Ontwikkeling en karakterisering
Jan Lindemans heeft zich op velerlei gebieden verdienstelijk gemaakt. Zijn bibliografie telt 797 titels: merendeels bijdragen van beperkte omvang, waarin diverse onderwerpen uit de naamkunde, de lokale geschiedenis, de oudheidkunde, de dialecten en de volkskunde behandeld worden.
Lindemans' voornaamste werk betreft echter de toponymie van West-Brabant, waarvoor hij vanaf het begin wetenschappelijke belangstelling toonde.
Al in zijn bijdrage West-Brabantse plaatsnamen: I. De plaatsnamen uitgaande op -ghem en -inghen, die in de eerste jaargang van het door hem opgerichte tijdschrift Eigen Schoon (1911) verscheen, wordt de toon van zijn werk gezet: Lindemans wilde aan de hand van de plaatsnamen de geschiedenis van zijn geboortestreek schrijven, aantonen hoe zij ontgonnen werd en hoe de bewoning, de landbouwuitbating en het wegennet er zich ontwikkeld hebben. Daartoe heeft hij vooreerst de toponymie van zijn geboortestreek grondig bewerkt. In 1930 verscheen zijn omvangrijke Toponymie van Opwijk, uitgegeven als eerste werk in de reeks ‘Nomina Geographica Flandrica, Monographieën’ van het Leuvense Instituut voor Naamkunde. Deze toponymische monografie is opgesteld volgens een beproefd model, dat Lindemans' interdisciplinaire aanpak van de plaatsnaamkunde illustreert: het alfabetisch geordend verklarend glossarium van historische en hedendaagse plaatsnamen vormt het voornaamste deel, maar wordt verruimd met een geografische en historische schets van de gemeente, een thematische indeling van het materiaal naar de topografie, een schets van het dialect, een overzicht van Opwijkse persoonsnamen, en wetenswaardigheden uit de lokale geschiedenis en oudheidkunde.
Ook in Lindemans' latere monografieën wordt het West-Brabantse plaatsnamenmateriaal in zijn geografische en historische context geplaatst. Tussen 1931 en 1952 publiceerde Lindemans in de reeks ‘Toponymica: Brabantse plaatsnamen’ van het Instituut voor Naamkunde toponymische monografieën over de gemeenten Alsemberg, Anderlecht, Baardegem, Beersel, Beert, Beigem, Bekkerzeel, Drogenbos, Dworp, Bellingen, Bogaarden en Borchtlombeek. De serie monografieën werd in 1952 afgesloten met de Toponymie van Asse, nr. 5 in de reeks ‘Nomina Geographica Flandrica. Monographieën’.
Gaandeweg ontwikkelde Lindemans een meer synthetische kijk op bepaalde toponymische problemen. Op deze ontwikkeling wijzen o.m. bijdragen als Over eenige niet specifieke toposuffixen in plaatsnamen (1928), De planten in de Zuid-West-Brabantse toponymie (1931), Migratie van plaatsnamen en Siedlungsgeschichte (1939) en vooral zijn bijdragen die later gebundeld werden als Toponymische verschijnselen geografisch bewerkt (1940, 1946, 1954). Hierin komt hij tot een synthese van zijn studie naar toponymische bestanddelen die veelvuldig voorkomen in België en Noord-Frankrijk zoals akker, kouter, veld, beemd, meers, meet, heem, zele, hove enz. Hij brengt de geografische verspreiding van deze bestanddelen op kaart en verklaart hun verspreiding, niet alleen in relatie tot de bodemgesteldheid, maar ook als de neerslag van de Frankische kolonisatie van onze gewesten.
Vanaf 1935 ontwikkelde Jan Lindemans meer belangstelling voor de persoonsnamen, waarvan het onderzoek in Vlaanderen destijds minder goed was uitgebouwd dan de studie van plaatsnamen. Ook de persoonsnamenstudie moest volgens hem gebaseerd worden op een systematisch onderzoek van oude attestaties. Die overtuiging bracht hij in praktijk in bijdragen als Plaats- en persoonsnamen in oude cijnsboeken. Proeve van bewerking naar het renteboek der St. Baafsabdij te St.-Lievens-Houtem (XVde eeuw) (1941) en Brabantse persoonsnamen in de XIIIe en XIVe eeuw (1947).
Tijdens de oorlogsjaren publiceerde Lindemans in het tijdschrift Nieuw Vlaanderen een lange reeks artikelen over Vlaamse persoonsnamen, in het bijzonder over de namen van Germaanse oorsprong. De meeste van deze bijdragen werden gebundeld in het boek Bijdragen tot de geschiedenis en de beteekenis van de Vlaamsche persoonsnamen. Eerste Reeks. (1944), waarin voor het eerst een uitgebreid onderzoek van onze voornamen werd ondernomen. Hoewel het Lindemans' bedoeling was om een breed publiek te informeren over de geschiedenis en de betekenis van de Germaanse voornamen, is het boek ook in wetenschappelijk opzicht van belang. Want niet alleen wordt de etymologische betekenis van de bestanddelen van de Germaanse persoonsnamen toegelicht, maar ook de geschiedenis en de geografische verspreiding van de naamvormen door de eeuwen heen, de neerslag van deze voornamen in toponiemen en in familienamen, de verscheidenheid van vleivormen, van
afleidingen en samenstellingen, van dialectische varianten en equivalenten uit andere taalgebieden krijgen rijkelijk aandacht. Door de ruime opzet ervan, die de grenzen van de antroponymie overschrijdt, is het boek een waardevol instrument voor wie de Vlaamse doop- en familienamen wil bestuderen.