niet en doet, het is een teecken dat het soo best is, gelyck nu. De reden hiervan is dese. Als de wieken van eenen ordinarisse molen half gecort syn, soo moeten sy noch eens so rasch omdraeyen als te vooren, souden de steenen so rasch gaen als te voren, want het camradt aenden dweersas moet maer half soo groot syn. Nu de wint, die teghen de helft van dese seylen compt, naest den asch liggende, en vermach maer het derden deel sooveleGa naar voetnootc) alsof se tegen de geheele seyle dreeff. Daerboven soudemen mogen stellen dat de circkel, die de helft naest den asch maeckt, het vierendeel soo groot en is als die de heele wieken maecken, nadien de circumferentie dobbel is; daerom moet er oock viermael so veel lochts wech gestooten worden van de heele wiecken als van de helft daervan; al gaet dan de helft eens soo ras als de heele, soo moet se half soo veel lochts weeren. Daerom de cracht van de helft naest den as maer het ⅓ synde, ende de verhinderinge de helft, soo sal ymmer het geheel veel meer doen dan de helft. Voeght daer oock by, dat de locht, traeglyck geweert werdende, niet veel tegen en hout, maer rasch geweert wordende, veel; twelck blyckt alsmen eenen key, in de locht hangende, met eenen anderen key ontstucken smydt, dewyle de locht soo haest niet wycken en kan als den key van noode heeft. Ofte, indien dit exempel niet aengenomen en wordt omdat het waerschynelycker is dat den key breeckt, omdat haer deelen van den anderen key versedt ende verstooten worden (t'welck gebeuren soude al en waer daer geen locht)Ga naar voetnootd), soo can <uyt>Ga naar voetnoote) de reden genoech blycken dat de helft van de cracht half soo rasch roerende, gemackelycker half sooveel lochts versets als eens sooveel crachts eens sooveel lochts, eens soo rasch roerende. Maer waerder geen locht, soo souden de wieken gaen naer advenandt de cracht, die de wint daerop doen soude, ende als vooren geseydt is, de helft daervan maer het derden deel soo rasch. Daerom al maeckte men dat het werck eens soo licht ginck door de voorschreven raders, so en sal de helft der wiecken niet noch eens soo rasch drayen, t'welck <so>Ga naar voetnootf) geschieden moeste, soudet gaen gelyck met de heele. | |||||||||
[pagina 434]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Wat nu aengaet de mallemeulen voorseydtGa naar voetnoot1), die met min seylen meer cracht doet, als voor wint draeyende, soo salmen het ordinaire kamradt, dat aen den dwers as is, aen deses meulens as (die perpendiculaer op den horisont is) doen ende laten spelen in den ordinairen schyfloop, ende de wieken maer effen soo breedt ende soo lanck maken dat de steenen effen soo rasch omgaen als te vooren. Soo sullen dan de wiecken oock maer effen soo rasch omgaen als de wieken der ordinaire meulens, ergo even gemackelyck om stil te doen staen, ja gemackelycker omdat in dat groote ordinaire werck de slinger so veel grooter is. Maer indien men bevindt dat den wint soo eenparich niet en waeyt, maer hortachtich, alsoo dat dit licht werck daerna luystert ende sich naer den wint stracx reguleert, de steenen oock by horten draeyende, soo sal men moeten daer een slinger aenhangen, soo breet uytstaende alst van noode syn sal aent eynde met swaer loodt; of de wieken mach men sooveel te langher maken ende een deel maer gebruycken, de reste voor een slinger verstreckende, tensy dat men tot grooter werck meer cracht van doene heeft. Ofte indien men die lange wieken ende dien slinger voor te veel kost rekent (hoewelt voor geen kost te berekenen en is, want men mach daer meer werck mede doen ende de materialen sterck genoech maken), soo mach men de wieken rasscher laten draeyen sooveel als van noode is, om soo, cort blyvende, de horten te benemen sonder slinger daeraen te doen, | want de snelheydt sal <de>Ga naar voetnoota) slingher genoech syn. Maer men moet wel toesien datmen de snelheyt niet meer en vermeerdert dan van noode is, anders salt seer beswaerlyck konnen stille gehouden werden (twelck alt gebreck is datmen seght den mallemeulen te Ga naar margenoot+hebben). Want het gaet hiermede gelyck met die dingen, die int water syncken, of in de locht, dewelcke niet evenreedelyck en syncken. Want loodt, steen, synckhoudt, houdt etc. en sal naer advenant haer swaerte int water niet rasch of traegh syncken; loot sal wel rasser syncken dan steen, ende steen dan synckhoudt, maer hoeveel rasser, dat enGa naar voetnootb) hout geen proportie met de swaerheyt; want <als>Ga naar voetnootc) een dynck effen synckt, indient een weynich lichter wordt, saltGa naar voetnootd) even staltwichtich worden met het water of dryven; wiens proportie tegen het syncken oneyndelyck is, ende de stofswaerheyt en verandert maer een weynich.
Ga naar margenoot+Alsoo gaat het oock toe met het naecksel, prangen, ende vasthouwen vant gene dat roert ende drayt. Want t'gene, dat eens soo rasch draeyt als yet anders, dat en verliest op verre na van syn roersel op denselven tyt met hetselve naecksel soo niet als dat trage draeyt. Want hetselve naecksel of prange sal in seer trage beweginge deselvige heel doen rusten ende in een rasscher niet, welcke differentie oock oneyndelyck is, ergo geen proportie tusschen rassche ende trage bewegingen int stutten. Alsoo dat men niet en mach seggen: in dese beweginge doet dese prangh den meu- | |||||||||
[pagina 435]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ len stil staen in een minute tyts, ergo deselve prange sal dan den meulen, die eens soo rasch beweegtGa naar voetnoota), in twee minuten tyts stil doen staan. Maer een gansch rassche beweginge sal seer swaerlyck konnen stil gehouden werden, ende hoe rasscher, hoe beswaerlycker sonder proportie, de beswaerlyckheyt int stutten ongelyck meer vermeerderende dan de snelheyt, alsoo dat in al te groote snelheyt, alle prangen sullen breken ende verdrayen, sonder merckelycke stuttinghe. Wacht u derhalven van de <naecksels>Ga naar voetnootb) te vermeerderen buyten noodt; of soeckt een ander middel om te stutten dan door naecksel.
Ga naar margenoot+Neempt hiertoe oock voor exempel het cloppen met eenen hamer, ende besiet wat de subite beweginge vermach, want men slaet met een cleyn clopken wel een nagel int hout, diemen met veel gewichte op den nagel te leggen of te douwen niet in crygen en soude.
Ga naar margenoot+Wilt ghy weten wat naecksel de locht sy, ende hoeveel meer dan dobbel cracht men van doen heeft om een wiel ééns soo rasch te doen omdrayen, hanght aen den as een gewicht, ende besiet in hoeveel minuten dat op daerde sackt, ende hanghter dan een grooter aen totdatter een aen is, dat in ééns sooveel minuten ter aerden raeckt, dan sall het wiel ééns soo omgaen als te vooren; ende de cracht daertoe van noode wyst het gewicht. Ende wilt ghy dan weten, waermede desen of dien draey stille gehouden can worde als de gewichten op der aerden gecomen syn, soo werpt opt wiel aen de circumferentie (daert gewicht meest weeght) een gewicht, t'selvige <telkens ver> grootendeGa naar voetnootc), den draey elcke gange vernieuwende ende op deselvige rascheyt brengende, door 't gewicht met de touwe aen de as hangende, totdattetGa naar voetnootd) het wiel, in dien draey synde, stracx doet still staen. Ende doet dan hetselvige als het wiel noch ééns soo rasch draeyt. Sult bevinden dat het veel meer dan ééns sooveel gewichts van nooden heeft om stille te staen. | | |||||||||
[25 september 1626]Den 25en Septemb. was ick niet present. Dan hebbe verstaen, datter geen vrage uytgegeven en is, maer datter veel debat gevallen is over de voorschreven mallemeulen, ende datmen de naeste reyse daer noch eens van spreken soude, ende hoe men de seylen daervan bequamelyck sal connen swichten.
BoefiensGa naar voetnoot1) seght, dat de schippers grof soudt met haer nemen om op de denninghe te stroeyen, opdatGa naar voetnoote) het water niet bevriesen en soude, dat opcompt. | |||||||||
[pagina 436]
| |||||||||
[2 oktober 1626]Den 2en OctoberGa naar voetnoota) is voorgegeven hoe den voorschreven meulen van één man, by doncker, alst harde waeyt, soude connen geswicht worden. Op dese vrage sal ick antwoorden, dat men de seylen van desen meulen mach hangen aen lange ysers, gelyck men de gordynen doet, ende aenden uytersten rynck salmen een touwe hechten ende die leyden lancx het opperste hout, daer de seylen aen hangen, tot aen de spille ende daer door een katrolle de touwe nederwaerts leyden, opdat men, daerby treckende, de seylen kan toe haelen na de spille toe. Doch de seylen moeten alsoo met houtkens gestyft worden datse connen gebogen worden op hangekens. Alsoo sal men de seylen oock connen open doen sonder buyten te gaen, als men de katrolle hecht aent uyterste des wiecx. Dat men dit aen de ordinaire meulens niet en doet, is omdat de seylen soo groot syn, ende en mogen niet open ende toegaen, ende omhooge synde, soudense van selfs vallen; ende indiense niet vast gebonden en waren, en soudense sich niet voegen na de wiecken, die hier ende daer holachtich syn ende niet pleyn. Ende indien men aen de dunne syde oock ysers met ryngen doen wilde, soo souden die moeten crom syn ende <de>Ga naar voetnootb) ryngen en souden niet wel schuyven; ende de seylen nu omleege, nu omhooge, ter syden, synde, crygen altyt een ander gestalte ende souden dan sus, dan soo, hangen ende uytpuylen. Maer in dese meulen hangen de seylen altyt gelyck.
HieropGa naar voetnoot1) is int Collegie geseydt, datter bonnetten moeten aenstaen, dat is, datmen de seylen somtyts min, somtyts meer, moet schorten. Twelck geschieden can, als men de wiecken besedt <niet>Ga naar voetnootc) met doorgaende seylen, maer met 2 of 3 stucken, d'een grooter ende d'ander na behooren, elck stuck met een bysondere catrolle om in te halen dat men wilt.
Ga naar margenoot+Lambrecht Dircksen seght, dat een cleyn roer een schip, dat achter ranck compt, soo wel manieren can, als een groot roer een schip met vette billen, omdat het water daer qualycker aen schuyven can.
Ga naar margenoot+De schippers seggen altemet tegen malcanderen: ‘hout uyt myn | soch’Ga naar voetnootd), dat is, en gaet soo recht en na achter myn schip niet, want het maeckt dat het achterste schip beter voortgaet ende het voorste te min. Daerom, segt Abraham, datmen de wiecken der meulen moet maken datse al in één pleyn loopen, soo na als men can, omdat dan min locht gebroken wort. Alst noodtweer is, soo seggen de meulenaers: ‘Laet de meulen draeyen, want dan is se ontlast’d). Doch en mach niet rasch draeyen, seght Abraham. | |||||||||
[pagina 437]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Abraham seydtGa naar voetnoot1), dat het buckenhoudt, in eenparige gestaltenisse onder d'aerde of int water, schier niet verrotten en kan; maer alst nu nat, nu droogh wort, soo gaet het broyen, alsoo dattet brockelachtichGa naar voetnoota) ende tot stoff gemaeckt wordt als rodt synde, welck rodt ineedt ende bederft de reste. Maer indien men dat afsteeckt, soo sal de reste des houts, op een bequame plaetse geleydt synde, soo durabel blyven alst tevooren gebleven soude <syn>Ga naar voetnootb), eert verrodt was. Ick sal op de vrage antwoorden, dewyle ick verstae dat hout onder water niet en verrodt, ja harder ende beter wordt, dat men lancx de muyren onderbalcken geleyd hebbende, daer onder eenGa naar voetnootc) back wyt maken mocht ende schipdicht, om daerin altyt water te laeten staen, twelck men, uytdroogende, telckens (twelck selden syn soude)Ga naar voetnootd) <moet byvullen>Ga naar voetnoote) ende door d'een of dander gadt, int huys openbaer, soude ververschen. Ditselvige sonde mogelyck kley, onder de balcken geleyt, connen doen, alsGa naar voetnootf) de cley oock tersyden licht, alsoo dat het water daerop synckende, door den regen lichtelyck daer soolange opleydt totdattet noch eens regent. Want <Abraham>Ga naar voetnootg) seght dat hout met cley beleydt, altyt even versch blyft ende houdt in synen standt houdt. Maer de opinie is dat het hout wel duyren sal, indien men soo diep graeft alst water in de gracht leyt, twelck hier naer Abrahams segghen maer 3 of 4 voet diep en leydt onder de aerde; ende al leydt het houdt al een voet of twee hooger dant ordinair water, soo trecket nochtans genoech op door de aerde ende houdt se vocht. De veenlien vinden hout onder d'aerde dat men niet en weet hoe lange het gelegen heeft, twelck sulcken glans <heeft>Ga naar voetnooth) als ebben houdt, doch wordt daervan onderkent door syn aderkens dat int ebben hout is. Ende is soo hardt dattet wonder is, ende de schrynwerckers coopent om in te leggen.
Daer is oock geseydt van de mallemeulen om de seylen niet meerGa naar voetnooti) te schorten, maer den as van wiecken in de spille ste | kende, datse noch d'een, noch d'ander wech en mach dan slechs omgedraeyt worden, alsoo dat de wieken met haer platte paralleel met den horisondt getrocken wierden, opdat de wint daerop niet en konde waeyen, om alsoo hem stille te doen staen; ofte naerdatGa naar voetnootk) de wieken min of meer scheeft getrocken wierden, de wint min of meer cracht te doen hebben. | |||||||||
[pagina 438]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ meest moeten geheyt worden, die verst daervan is, omdat de dycken de aerde vast maken, als namelyck de Hooghstrate. Twelck ray dunckt te geschieden, omdat de aerde door de swaerte des dyckx geseten is. Oock soo sacken de huysen oock meest aen de syde, daer water by is, den derry vanonder na de grachten toe vlietende. Eenen breeden voet van steen te maecken tot fondament, seght hy ongeraden te syn, omdat, eer de calck versteent is, de aerde sittende de steenen versedt, ende alsoo en synseGa naar voetnoota) niet aeneen.
Ga naar margenoot+Hy seyde oock, dat hy gesien heeft in eenen bodem van een koperen ketel de gaten gestopt met houte pinnekens, dewelcke, met water over het vier hangende, niet en branden. Twelck ick oock geloove, om redenen elders geseydt. | |||||||||
[23 oktober 1626]Den 23en October is voorgegeven hoe men soude te wege brengen dat den ast, daer men het moudt opdrooght, alom gelyck droogen soude, dewyle die nu aen de hoecken meest drooght, gelyckse tot Boeffiens gemaeckt is. Ga naar margenoot+Ick sal antwoorden, dat men het vier tusschen de muyren A soo hooge leyden sal,Fig, 77Ga naar voetnootc)
totdat het den ast int midden soo heet maeckt als aen de syden. Ende alst beproeft is, kan men op B, C sooveel steenen leggen of afnemen, als men wilt, totdat het gelyck is. Het sal oock connen gelyck gemaeckt worden, dewyle men de voorschreven muyren wel soo hooghe maken can, dat den ast int midden brandt, ende aen de hoeck kout is; ende te vooren, sondert optrecken van die muyren, wast aen de hoecken heet, ergo, doort van passeGa naar voetnootb) optrecken, salt alomme gelyck heeten. Ende indient hier of daer niet genoech en drooght, men mocht den tocht tusschen de muyren derwaerts wat leyden. Dit soude oock misschien met het overeynde stellen van yse | reGa naar voetnootd) latten connen gedaen worden, streckende na die plaetsen, daert minst drooght, opdat de hitte daer lancx trecken soude, gelyck eldersGa naar voetnoot1) van roock ende water geseydt is. Ende is één of twee tot dese of die plaetse niet genoech, men macher sooveel latten stellen totdat dat genoech is. Dat de hoecken in den ast heetstGa naar voetnoote) syn, is omdat de hitte, tegen de syden reflecterende, verdobbelt, ende also dobbel daerlancx optreckt, gelyckt ontrent de aerde warmer is dan op torens of spitsen van bergen. | |||||||||
[pagina 439]
| |||||||||
[6 november 1626]Den 6en November is gevraeght hoemen de plate hier voort Hooft vandaer crygen soude connen.
Ga naar margenoot+Daer is gesustineert, dat in een tarasback het water dringht ende nochtans daer niet door en gaet. Ick segge het contrary: dat indringht, dat dringht door, alst niet en swelt, gelyckt hout doet; segge dat den steen, ende taras niet en swelt. De steen sypt deur, maer in den taras en treckt geen water. De preuve, segge ick, can genomen worden aen eenen boven gestopten back met een buysken, daerin gestelt, ende vol waters gegoten, want dan salmen sien oft water int buysken mindert.
Ga naar margenoot+Ick sal inbrengen, datmen de voorschreven sandtplate behoorde te doen verschuyven tegen den overcandt van de Maes. Twelck men aldus soude mogen doen: A sy de plaete, soo sal men dan een schipFig. 78.
of meer leggen daer E leght, op deselve manniere, alsoo dat de ebbe tegen de punt E schuyert ende het sandt daervan alleynskens na den overcandt van de Maes HI toewerpt, alwaert wel sal blyven leggen, dewyle de plaetse daer breet is ende het sandt terstondt sinckt. Nu als de vloet begint te comen, salmen E paralleel met FG, de candt van de Maes, leggen; ende KGa naar voetnoota), die te vooren oock paralleel met FG lach, soo schuens leggen als E te vooren lagh, alsoo datse bequamelyck het water pranght om het pundt B van de plate A af te schuyeren als vooren. Dit moet jaeren ende dagen aen loopen, ende niemandt en moet meenen, dat men in een maent wechnemen can dat in 25 jaer niet vergaert en is. Ende om het water te meer te prangen, mach men van het schips of vlots boort peylen, met loot onderaen, laten dalen tot de grondt toe, of yedt anders, dat men tegen storm in mocht halen. Men condet vlodt oock leggen, alst vloydt, gelyck K licht, om het vlodt LGa naar voetnootb), om de vloedt na FG te dringen, ende alsoo te meer waters tusschen A ende FG te crygen. Men sal de | vlotten de eerste reyse niet alderbest con- | |||||||||
[pagina 440]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ nen leggen, maer de schippers sullen door ervarentheyt wel bevinden, hoe sy best leggen om meest te schueren.
Den 13en ende 20en November en was ick niet present, vinde in ons gemeyn boeck niet aen geteyckent. | |||||||||
[27 november 1626]Den 27en November was ick praeses ende ben met Stampioen gecommitteert om de magistraet alhier onsen dienst, sonder daervoor yedt te begeeren, te presenteren, dewyle wy verstaen hebben dat sy besich syn om te weten hoe sy de plaete voorseydt van hare stadt mochten wech crygen, waertoe die van over Maes oock wel verstaen.
De naeste reyse sal ick dit volgende niet inbrengen, maer wachten, wat andere sullen bedocht hebben, opdat dit haer niet en belette wat goets te bedencken ende ick uyt haer ingebrachte het bequaemste, ofte noch bequamer yet, bevinde. In de voorschr. figureGa naar voetnoot1) soude ick van de plate A tot M over de Mase een hooft leggen, doch vooreerst alleen in de creke, niet hooger dan het leeghste water en is. Waertoe men waernemen mocht een dootstroom met eenen Oostenwint, soowel om te maken, als om te vermaken. Dat ick het hooft soo leege maken wil, is omdattet soo aldersterckst is, dewyle alle palen cort sullen syn. Ten tweeden omdat het landt daer tegenaen van langerhandt moet groyen, want het water moet de stoffe brengen, dewelcke seffens weynich is, waerdoor het al lange aenlooptGa naar voetnoota) eert slyck voor 2 of 3 gewassen is, nadien het onder eerst wast. Waertoe dient toch sooveel het opperste vant hooft? Tot grooten oncosten ende onsterckte vant werck, omdat de stroom boven veel crachts heeft tegen het opperste van de palen, synde tot de grondt eenen langen arm na proportie vant gene dat in de aerde steeckt. Ten derden soo gaet de stroom naest de grondt aldertraeghst ende alsoo begint men vant gemackelycxste ende lichste na behooren. Fig. 79.
Nu dat het water aen de grondt aldertraeghste afloopt, soude men hieraen connen proeven: Neempt eenen langen smallen back, gelyck een gote, op de grondt, heel gladt ende effen, gelyck hiernevens te sien is. Doet se vol water ende leght op de grondt, die horisontael is, eenen bol, wel rondt, ende die | |||||||||
[pagina 441]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ maer rechs en sinckt soodatse de grondt nauwelycx en raeckt; ende eenen anderen bol even groot, die opt water dryft, synde doch byna heel onder. Treckt dan den tap aen A uyt ende besiet of den oppersten bol niet eerst aen AB gedreven en sal syn. Dat ick den oppersten tap uyt doe trecken, ende niet den ondersten, is omdat het water in de see alsoo leeght, van boven eerst. Maer indien yemandt seght, dat het water, een vloyende lichaem synde, van onder oock opwaerts geperst wordt alser openinge is gelyck in de see, soo hebbe ick naderhandt DC gestelt in forme van een splete, aent eynde van den back CDEF, doch alsoo, dat het daerachter in DCAB van onder vol blyve. Ende dan mach men het water uyt A ende B, doch ter syden niet, in de lenghte uyt laten loopen door een ander splete van boven tot beneden, also dat den uytloop niet recht over | de splete DC en strecke, maer het water in DCAB maer soetiens en leege, gelyck in de see. Maer datmen daerdoor meynen soude, dat het onderste water stil staet, is tegen reden, dewyle het water, van het opperste geperst synde, van alle canten, te weten van onder, van ter syden ende van boven, na het leegh gemaeckte loopt, waerdoor der oock wat strooms aen den grondt gaet; anders soude alle kreken mettertyt effen worden, maer nu kommen, daer den stroom meest is, ergo daer op den grondt, oock meest. Maer nadien de persinge, na myn oordeel, in instantie niet en can geschieden, soo loopter meest int leeghe van het water, dat daer naest is, twelck is het opperste; ende dierhalven den bol H is naerder ende wort eer getrocken dan den bol G. Soo oock in de kreken; het grondtwater moet vant bovenste geperst worden ende alsoo lancx den gront, ende van daer wederom na boven, daer water van doene is. Als dan de kreke met sandt of aerde gevolt is, ende het hooft al onder de grondt, dan mach men een ander langer hooft maken, so hooge alsmen acht dat voor die reyse genoech is. En dat vol synde, dan wederom, ende soo voort totdat het landt wordt.
Ick sal inbrengen datmen behoort een schryfboek in fol. te maken ende op veel banden te nayen in fol., omdat somtyts groote teyckeningen te doen sullen syn; op veel banden, omdat men somtyts maer weynich te schryven oft te teyckenen en heeft, twelck men dan evenwel, aen twee of drye banden naeyende, insereren can. Ende elck sal de lenghde ende breette van den boeck hebben om daerdoor de blaeren, die hy ingeset wilt hebben, niet te groot te nemen, ende somtyts oock effen de helft van een blat te nemen, opdat dan op een andertyt, oock een helft genomen synde, daerby mach gestelt worden. Ofte soo de eerste helft boven staet, soo machmen een bladt 2 ofte 3 voor de tweede helft onderstellen, opdat den boeck, alsoo alom even dick blyvende, een fraye forme behoude. Ende men sal seeckere canten of margines open laten om opt laetste dien boeck eens te laten binden, ende bequamelyck af te snyden. | |||||||||
[pagina 442]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Mr Pieter bracht den 27en voorschreven een teyckeninge in, alwaer hy de forme van den mallemeulen, daervan wy te vooren gesproken hebbenGa naar voetnoot1), op een vlodt steldeGa naar voetnoota) om daermede door eenige raders ende punten het sandt in de plate los te laten makenGa naar voetnootb). Dit mochtmen gebruycken tegen dat het meeste schuyeren aen compt. Want het sandt, los gemaeckt synde, valt of synckt terstont wederom neder, ende nat synde, packt terstont byna even vast; ten minsten ist best dit te doen tegen dat de vloet of ebbe begint te gaen, ende dat op die plaetse ofte hoeck, diemen daerdoor | meynt wegh te nemen, ende hier of daer begeert te verleggen door de eerste figure te effectueren, het vlodt dan op d'een, dan op dander syde der plate vervoerende, daer de schepen of vlotten tot het diverteren des waters telcken gestelt syn.
Als er geseyt wordt, dat de wytte van de Mase voor Rotterdam als boesem, de stadt preserveert in tyt van hooge vloedt voor eenGa naar voetnootc) breucke, seyde ick daeropGa naar voetnootd): men conde een deel van de Mase wel stille maecken, alsoo dat het water alle sprinckvloeden daerover vloeyde, waerdoor het dan scheute door de wyde crygen soude gelyck of het diep waere; ende ondertusschen soude het water met ordinaire vloeden voorby de stadt schueren. Stampioen seyde, dat de diepte voor de stadt sooveel dede alsof den boesem sooveel grooter ware, dewyle dat de diepte alsoo wel water doordroegh als het breede, ende door de diepte de schueringhe te min is. | |||||||||
[4 december 1626]Ga naar margenoot+Den 4en Decemb. 1626 is geseydt dattmen letten soude op de diepte by het Hooft van Rotterdam, ofse de stadt schadelyck is of niet, synde de diepte seer groot: met een leegh water 48 voeten.
Ick sal inbrengen, dat de praeses behoort te vermogen ende te moeten een vrage voorstellen, waarop elckeen gehouden sal syn syn advys te seggen by beurte. Anders, alsmen de vrage met het geheel Collegie moet besluyten, soo worter, alst blyckt dickwils, niet gestelt of niet bysonders, elckeen dat op een ander latendeGa naar voetnoote) comen. Ende als dat eens om geweest is, dan kon men evenwel spreken van de materie, die aengenaemst is.
Op de voorgaende vrageGa naar voetnoot2) sal ick antwoorden, dat my dunckt, dat de diepte voor de stadt niet besonders schadelyck en is, want de schade is voornementlyck | |||||||||
[pagina 443]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
gepresupponeert te comen, omdat Stampioen meynde, dat de diepte oock bresonGa naar voetnoota)
Fig. 80.
was, ende derhalven daer schuyringe valt, naer advenant de diepte; Als, by exempel, laet ABC een riviere syn, waervan AB ondiep ende wyt is, BC sooveel dieper alse smalder is. De | vrage is, alsser van A in AB grooten afganck van water kompt, alsoo dat het in AB byna tot boven aen de dycken staet, of BC door syn diepte wel sooveel waters swelgen sal als oft soo breet ware als AB ende niet dieper? Ende of men niet liever en behoort te seggen datter niet en mach voor boven gerekent worden dant gene compt boven het leege water?
Ick seyde int Collegie: Waert sake dat het water voor den Briel soo leege afliep als het voor Rotterdam diep is, ende dat het onderwegen niet ondieper en ware, soo soude de diepte voor Rotterdam sooveel doen alsof se sooveel meer breeder ware; maer nu perst het een water tegen het ander, ende het different in de hoochte en werckt maer. Maer het water, dat boven vliet, en wordt nergens gestudt. Stampioen seyde, datter nochtans al wat schuringhe in de grondt voor Rotterdam geschieden moest, dewyle het niet ondieper en wert, gelyck de putten ende leeghten plegen effen te worden. Ende meynde, dat de diepte schadelyck was tot weeringe van de plate. Ick ter contrarie, dat se dienstelyck was, voornementlyck indient daer schuert, seggende dat ick daerom besloot, dat den Oceanus geen myle diep en was, omdatter eylanden inleggen, die anders door de steylte afspoelen soude. Mr Pieter seyde: De grondt voor Rotterdam mach van veen oft derry syn, ofte van diergelycke lichte stoffe, die licht weghvliedt. Waerom daerop geen sandtplate wesen en can, nadien sy onderuyt spoelt.
Ick soude de geheele Mase halff ondieperGa naar voetnootb) maken dan sy nu is, op een breede kille na, daer de schepen mochten door passeren; welcke kille dan den principaelsten tyt van ebbe ende vloet geschuert werdende, soude seer diep werden om alderhande schepen voort Hooft te brengen met haer volle ladinge. Om dat te doen soude ick op de ondiepste plaetsen, om die sooveel te doen versanden alst noodich was, hoofden leggenGa naar voetnootc), soo hooge als ick tlandtGa naar voetnootd) hebben wil, te weten dat het alle springhvloeden onder mochte loopen endet alsoo in tyden van hoogewateren wyde boesemen hebben mochte om te schueren boven over. Men seght dat het Suydtdiep, tusschen de plate ende den Noordt, door de vloedt schuert ende afneempt; ende voor de Stadt door de ebbe. Dit wil ick ondersoecken ende besien daeruyt wat te crygen tot wetenschap van die dingen. | | |||||||||
[pagina 444]
| |||||||||
[11 december 1626]Den 11en December. Dewyle men verstondt dat de Heeren van alhier een hooft willen leggen, wel 100 roeden lanck, vant Tolhuys over de Maes, naer het nieuwe hooftGa naar voetnoota) toe streckende, is geresolveert met een schuytken de plaetse te besichtigen, ende de omliggende te carteren. Ende alsoo te besien of dat hooft dienstich syn sal, ofte niet.
Abraham seght: Als men met een slachliny een onschicklyck hout aen de candt effen slaen wilt, om daerna recht te sagen, al trecktGa naar voetnootb) men de lyny recht op, opdatGa naar voetnootc) se perpendiculariter nedervallen soude, soo salse evenwel innewaerts schieten naer het hout ende te diep int houdt schuyren ende hetselvige te verre int wit rakenGa naar voetnootd), ja al treckt men de liny al wat schoens om uytwaerts te vallen, soo salse evenwel noch alteveel innewaerts schieten. Ick vraegde hem, oft oock soo was in een effen gedraeyde columme; hij meynde ja, doch dorst het niet vast seggen. Hy seght oock, dat de meulenaers de meulens niet recht in de wint en setten, maer dat sommige die wat aen d'een syde van de wint setten, sommige aen d'ander syde, alsoo dat d'een wieke meer wint schept als de andere, doch meest alsoo, dat de opgaende wiecke meest cracht doet ende de nedergaendeGa naar voetnoote) minst.
In de mallemeulen en is altyt maer één wiecke, die cracht doet, somtyts wel twee seffens, doch dan onder haer tween maer soovele als ééne alleen, op haer beste recht voor de wint staende. Ick sal eens letten of men niet en soude een ander soorte van eenen meulen konnen maken, te weten de wieken recht op ende neer, gelyck in de ordinaire meulens, doch alsoo, datse plat in de wint stonden, hangende aen beyde syden van de meulen, alsoo dat den trap staende, daer se nu staet, de oversyde recht tegen de wint stonde; ende aen elcke syde 2 of 4 wiecken met de canten tegen de syden des meulens ende met het platte paralleel tegen het platte van de wiecken, gelyck se nu staen, den as gaende van d'een syde tot d'ander deur de meulen, Maer dan soude men, gelyck nu, de meulen altyt na de wint moeten drayen. Doch dit voordeel soude men hebben, datmen om de meulen stil te doen staen in harde stormen, indien de prangen niet bequaem en waren door de hardicheyt van omgaen, men slechs den heelen meulen mocht omdrayenGa naar voetnootf), de wiecken met de canten in den wint. |
Ga naar margenoot+De schepen, seght Stampioen, werden onder scherp gemaect om het water te snyden ende te breken, maer boven water bot, plomp ende wydt om op het water te beter te rysen ende te dryven. Dit compt te passe als het schip hardt voortgaet; soo stooter veel waters vooren tegen; twelck hooger wordende alsGa naar voetnootg) daert inderdaet | |||||||||
[pagina 445]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ is, soo dryfter den voorsten buyck op, ende het water licht het schip vooren van onder op. | |||||||||
[18 december 1626]Den 18en December is gevraeght, door occasie van al dit spreken van meulens, of de wieken aen deGa naar voetnoota) mallemeulen best even hoogh van de aerde ende in deselffde cirkel des as staen souden, of de twee wat hooger als d'ander twee, alsoo datter van de vier wieken 2 cirkels paralleel met den horisont beschreven wierden, doch d'een hooger als d'ander?
Tot dit Collegium hebbe ick myn beste gedaen om andere te bewegen om op te richten, niet om yet anders tewege te brengen maerGa naar voetnootb) daerdoor te leeren, dewyle ick alleen van allerley dyngen geen verstandt hebben en can. Waerdoor vele byeen elcanderen leeren ende doen weten, datse anders niet weten en souden. Daerom is myn intentie liever te hooren dan te spreken, ende altyt te spreken vant gene, dat ick minst weet. | |||||||||
[1 januari 1627]Den 1en January ao 1627 is van de voorschreven questie gesproken, want om de Kersdach wille en syn wy den voorgaende Vrydach niet vergadert geweest. Stampioen seyde dat hy te Harlingen sulck eenen mallen meulen binnen in een huys gesien hadde, denwelcken, alsmen wilde doen gaen, soo setmen een veynster open, daerdoor de wint inquam tegen de wiecke. Abraham meynde dat het best ware een halve cappe rontsom de meulen te maecken, alsoo dat de wiecken, die van den wint gedreven werden, buyten de cappe quamen. Ende alsmen dan de meulen wilt stille doen staen, soo soude men de cappe aen d'ander syde omdrayen. Dit brenght my in denGa naar voetnootc) sin om de naeste reyse te seggen, dat sulck een cappe dienstich sal syn om de meulen te doen gaen sonder seylen die open ende toegaen, twelck in de meulen tusschen den Haegh ende DelftGa naar voetnoot1) wel het meeste spel maeckte. Men soude dit konnen maecken gelyck de dief lanteernkens, om in storm den heelen meulen te bedecken ende niet alleen één syde, gelyck Abraham begeerde, want alsoo en salmen de wiecken maer moeten maken van effene borders, plat aen de dwershouten genagelt. Stampioen verson oock, om sonder seylen te malen, | dat men de wiecken aen d'een syde scheppende soude maken met eenen hoeck, ende aen dander syde van achter bot, te weten dat de wint soude comen tegen de concaviteyt, ende aen d'ander syde tegen de convexiteyt. Dan ons docht, dat het vatten tegen de concaviteyt soo heel veel niet crachtiger syn en soude om te doen gaen als het wayen | |||||||||
[pagina 446]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ tegen de convexiteyt ora te verhinderen. Ick geleeckt by een schip, dat vooren eenen hoeck inwaerts uytgeholt heeft, seggende dat het wel schyndt soo rasch niet te sullen seylen alsof het vooren scherp ware, maer dattet sooveel niet schelen en sal als wy meer cracht hier in de meulen van doen hebben. Hy meynde, dat men, instede van de wiecken in te binden, die vercortende in de lenghte, wel soude connen die in de breede vernauwen, latende van boven een stock neder, daerse op rolden, al vallende. WeymansGa naar voetnoot1) seyde. dat men de malle meulen niet hooger en hoeffde te maecken dan de steenen. Waeruyt ick een groote commoditeyt besloot, nadien andere meulens, om lange ende crachtige wiecken te hebben, moeten hooge ende dierhalven te onstercker wesen. Dese machmen soo leegh maken alsmen wilt, ende derhalven sal de spille onbrekelyck syn. Men mach in de aerde delven om syn werck in een kelder te doen; men mach een hoogen breeden vasten bergh maken om hem daerop te setten. Ja, men can hem op alle huysen setten, rechts daerboven, ende al met corte dicke spillen.
De questie van de voorgaende weke is gecontinueert. Ick sal inbrengen, dat men in stede van de voorschreven halve cappe (dewyle de wiecken soó leeghe aen de aerde mogen staen), soude mogen stellen rontsom de meulen 8 staken, ende tusschen elcke twee salmen een plancke connen op ende neer halen, soo breet als de wiecken. De wiecken en sullen dan niet hoeven open ende toe Fig. 81.
te gaen, maer alsmen de meulen wilt doen drayen, soo salmen de plancken, die recht tegen de wint staen, neder laten dalen. Laet de wiecken van de meulen gesien worden overcandt, alsoo datter maer twee gesien en worden, A,B. Als men nu den meulen wilt doen drayen, soo laet men C ende D vallen als de wint van DF naer CE compt, ende men laet E ende F toe, alsoo dat de wint aen de wiecke B niet raken en can. Ende alsmen de meulen wilt doen stille staen, soo treckt men D op. Eveleens doet men als de | wint van GH of IK compt. Als de wint van tusschen tween compt, soo moet men twee plancken open ende toe doen, elck halff, of sooveel als van noode is. Dit <is>Ga naar voetnoota) al gemackelyck, omdat het soo leege is. | |||||||||
[pagina 447]
| |||||||||
[8 januari 1627]Den 8en Januarij. Tot Abraham Willemsens vergadert synde om een stuck van eenen meulen te sien, daerop wy ons model souden maken, indient ons aenstondt, soo docht ons goet dat van hem daertoe te kiesen, ende hebben hem ende Stampioen gecommitteert om een besteck te maken van hetgene datter noch moet gemaeckt worden om onse intentie van de mallemeulen te projecteren. Dat besloten synde, vraegdeGa naar voetnoota) ick, doen praeses synde, off se alle in de oncosten vervallen wilden, of niet. Daerop Mr Pieter antwoorde hy niet woude, oock van de profyten niet genieten, doch met syn advys sooveel helpen als hy conde, twelck wy op hem versochten ende waren tevreden. Weymans was absent. Ick gaff het College te dencken opt gene, dat de gecomitteerden belast was, opdat, als sy het besteck brachten, dat met oordeel mochte geapprobeert ofte geimprobeert worden; ende dat was, soo my docht, werckx genoech.
Ick sal inbrengen, datmen niet seker en sal syn met dit model alleen, tensy datmen noch een make, eveleens op de ordinaire maniere ende op één plaetse ende éénen tyt laten malen, of liever even gewichten daeraen hangen. Want nu sal men meynen, daer dit staet, dat daer meer wint was, dan daer de groote wintmeulen staet. Ende wie sal ons model daerby gaen dragen? Wie sal ons toelaeten in synen meulen <te>Ga naar voetnootb) hangen ende met hetgene wy willen? Daerom soude men best twee popmeulentiens maken, een mal ende een ordenaris. Het is oock bedenckelyck in de mallemeulen, dewyle de wiecken soo rasch sullen moeten omgaen, of de locht haer niet veel verhinderen sal om te lichtelyck om te gaen door den rasscher draey, gelyck ick te vooren in myn groot boeckGa naar voetnoot1) vant vallen geschreven hebbe. Daerby compt oock, dat de houters ende de seylen, selve opengaende, inde eene wiecke veel verhinderen sullen; mitsgaders, alsvoorenGa naar voetnoot2) geseydt is, dat hier maer één wiecke en werckt, ende in de ordinaire meulens viere. | |||||||||
[15 januari 1627]Den 15 January is geresolveert op myn seggen dat men 2 poppemeulentjens maken soude, dat men van die meulentiens, die in de hoven staen ende clappen om de vogels te verdryven, twee ofte drye leenen soude, ende daer | op gelyck malle wiecken setten soude.
Alsoo men verstondt dat de Heeren al begonnen het hooft aen d'ander syde te besteden, seyde ick, dat men haer privatelyck ingeven soude, dat sy niets en wilden | |||||||||
[pagina 448]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ finalyck doen, eer sy een caert hadden doen maken van de wateren ende de drooghten daerontrent, om ymmers seker te gaen. Ende dat myn eerste antwoorde soude syn, waert dat de Heeren ons advys vraeghden. | |||||||||
[22 januari 1627]Den 22en Januarij is Stampioen ende ick ontslagen van ons commissie om de magistraet onsen dienst te presenteeren tot advys hoemen best het hooft leggen soude, dat sy voorgenomen hadden te leggen tot weringe van de plaete voort oude Hooft van de stat. Ende was, omdat wy verstaen hadden, dat sy al int werck waren, ende omdat wy vreesden dat gepresenteerden dienst onweert soude geweest synGa naar voetnoot1).
Ga naar margenoot+Daer is uytgegeven te bedencken hoemen de schouwen goet maken ende verbeteren soude connen dat de camers niet en rooken. Huych Teunisse gaf dat uyt. Ick sal inbrengen, dat ick in onse stove, in dewelcke de kachel van buyten gestoockt wordt, geproeft hebbe s'anderdaeghs, dat de vlamme van een keerse, aen een gaetken in de bovenste glasen gehouden synde, uytwaerts waeyde, ende gehouden synde aen een gaetken beneden, binnewaerts. Soo oock onderaen de gerre van een deure waeyt sy innewaerts, maer boven uytwaerts. De reden hiervan is, dat het vier, door het yser van de kachel treckende, sich menght met de locht in de stove, id est kamer daer de kachel in staet, ende maeckt alsoo, dat se opwaerts vlieght; ende aldaer vermenichvuldigende, trecktseGa naar voetnoota) door alle gerren ende openheden uytwaerts, dewyle sy boven, gelyck als ingedrongen, staet contrary gespannen; want het vier brenght de locht naer boven ende de rariteyt aldaer perst seGa naar voetnootb) uyt. Ende dat, wat nederwaerts isGa naar voetnootc), pranght seGa naar voetnootd) alleen uyt. door openheyt, dewelcke aldaer is. De locht dan, van onder weghgenomen werdende, ister ydelder, waeromGa naar voetnoote) de locht van buyten door alle openheyt beneden synde, indringht. Maer de reden leert, warender boven geen gerren of openheden, dat dan de locht door de hitte gerarifieert synde, beneden ten laetsten oock prangende, aldaer mede door de gerren omleeghe soude uytgeperst werden. Maer als dat lange duyrde, souder dan niet al de locht wel uytvliegen, ende niet als vier in blyven? Of sooder nergens gerren en waren, wat soude dan van die locht becomen ende hoe soude se worden? | Wat aengaet de schouwen te verbeteren, is een moyelycke saecke, om dieswille datmen die niet te veel doen trecken en mach, want dan gaat al de hitte ter schouwen uyt; ende alst te weynich treckt, roockt het. Ick segge dan, dewyle de wint-incompt van de benedenste syde, ende de locht | |||||||||
[pagina 449]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ met het vier uyttreckt van boven, soo salmen, onder aen alle vier de muyren lancx henen, veel gaten maken ende elcken muyrs gadt in een buyse brengen, die uytcomen ontrent het vier in de schouwe. Ende men sal aen de schouwe dicht aen de solder alom gerren maken, open tot in de schouwe; ende de solder ende de bovengaten wel dicht toestoppen, want dan sal de wint, van buyten ende beneden naert vier toecomende, door den tocht den roock opjagen, ende de warme locht, boven door de gerren in de schouwe gemaeckt, denselvigen oock opnemen met sich, ende alsoo t'samen den wint in de schouwen connen verwinnen. Men mach de gaten soo maken datmen die can sluyten ende openen, naerdatGa naar voetnoota) men gewaer wort dat de wint waeyt, opdat men de schouwe niet onnoodich te veel doe trecken.
In Mr Jacobs' scholeGa naar voetnoot1) staet een groote stove int midden daervan, ende de buyse, daer den roock door gaet, streckt naer boven toe verre boven het mantelhoudt in de schouwe, hetwelcke ick soo hebbe doen maken, om onder andere oock de warmte van de pypen te hebben; want als men staet alsoo, dat de buyse tusschen ons ooge is ende de glase veynsters, soo siet men aen wedersyden van buyten eenen damp, gelyck daeruyt comende, opwaerts spelende. Meyne dat dien damp door het bleck compt ende niet alleen door de nagelgerren, dewyle men die alom lancx henen gelyck siet; die over het alderclaerste glas staet siet men best. Want hoe soude anders een camer vervult worden, daer de kachel of stove, met haren mondt buyten de camer compt? viz. de groote hitte opent de poros des ysers ende attenueert de dampen datser door moghen.
In deselfde schole, daer die stove of kachel in staet, als ick een keerse aen een gaetken in de opperste oft onderste glasen hielt, soo wyckt de vlamme al innewaerts. Twelck soo geschieden moet omdat het stoockgadt van den kachel in de camer staet, ende niet buyten. Want het vier in de kachel, de locht met hem nemende ter schouwen waerts uyt, soo wordt de naesten locht in het stoockgadt gedrongen ende de locht van buyten deur alle gerren naer binnenGa naar voetnootb) toe. Evenwel sachmen noch somtyts aen de alderopperste ruyte, dat de vlamme na buyten toe trock; twelck een teecken is, datter sooveel hitte of viers in de camer compt, datGa naar voetnootc) de locht, tegen de balcken leydende, daer ergens uyt geperst wert, | niet connende beneden comen naert stoockgadt door syn lichticheyt; ende boven verdickt werdendeGa naar voetnootd), gepranght ende geperst om daeruyt te vliegen. Ja, hoe grooter vier men in de cachel stoockt, ende hoe wyder de onderste gaten, als deuren ende veynsters, open gesedt worden, om gemackelyck het stoockgadt te voeden met locht (alsoo dat de bovengaten niet en hoeven gebesicht te worden)Ga naar voetnoote), hoe lichter ende meer datter boven door de gaten aldaer uytvlieght. | |||||||||
[pagina 450]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Nu dewyle men wel schyndt raet te weten tot schoorsteenen, die niet door invallen van de wint van boven en roocken, maer door andere oorsaken, ende dat het invallen des windts geschiet doordien de schouwen soo leege syn dat de windt, van een ander hooger plaetse afsteutende, juyst op die schouwe verdobbeleleerdt, gelyck ick van beyde in myn groot boeck verscheyden maelGa naar voetnoot1) geschreven hebbe, soo soude men op sulcke leeghe schouwen connen stellen 10 of 20 hooghde van bleck, coper ofte ander lichte materie ende niet wyt van binnen, alsoo dat se niet veel wints vatten en conde ende met yser lichtelyck conde vastgesedt werden ende oncostelyck, dewyle steen swaer ende dick is. De naeute vande buyse op de schouwe can genoech gegist worden uyt de stoven, want can een buyse van 4 of 5 duym wyt, sulcken grooten vier ende sooveel roocx verswelgen, waerom en soude deselfde wyde boven op de schouwe t'selffde niet doen, als den roock, eer se daeraen compt, alreede groote scheute heeft?
Ga naar margenoot+Als in een stove geen gerren en syn, daer nieuwe wint in compt of uytgaet, gelyck flus geseydt is, soo salt met die plaetse toegaen gelyck met een camer, in dewelcke gevonckte colen leggen of gebracht werden, de camer alom dicht toe, ende besloten synde. Te weten de menschen sullen versticken, gelyck het geschiet als eenen doofpot vol colen, toegestopt synde, die doet uytgaen, ende een keerse, in eenen diepen put synde, haer vlamme alleynskens verminderende, ten laetsten uytgaet. Want het vier, altyt gestadich van de vlamme ende colen uyt gaende, vervult de plaetse ende pranght ende verdickt de locht alsoo, dat het vier soo licht daer niet meer doordringen en can als doe de locht noch niet vervult en was met dat vier. Maer alte vol synde, blyfter geen hitte in, de keerse gaet | uyt, ende de kole dooft, gelyck ergens in myn groot boeckGa naar voetnoot2) staet. Dese locht alsoo doorsneen van het vier, in onse borst ende hooft comende, en can geen materie syn van onse geesten te genereren, dewyl sy gelyck gecloven is, ende tot alle grooten separatie gebracht door die fermentatie des viers. Dat de locht uyt hare natuyre can gebroken worden hebbe ick ergensGa naar voetnoot3) geseydt vant geluydt, dat daerdoor ende anders nergens door en geschiedt. Onse spiritus dan niet gerestaureert werdende, worden wy onmachtich van ons te bewegen ende den asem te verhalen. Dat dit niet en geschiet in de soutkeeten ende daer veel damp is, dat compt omdat dien damp sich byeen hout ende met de locht niet en vermenght, synde doen hier dan daer, een kronckeGa naar voetnoota) of hoop daervan, de locht haer wyckende ende geheel blyvende. By een heeter vier sittende en heeft men geen noot, dewyle de gebroken locht ter schouwen uytvliecht; ende daer compt nieuwers <in de>Ga naar voetnootb) plaetse. | |||||||||
[pagina 451]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Hier past op dat D. ForneriusGa naar voetnoot1) meyndt, dat een muys in een groote toegestopte flessche terstondt sterft; maer soomen de flessche, in stede van te stoppe, met den hals int water stelde, dat dan de muys soude blyven leven. Den aessem van de muys in de flesse, die met den hals in water staet, can het water leeger ende hooger doen gaen, naer datseGa naar voetnoota) verhidt of anders wordt, soo gemackelyck by al of se in een open locht ware, het water in den hals maer met syn cleyne dickte prangende. Maer in een toegestopte flessche en isser geen versedt. Dan dit licht te proeven is, offer in een groote flessche geen wyckens genoech en is, de locht connende gepranght ende gereckt werden. | |||||||||
[29 januari 1627]Ga naar margenoot+Den 29en Januarij vergadert synde over het verbeteren van de schouwen voorseydt, seyde Mr Pieter, dat schouwen in landen verde van de zeecandt gelegen, min roockenGa naar voetnoot2). Twelck, indient waer is, en geschiet anders nergens om, dan om dieswille, dat de locht, in de landen ontrent de see gelegen, met veel waterachtige dampen beswaert synde, den roock niet wel dragen en can, gelyck het modderich water de schepen te meer doet sincken; van welcke locht ende water ick in myn groot boeck wel overlangeGa naar voetnoot3) gesproken hebbe.
D. Fornerius verhaelde van een schouwe, die recht op ginck | aen het dack; ende vandaer noes lancx het dack tot aent opperste des huys ende van daer wederom recht op. Dits gelyck in vaders keuckenGa naar voetnoot4) staet. Hebbe oock ergensGa naar voetnoot5) daervan reden gegeven, gelegen synde in de vergaderinge des roockx in eenen clomp in dien locht, om vandaer te stercker ende te dicker t'samen op te schieten, gelyck een groot hout int water rasscher ryst ende stercker dan een cleyn, ende een grooten steen rasscher valt dan een cleynen.
Lambrecht Dirricksen verhaelde van syn schouwe, dat die niet eer goet en was dan alse onder, al heel hooge, wyt bleeff eer sy tot de ordinaire nauwte genauwt werdt.
Stampioen seyde, dat de nauwe schouwen van hem dickwils gesien waren seer wel te trecken, waervan ick oock ergensGa naar voetnoot6) in comparatie van de kachels of stovenspypen gesproken hebbe. | |||||||||
[pagina 452]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Ick seyde dat de schouwen in steden lichtelyck door onbekende oorsaecken roocken; want als de reflexie van de wint van ergens over de schouwe compt, aldaer den rechten wint snydende, in die snee een schouwe staende, moet roocken. Ende een roede of soo daervan staende, sal wel goet syn. Alsoo men verstont, dat de onsienelycke locht door de vlamme van de keersse ende den roock van een turff ergens geleyt, gesien can worden of tenminste syn effect, soo is geresolveert, noch eens vant selvige te spreken, dewyle oock Huych TheunissenGa naar voetnoota), ons verhaelt heeftGa naar voetnootb) wat hy van de weke aen de schouwe int Princenhuys gedaen hadde; te weten een gadt gemaeckt in de schouwe, anderhalff mans lenghte hooghe, op de strate uytcomende, om alsoo den tocht vandaer te Fig. 82.
crygen, die den roock opjagen mochte. Doch, seyde hy, was niet goet; sal nu van dese weke onder een fuycke maken.
Wat aengaet dat de schouwen, die gekroncktGa naar voetnootc) syn, gelyck voorenGa naar voetnoot1) geseyt is, best trecken, kan oock syn om dieswille, dat de locht van die natuyre is, dat se recken ende crimpen can, waerdoor geschiet, dat de wint van boven invallende, in dien bocht de locht dringet, deselve daer ineen sit, ende gelyck gespannen staet, alsoo dat se niet voort en vlieght naer beneden, maer daer steuyt; ende die wint cesserende, wederom ontlaedt, uytgeeft ende vlieght gelyck te vooren, te weten na boven toe, daer den roock ende hitte toegeneycht syn. Ergo daer veel wint valt, moet men grooten ende veel bochten maken. Tot welcke intentie geschiet al t'gene dat de lieden op de schouwen | maken, daer den roock door moet vliegen of nederwaerts, of ter syden, of gedeylt. Maer het is beter dat die bochte een rechte scheute opwaerts compt, ende dat den roock tegen syn natuyre niet nederwaerts gedrongen en wort. Vergelyck met dit invallen des wints door een lanck nauwe gadt hetgene Cardanus schryft van de mynen onder de aerde te maken, waervan ick eldersGa naar voetnoot2) oock reden gegeven hebbe. De schouwe sy ABCD. Indien men die verbeteren wilt, soo sal men aen E ende F, ende G ende H die doorbreken, ende aldaer bochten maken. Ist met eene genoech, men hoefter geen 2, ende men mach GH laten gelyckt was, recht | |||||||||
[pagina 453]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ op. Dit denckeGa naar voetnoota) ick aldus ons Collegie voor te dragen. De stippelkens syn de roock. | |||||||||
[5 februari 1627]Den 5en February verhaelde ons Huych Teunissen dat hy de schouwe voorschreven int PrincenhuysGa naar voetnoot1), geholpen hadde met een gadt te maken onder in denFig. 83.
overmuyr; doch de gaten die hy te vooren gemaeckt hadde in de schouwe, wat hooger dan het mantelhoudt in de muyr, daer het vier tegen licht, die moeste hy stoppen, gelyck ick geseydt hadde dat hy soude moeten doen, reden gevende omdat het vier door die gaten de locht treckt na sich toe beneden ende met eenen den roock mede na het vier toe stoot. Hy maeckte meteenen wat hooger dan het mantelhout, de schouwe wat naeuwer toehellende; meynde dat den roock door die nauwte gepasseert synde daer niet wederom door en soude connen gedreven werden, maer liever ter syden schieten in AB, daert toe is, ende soo haest alst stil wordt, dan wederom opschieten. Ick seyde: Dewyle eenen stock, int vier gesedt, maeckt dat het niet en roockt, den roock daeraen clevende, ende opclimmende, sich dichte byeen houdende, ende daerdoor gelyck een clompe roockx te lichter opgaende, gelyck een blase vol lochts onder water veel rasscher ende styver opschiet dan veel cleyne sprinckelkens of blaeskens lochts (gelyck ick eldersGa naar voetnoot2) geschreven hebbe), ende dat men dat moet gelycken by eenen stock van een gote afhangende, daeraen het water alsoo cleeft gelyck oft door een buyse liepe, sonder veel te storten loopende rontsom den stock na den regenback benedenGa naar voetnoot3) - alsoo, seyde ick, soude men in de schouwen, daer gebreck aen is, konnen steene buysen metselen of hangen, daerdoor ende oock van buyten aen, den roock mocht opschieten. Want al loopt het water wel neder lancx eenen stock, niettegenstaende doet het dat noch beter door een buyse. Alsoo is oock te dencken dat den roock, al trecktse redelyck op lancx eenen stock, evenwel veel beter optrecken sal door een buyse ende daer buyten rontsomGa naar voetnootb), synde gelyck eenen hollen stock | ende het effect hebbende van een buyse ende van een stock. De schouwe daer ick int 3de syken rechts hiervoorenGa naar voetnoot4) geschreven hebbe, geteyckent met A, D, E, F, G, H, C, B, soude wel mogen terdegen bedocht worden, te | |||||||||
[pagina 454]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Fig. 84.
meer omdat ick Jan Weymans, ende andere, hebbe hooren seggen dat hy schouwen gebetert gesien heeft met twee bochten daerin, alsoo dat den roock noes loopen moest voorby die bochten, alsmen in dese figure siet.
Ick seyde oock, dat men niet eer seeckerheyt sal hebben van schouwen te helpen, eer dat men de simpelste eerst beteren can. Daerom, dewyle men seght datter opt landt, inde boerenhuysen, oock schouwen syn, die van den roock gebreck hebben, soo behoort men de reden daereerst van te soecken, dewyle daer geen reflexie en is tegen andere huysen of gehuchten, te weten, in die huysen, die opt velt alleen staen, verde van de andere. Ende dat wetende, dan gaen tot de schouwen in de steden. | |||||||||
[12 februari 1627]Den 12en February en is niet bysonders gedaen dan datter wat gesproken is van de schouwen, daert de voorgaende reyse op gelaten was, ende geresolveert noch eens daervan te spreken. Nu dan docht ons goet dat wat te laeten rusten ende wat anders uyt te geven, doch ick moest thuys syn eer men tot het uytgeven quam. Eer ick noch ginck, werter gevraeght hoe het quam dat de sonne, op een schouwe schynende, die altemets ende sommige dede roocken. Ga naar margenoot+Ick antwoorde daarop, gelyck ick ergensGa naar voetnoot1) in myn grootboek geschreven hebbe, van de attenuatie des lochts door de warmte, waerdoor sy min dragen kan dan dick synde ende suyver, sonder dampen, vergelyckende dat met pekel, dat wel draeght, ende modderich water dat qualyck draeght; als oock subtyl ende licht water, als brandewyn, oly etc., in welcke sommige dingen syncken, die int water swemmen. | |||||||||
[pagina 455]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Abraham Willemsen seght, dat hy onlancx gauweGa naar voetnoota) molenaers gesproken heeft, dewelcke seyden dat sy de meulens altyt soo recht tegen wint stellen, dat de kleyne meuletjens aen weersyden even wel drayen.
Terwylen men van d'een ende d'andersake sprack, dacht ick by my selven: Wy spreken nu van molens, daer wy niet in geoeffent en syn; hoe ist ons mogelyck daer yet goets in te doen, tensy dat wy alles datter op loopt soo wel weten als de molenaers, twelck ons onmogelyk is, tensy dat wy dat werck alleen by de handt nemen ende jaren daerover sonder verdriet arbeyden? Want willen wy dan de smits, dan de timmerlieden, dan de metsers etc. helpen, tis werck sonder eynde ende wy en connen niet perfect doen. Daerom moet ick van alles int gros wat nemen, ende in de generale studien my oeffenen ende alles brengen tot het keersmaken te verbeteren, daer ick verstandt van hebbe, of latyn leeren dat ick nu doe; of dat alle of meest alle menschen aengaet te weten ende te doen.
Ick sloegh oock voor, dat het College vaster staen soude, waert dat men, in stede van boeten te geven, een paer stuvers elcke reyse crygen mochte, twelck de magistraet doen souden konnen, met 50 gl. s'jaers het Collegie te schenken. Neempt dat my de heeren van Dort daer 100 gl. s'jaers lieten distribueren, dat waere voor 20 collegisten 2 st. sweecks. Maer alser dan yemandt twistgierich in rochte ofte etc., hoe worden wy hem quyt? Antwoorde: indien men selve alle wat byeen leyde voor een half jaer uyt te nemen, ende dat dan het Collegie uyt was. Die dan wilden, mochten op een nieuw.
Om te Dordrecht yet op te richten, gelyck ick hier te Rotterdam gedaen hebbe, soo sal ick tewege brengen, dat ick een philosophische lesse (in de philosophie niet begrepen synde theologie noch politie) doen sal, Saterdaeghs ten 10 uyren in myn auditorium, alwaer een van de primani altyt beginnen sal met het maken ende verclaeren van een propositie van Euclides. Daernaer sal ick het gebruyck daervan toonen. Dat gedaen synde, sal ick vragen offer niemandt van de toehoorders (want het sal in Duyts geschieden tot gerieff van timmerlien, metsers, schippers ende andere borgers, ende voornemelyck heeren ende studenten) yedt bedocht heeft, dat weerdich mochte syn te ondersoecken oft soo is gelyck hy voorwent; ofte yet begeert te vragen om op te mogen letten. Twelck s'weecx te vooren geschiet synde, ofte aldaer publyquelyck met de monde, ofte met een geschrift van my, of van den aucteur, op te lesen, soo hy begeert, ofte te vooren opentlyck | of heymelyck my ter handt bestelt. Ende van de toehoorders ende my voor een saecke weerdich om op te letten gekeurt geweest synde, soo sal ick oplesen, of hooren lesen, of verhalen, t'gene elck daerop bedocht soude mogen hebben, ende dan myn oordeel | |||||||||
[pagina 456]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ daerover seggen. Dat gedaen synde, sal uyt de gelesene briefkens of gesproken woorden, een vrage geformeert worden, of s'weeckx daeraen te bedencken. Aldus hope ick dat het College durabel sal syn, want alle dagen te compareren is te verdrietich ende als niemandt en hoeft te spreken of te schryven dan die wil, en sal niemandt hoeven beschaemt te synGa naar voetnoot1). |
|