Uit het hart!
(1874)–Gentil Antheunis– Auteursrechtvrij
[pagina 153]
| |
[pagina 154]
| |
Als nood
En dood
Grijnzen en vloeken en tieren.
‘Waar is nu toch mijn arme man?
'k Verga van angst! ik sterf er van!
Ach! wat verschil bij 't voor'ge jaar!
We zaten hier zoo blij te gaâr
Bij 't wiegske van ons jongste kind.
En nu, zoo ver door sneeuw en wind
En vorst... en dan!... Och God! och God!
Heb meêlij met mijn bitter lot!’
‘Ju! roept het jongentje, paardeken, ju!
He! moeder, waar is vader nu?
Als vader komt, dan krijg ik een paard,
Een levende paard en een blinkende zwaard,
| |
[pagina 155]
| |
Een helm met pluim en een groote bannier;
Dan gaan wij rijden verre van hier;
Dan maken wij oorlog en nog, en meer....
Zeg, moeder, wanneer komt vader weêr?’
‘Hoor, zegt het dochterke, moeder-lief,
'k Heb vader geschreven een schoonen brief:
En dat wij bidden op beide kniên
Voor hem... en hem zoo gaarne zien;
En dat gij toch zoo droeve zijt;
En dat ik ook dan dikwijls krijt;
En dat ons broerke vlijtig leert;
En... of hij toch niet wederkeert.’
De moeder aanhoort 't eenvoudige schrift,
En keert zich om met koortsige drift,
En grijpt uit de wieg 't onnoozele wicht,
En houdt het naar den hemel gericht,
En roept en snikt: ‘O Heer! o Heer!
Geef ons den gade en den vader weêr!’
| |
[pagina 156]
| |
Terwijl de moeder aan 't bidden was;
Terwijl het meisje haar briefke las;
Terwijl het jongentje reed en liep;
Terwijl het wicht in zijn wiegske sliep,
Daar verre, in 't vreemde verwoeste land,
Verlaten, langs een eenzamen kant,
Met doorboorde borst,
En hijgende van dorst,
En de nagels geprent in 't vervrozene veld,
Daar lag de vader, de dappere held,
Te sterven.
1en Januari 1871. |
|