J. Slauerhoff
(1961)–Bert Bakker, Gerrit Borgers, Jan Hulsker, C.J. Kelk, K. Lekkerkerker, Jurriaan Schrofer, F.C. Terborgh, Ellen Warmond– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||||
[pagina 6]
| |||||||||
Wie weet hoeveel teederheden
Je in jezelf hebt verstikt -
De Friesche aard is benepen
En uit zich niet groot, weegt en wikt.
3. Vader van Slauerhoff.
Mijn moeder verhuisde gauw,
Zij haatte de noordlijke stad
Waar zij moest leven om jou;
Ik ging weer op zee en vergat.
4. Moeder van Slauerhoff.
5. Geboortehuis aan de Voorstreek te Leeuwarden, 2de huis van links.
6. Op 4-jarige leeftijd met zijn zusje Augusta.
| |||||||||
[pagina 7]
| |||||||||
7. Op omstreeks 14-jarige leeftijd.
(De strofen op blz. 6 en 7 uit ‘Al dwalend’, Verzamelde gedichten, dundrukeditie 1961, blz. 915, 912 en 847) 't Ouderlijk huis was soms zoo duf en stug,
'k Wist niet dat ik heusch wel in de Oost zou komen
En even hard mijn lot er zou vervloeken.
8. Als padvinder, 3de van links met kruisje.
Elke biographie moet een mengsel zijn van waarheid en verdichting, het kan niet anders. Wie zuivere historie eischt geeft blijk het wezen der historie niet te kennen; de absolute historie bestaat niet, ook niet bij volledige feitenkennis. (‘Critisch proza’, Verzamelde werken VIII, blz. 268)
9. Op de H.B.S. te Leeuwarden, Slauerhoff 6de van links op achterste rij.
| |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
10. Bladzijde uit De Aarde en haar Volken, met een aantekening van Slauerhoff uit 1913.
| |||||||||
[pagina 9]
| |||||||||
Een hoog opgeschoten zestienjarige scholier begint zich al gauw te interesseren voor de talrijke Belgische geïnterneerden in de grote Leeuwardense kazerne. Hij sleept er weldra een paar mee naar huis, jonge mannen, met wie hij bevriend is geraakt. (C.J. Kelk, Leven van Slauerhoff, blz. 71)
11. Portret uit 1917.
12. Als student met vakantie op Vlieland.
13. Met Belgische geïnterneerden in de oorlog 1914-1918.
| |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
14. Eerste bijdrage in Het Getij.
15. Feest na zijn semi-artsexamen in 1922. V.l.n.r. voorste rij: F. van Hall, H. Stokman; 2de rij: Constant van Wessem, C.J. Kelk, J. Slauerhoff, Truus de Ruyter, Eva Rosenbaum; 3de rij: J.M. Hondius, E. Maas.
| |||||||||
[pagina 11]
| |||||||||
Wie hem zag studeren, en men kon niet onverwacht binnenvallen zonder hem bezig te zien, trof op zijn tafel aan: de handschriften van een paar gedichten in bewerking, benevens een paar open boeken met lectuur van andere aard dan de medische handboeken ernaast waaruit hij zat te vossen. (C.J. Kelk, Leven van Slauerhoff, blz. 15)
16. Optreden van Slauerhoff als redacteur van Propria Cures.
17. Handschrift van het gedicht ‘Fontaine de Médicis’.
| |||||||||
[pagina 12]
| |||||||||
18. Met H. Marsman en C.J. Kelk, 1923.
19. Zelfportret van Tristan Corbière, poète maudit.
20. Handschrift van ‘De krantenverkooper’.
| |||||||||
[pagina 13]
| |||||||||
Corbière heeft tot het laatst toe gestreden, gespot, hij heeft geen enkele concessie gedaan, en dat kan men zelfs van zijn broeders Rimbaud en Verlaine niet getuigen. (‘Critisch proza’, Verzamelde werken VIII, blz. 45)
Hoorde met genoegen, dat je Hollandsche uitgaven in Germania voorvecht. Kan ik ook eventueel in je uitgeversgunst deelen? (Arthur Lehning, Brieven van Slauerhoff, blz. 5; brief van begin november 1922)
21. Brief aan Arthur Lehning over de uitgave van Archipel.
22. Dr. H. Feriz.
23. Roel Houwink en zijn vrouw.
24. De dichter Hendrik de Vries.
| |||||||||
[pagina 14]
| |||||||||
25. Contract met de Java-China-Japan Lijn.
Hoe varen jullie? Ik goed, 18 mijl per uur. Alles wel tot nog toe, wat koorts van mijn inentingen. Dit bij 40 man is 't eenigste werk totnogtoe door mij verricht. Het ontaardt dus nog niet in arbeid. Het scheepsleven bevalt mij natuurlijk goed. (Constant van Wessem, Slauerhoff, blz. 54; brief van 10 februari 1924)
26. De Vrije Bladen, blz. 2 van het omslag.
Bij 't wakker worden, vooral 's middags, vind ik 't altijd nog even beroerd, hier op dit schip te zitten, meegevoerd. Ook dat zal wel beter worden als ik op mijn eigen schip zit. Toch denk ik nog dikwijls aan ‘voor twee jaar’. Maar misschien duurt het langer. (Arthur Lehning, Brieven van Slauerhoff, blz. 17; brief van 28 augustus 1925)
27. S.S. Riouw.
| |||||||||
[pagina 15]
| |||||||||
28. Twee bladzijden uit een fotoalbum van Slauerhoff.
29. Afscheidsfeest bij Schiller te Amsterdam, v.l.n.r. (zittende): J.C. Bloem, A. Roland Holst, J. Slauerhoff, J. Greshoff; (staande): J.W.F. Werumeus Buning, C.J. Kelk, Constant van Wessem, H. Marsman, F. Slauerhoff.
| |||||||||
[pagina 16]
| |||||||||
30. De berg Foedsji.
Lieveling, schooner ben jij dan de heilige Foedsji,
Die maar één welvende sneeuwige top heeft,
Alleen bij het vroegrood één rozige spits toont.
(‘Al dwalend’, Verzamelde gedichten, dundrukeditie 1961, blz. 796)
31. Handschrift van ‘Ochtend Yokohamabaai’.
32. S.S. Tjileboet.
33. S.S. Tjikembang.
| |||||||||
[pagina 17]
| |||||||||
34. Routekaart van zijn reizen met de Java-China-Japan Lijn.
| |||||||||
[pagina 18]
| |||||||||
35. Slauerhoff met leden van een bemanning.
| |||||||||
[pagina 19]
| |||||||||
Ja, 'k moet bekennen, 'k lei meer mijlen af
Dan dat ik medemenschen hielp in 't graf,
Wat niet iedre collega kan getuigen.
(‘Al dwalend’, Verzamelde gedichten, dundrukeditie 1961, blz. 831)
36. Slauerhoff met opiumpijp en andere attributen.
37. Getuigschrift.
| |||||||||
[pagina 20]
| |||||||||
38. Bij de grot van Camoës in Macao.
Camoës wou vrij zijn, smaadde zich een keten,
Zwierf in China, maar schreef de Lusiade,
Zijn leven lang door 't heldenlied bezeten,
Het was een dwangarbeid en toch genade.
| |||||||||
[pagina 21]
| |||||||||
39. Fragment dagboek uit zijn Oostaziatische periode.
40. Portret uit 1925.
41. De Portugese dichter en zeevaarder Camoës.
(Strofe op blz. 20 uit ‘Al dwalend’, Verzamelde gedichten, dundrukeditie 1961, blz. 906) | |||||||||
[pagina 22]
| |||||||||
42. Nagoya-kasteel, waaraan Slauerhoff een gedicht wijdde.
43. Dagboek uit zijn Zuidamerikaanse periode, met het gedicht ‘Aankomst’.
44. S.S. Gelria.
45. Tijdens een zeereis.
46. Als scheepsarts in de tropen.
| |||||||||
[pagina 23]
| |||||||||
47. Brief aan Annie Grimmer op paspoortblaadje.
Je vroeg of ik veel wou schrijven en dus doe ik het maar weer nu ik zin heb, maar ik zit in de rimboe achter Santos en heb niets bij me dan een oud paspoort zoodat ik het daaruit neem. (Brief aan Annie Grimmer van juni 1928)
48. Met Annie Grimmer.
| |||||||||
[pagina 24]
| |||||||||
49. De berg De vinger Gods op het eiland Fernando Noronha.
50. Afschrift door E. du Perron van het gedicht ‘Fernando Noronha’.
51. Reisfoto.
| |||||||||
[pagina 25]
| |||||||||
Die 'k aan een gier geklemd dacht zwevend over de Andes
Of snaren tokklend aan de langoureuze Taag,
Flaneerend te Parijs of zwervend in de Landes,
Is nu, god betert, arts in 't Friesche Beetsterzwaag.
(Gedicht van J.C. Bloem, gepubliceerd in Het Vaderland van 5 maart 1933)
52. Routekaart van zijn reizen op Zuid-Amerika.
53. Als waarnemend arts te Beetsterzwaag.
| |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
54. Antwoord op enquête van Het Vaderland, met aantekeningen en correcties van de redacteur letteren, Menno ter Braak.
55. S.S. Flandria.
| |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
56. De danseres Darja Collin.
57. Met Darja Collin te Merano.
Kon ik eenmaal toch jouw dans weergeven
In een van het woord bevrijd gedicht,
Eenmaal even vrij en lenig zweven
Als jij in de lucht en in het licht...
(‘Al dwalend’, Verzamelde gedichten, dundrukeditie 1961, blz. 879)
58. Met Darja Collin en E. du Perron.
| |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
59. De Chinese dichter Po Tjsu I.
| |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
[...] eeuwen geleden
Liep ik ook in den regen als nu,
Waar 't land uitstulpt in de rand van de steden,
Ik heette niet Slauerhoff maar Po Tsju.
(‘Al dwalend’, Verzamelde gedichten, dundrukeditie 1961, blz. 754)
60. Houtsnede door Valentijn Edgar van Uytvanck, 1925.
Gij zit met uw zeventien
op uw kussens in uw
armstoelen; uw schoenen
dragen zilveren gespen, uw
vleezige vingers kostbare
ringen, uw hoogmogende
halzen gouden ketenen,
maar dragen zij ook
hoofden?
(‘Jan Pietersz. Coen’, Verzamelde werken V, blz. 9)
61. Omslag van het toneelstuk Jan Pietersz. Coen.
Vroeger schreef ik aan een zwaar bureau
Lichtzinnige gedichten;
Nu, met een plankje op mijn knie,
Een lijvige roman.
(‘Al dwalend’, Verzamelde gedichten, dundrukeditie 1961, blz. 892)
62. Omslag van de roman Het verboden rijk.
| |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
63. Artikel van Slauerhoff in de Nieuwe Arnhemsche Courant over zijn weigering van het lidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.
Ik beschouw Spanje en China als de beschaafdste landen van de wereld. De Hollandsche beschaving is als roggebrood: substantieel, degelijk, maar niet gracieus.
64. In Marrakech, Marokko, maart 1934.
65. S.S. Amstelkerk.
| |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
66. Argentijns cahier met het manuscript van Soleares. Links op het etiket een aantekening van E. du Perron.
(Citaat op blz. 30 uit ‘Critisch proza’, Verzamelde werken VIII, blz. 266)
| |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
67. Bladzijde uit het handschrift van de roman Het leven op aarde.
| |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
68. Met de schrijver F.C. Terborgh in Algeciras, Spanje, 1934.
69. Arts in Tanger.
Liever dan pilvoorschrijver, klachtontvanger
Werd ik scheepsarts en deed de reis om de aarde
Wel eenige malen voordat ik in Tanger
Mij nederliet - men moet toch eenmaal aarden.
(‘Al dwalend’, Verzamelde gedichten, dundrukeditie 1961, blz. 831)
70. Raamkaart uit zijn periode als arts in Tanger.
| |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
71. Brief over zijn conflict met Forum.
72. S.S. Venezuela.
73. S.S. Springfontein.
Ik leef al in 't ontoegankelijke,
Dat nog wel raaklijn aan de aarde heeft,
Maar waarvan de meesten 't bestaan niet weten.
| |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
74. A. Roland Holst aan M. Nijhoff over Slauerhoffs naderend einde.
(Citaat op blz. 34 uit ‘Al dwalend’, Verzamelde gedichten, dundrukeditie 1961, blz. 753)
| |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
75. Fragment uit het gedicht ‘In memoriam Slauerhoff’ door A. Roland Holst.
76. Slauerhoff op zijn doodsbed.
| |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
77. Typogram van ‘In memoriam mijzelf’ (‘Autobiografisch grafschrift’).
|
|