Ontwikkeling en karakterisering
Buitenrust Hettema hoort tot de eerste lichting die afstudeert volgens de wet uit 1876. Deze wet op het Hoger Onderwijs garandeerde het voortbestaan van de hogeschool, die op dat moment Rijksuniversiteit werd, en bracht ingrijpende veranderingen. Vanaf dat moment mocht er behalve in het Latijn ook in het Nederlands worden gedoceerd. Tevens richtte men zich niet meer alleen op onderwijs. De universiteiten kregen nu ook een onderzoektaak en er verrezen modern ingerichte laboratoria.
In Zwolle begint hij aan zijn educatieve en wetenschappelijke arbeid. Buitenrust Hettema heeft moeite met het niet wetenschappelijk onderbouwde onderwijs in de Nederlandse taal zoals dat tot dat moment gegeven wordt. Hij streeft ernaar het onderwijs te vernieuwen. Onder het pseudoniem Dr. B. start hij in 1892 een serie Analecta-bloemlezingen waarin hij nieuwe wegen aangeeft voor het vak Nederlands.
Hij wordt bestuurslid van de beweging die vereenvoudiging van de spelling tot doel heeft. Deze beweging wordt opgericht na een artikel door R.A. Kollewijn in het populaire tijdschrift Vragen van den dag in 1891. In het artikel Onze lastige spelling; een voorstel tot vereenvoudiging hamert Kollewijn op het belang van de uitspraak, die volgens hem het belangrijkste richtsnoer bij de spelling zou moeten zijn. ‘Mensch’ en ‘Nederlandsch’ moeten ‘mens’ en ‘Nederlands’ worden, Russisch moet volgens hem voortaan als ‘Russies’ geschreven worden en ‘moeilijk’ als ‘moeilik’. Een aantal van de voorstellen om de spelling te vereenvoudigen van de groep rond Kollewijn worden pas in 1946 en 1947 van regeringswege in België en Nederland algemeen ingevoerd.
Vanuit Zwolle wordt actie ondernomen om de Nederlandse taal van nieuwe impulsen te voorzien. Sinds 1890 verschijnen de Zwolsche Herdrukken, historisch letterkundige schooluitgaven ten behoeve van het voorgezet onderwijs. Buitenrust Hettema verzorgt de eerste uitgave: Spaens Heydinnetje van Jacob Cats. In deze reeks bezorgt hij in 1896 Liederen van Bredero.
In 1903 geeft hij samen met J.W. Muller de tekstuitgave Van den vos Reynaerde (het Comburgse handschrift (A)) uit. Deel II, waarin de inleiding, aantekeningen en woordverklaringen worden opgenomen, geeft Buitenrust Hettema alleen uit. Tussen hem en Muller ontstaat een groot meningverschil over het uitgeven van oude teksten. Buitenrust Hettema is voorstander van het zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijk tekst blijven en benadert daarmee het diplomatisch uitgeven volgens de normen van de ‘Leidsche school’. Muller daarentegen is een fervent aanhanger van de ‘Duitsche methode’. Deze methode wil, indien er meerdere niet omgewerkte teksten voor handen zijn, via tekstreconstructie komen tot de ‘urtext’. In 1908 besluit Muller niet meer aan deel II mee te werken. De irritaties lopen bij hem te hoog op, zeker nadat bekend wordt dat Degering een nieuw handschrift (F) ontdekt heeft. Muller wil met behulp van deze tekst en hs A de oorspronkelijke tekst van Van de vos Reynaerde reconstrueren. Buitenrust Hettema wil niet langer wachten en gaat alleen verder. Over deze breuk meldt Buitenrust Hettema in het voorbericht van deel II dat deze ‘met wederzijds goedvinden’ heeft plaatsgevonden.
Buitenrust Hettema heeft zich van begin af aan ingezet voor de ontwikkeling van de Friese ‘memmetael’. Van zijn hand verschijnen sinds 1887 bloemlezingen in drie delen over Oud-, Middel- en Nieuw-Fries. Ook schrijft hij in 1888 een dissertatie Bijdragen tot het Oud Friesch Woordenboek waarmee hij promoveert aan de Leidse Universiteit. Zijn belangstelling voor de Friese taal en geschiedenis resulteert in een boek over de Friese plaatsnamen (1896-1899). Hij wordt ook gevraagd mee te helpen aan de totstandkoming van een Fries woordenboek. Maar als de opdracht om financiële redenen te beperkt wordt, stapt hij uit de redactie.
In 1891 ziet het tijdschrift Taal en Letteren het levenslicht. Hij zal aan dit tijdschrift, waarin aandacht wordt besteed aan de wetenschap en onderwijs in de Nederlandse taal, zestien jaar leiding geven en tal van artikelen plaatsen over de meest uiteenlopende onderwerpen op het gebied van taalkunde en historische letterkunde.
In 1895 wordt hij betrokken bij de oprichting van de stichting Algemeen Nederlands Verbond (ANV) in Gent. De initiatiefnemer is Hippolyte Meert (1865-1924), een leraar Nederlands te Brussel. In 1897 wordt op een letterkundig congres in Dordrecht ook een ANV opgericht. Beide stichtingen smelten in 1898 samen en Buitenrust Hettema wordt als lid van het hoofdbestuur van het Gentse ANV gevraagd tevens groepsbestuurslid te worden voor de Nederlandse tak van het ANV. Hij blijft lid van dit ANV totdat hij in 1917 besluit naar Gent te gaan.
Zijn belangstelling voor minderheidstalen binnen het Nederlands (o.a. het Fries en het Vlaams) uit zich ook in zijn lidmaatschap van de Zuid-Afrikaanse Vereniging. Vanaf 1900 verschijnen in Taal en Letteren artikelen over het onderlinge verband tussen het Fries, het
Nederlands en het Afrikaans. Begin 20ste eeuw wordt hij gevraagd om een professoraat op zich te nemen in de op te richten Universiteit van Johannesburg. Om onduidelijke redenen is het zover niet gekomen. Buitenrust Hettema blijft zich in Nederland inzetten voor zowel het Fries als het Nederlands. Als enige Nederlander levert hij bijdragen aan het Duits-Vlaamse tijdschrift Germania (1898-1905) en enkele artikelen aan het periodiek van de Verein für niederdeutsche Sprachforschung.
In 1917, de oorlog (1914-1918) is nog in volle hevigheid gaande, vraagt het Duitse bezettingsbestuur van de vernederlandste (toen nog) Hogeschool te Gent hem professor te worden met als leeropdracht de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde en encyclopedie der Germaanse filologie. Buitenrust Hettema aarzelt lang om het professoraat te aanvaarden. Zijn gezondheid is achteruit gegaan na een operatie aan zijn schildklier. ‘Maar’, zo beschrijft Schepers in het levensbericht in de Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden (1922-1923), ‘zijn plichtsgevoel overwon zijn vrees’. De afloop van de oorlog is nog ongewis. Als de geallieerden de oorlog zouden winnen, zou de Gentse Universiteit Franstalig blijven. Winnen echter de Duitsers dan zou Duits de voertaal worden. De voertaal aan de Gentse Hogeschool was na de oprichting door Willem I van Oranje tot de scheiding met Nederland in 1830 het Latijn. Van 1830 tot 1930 gold het Frans als voertaal en een tweetalig stelsel. De Franse professoren weigeren onder de Duitse bezetting nog les te geven. Van het docentencorps blijven slechts acht Vlaamse docenten over. De vervlaamsing is tijdelijk gelukt. Onder de leus: ‘Noch Frans, noch Duitsch’ laten in 1918 circa vierhonderd studenten zich inschrijven aan de Vlaamse Hogeschool te Gent. Buitenrust Hettema opent met een college over Bredero. Ook de Reynaert behandelt hij in dat eerste jaar. Nog voordat de oorlog eindigt, wijken de Gentse professoren per trein uit naar Nederland. Buitenrust Hettema was toevallig al in Nederland. Met het eind van de oorlog komt er ook een voorlopig einde aan de Nederlandstalige Hogeschool in Gent. Pas in 1930 wordt het Nederlands als voertaal ingevoerd.
Als hij in 1919 ontslag neemt als leraar in Zwolle blijft hij onvermoeibaar verder werken als privaatdocent aan de Universiteit van Utrecht. Bij de uitgeverij Tjeenk Willink brengt hij in 1922, enkele maanden voor zijn overlijden, Humoristen in de XIXe eeuw uit, de derde uitgave van de in 1922 gestarte serie over Nederlandse schrijvers. Ook bespreekt hij nog een boek over het Afrikaans in Onze Eeuw.