Ontwikkeling en karakterisering
Van Bolhuis heeft zich op taalkundig gebied in eerste instantie verdienstelijk gemaakt door in
1776 een uitgave te bezorgen van een beknopte spraakkunst van Klaas Stijl, onder de titel
Beknopte aanleiding tot de kennis der spelling, spraakdeelen, en zinteekenen van de
Nederduitsche taal; ten dienste van mingevorderden, naar den nieuweren smaak, ter uitgave
opgesteld door Klaas Stijl, na des schrijvers tusscheninvallenden dood uitgegeven,
aangeprezen in eene Voorrede, en voor de helft vermeerderd met bijgevoegde aanmerkingen,
die den weg openen tot dieper en uitgestrekter onderzoek, door Lambertus van Bolhuis [...].
Dit werk werd herdrukt in 1778, 1787 en 1802.
Bolhuis' uitgave van de spraakkunst van Stijl is vooral interessant vanwege de talrijke
geleerde annotaties, die laten zien dat Van Bolhuis grondig studie had gemaakt van hetgeen er
op het gebied van de Nederlandse taalkunde was verschenen. Verder geeft Van Bolhuis ook
een groot aantal dialectologische waarnemingen inzake het Gronings. Zijn excursies op dit
gebied zijn weliswaar fragmentarisch, maar in principe toch systematisch en zuiver. Aan de
Beknopte aanleiding voegde Van Bolhuis ook een aanhangsel toe, namelijk een verhandeling
over de ‘geslachten der zelfstandige naamwoorden’ en een steeds uitgebreide ‘Geslachtlijst’,
die gebaseerd was op het werk van Lambert ten Kate (1674-1731) en op de bekende
geslachtslijst van David van Hoogstraten (1658-1724) in de opeenvolgende edities van
Adriaan Kluit (1735-1807).
Na zijn verkiezing tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden in
1780 - hij werd voorgedragen als ‘eenen Taalkundigen, die zich reeds eenigen roem
verworven heeft, door deszelfs aanteekeningen op de Spraakkunst van R. [sic] Stijl’ - leverde
hij enkele jaren later, in 1783, een lijstje met Groninger dialectwoorden, waarschijnlijk
bedoeld als bijdrage aan het woordenboek van de Maatschappij, die hem met het
lidmaatschap had geëerd. In de eerste decennia van haar bestaan namelijk had de
Maatschappij, opgericht in 1766, nogal wat dialectmateriaal bijeengebracht ten behoeve van
een belangrijk project, te weten de samenstelling van een ‘Algemeen Omschrijvend
Woordenboek der Nederduitsche Taal’. In dat verband waren ook de streektaalvormen van
belang. ‘Hopende de Maatschappij’, aldus de Handelingen van 1778, ‘met den tijd, van ieder
onzer Provintien, een Idioticon te verzamelen, zoo volkomen, als het door de samenwerkende
poogingen van de Taalkundige Leden onzer Maatschappye, zal kunnen gemaakt worden.’
In 1793 publiceerde Van Bolhuis een Beknopte Nederduitsche Spraakkunst, als
antwoord op een ten tweede male door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen
uitgeschreven prijsvraag inzake ‘een beknopte en telkens met voorbeelden opgehelderde,
Nederduitsche Spraakkunst’. Het boekje, met ‘de gouden eerprijs bekroond’, werd in 1799,
1803 en 1804 herdrukt.
Deze spraakkunst was in eerste instantie bedoeld voor de onderwijzer. Het boek is vooral
een handzame normatieve schrijftaalgrammatica van zo'n honderd bladzijden. Het startpunt is
niet de spelling, zoals bij Stijl, maar het ‘verstaan’ van ‘wat een ander meent’; vandaar komt
Van Bolhuis uit bij onderdelen als lezen, het begrijpen van de zin der woorden, en het spreken
en schrijven. De spraakkunst heeft verder grotendeels een klassieke opbouw: letters, klanken,
woordsoorten, en bevat in feite geen zinsleer. Er wordt ingegaan op de betekenis en in het
laatste gedeelte wordt veel aandacht besteed aan spelling en interpunctie als onderdelen van
het schrijven.
Ten onrechte werd aan Van Bolhuis ook wel het auteurschap van een eveneens door de
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen uitgegeven Grammatica (1814) en een Syntaxis
(1810) toegeschreven. Deze werken zijn echter samengesteld door de Leidse hoogleraar
Matthijs Siegenbeek (1774-1854).