Proeve van liederen en gezangen voor den openbaaren godsdienst
(1802)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij
[pagina 76]
| |
Dat d'aarde zig in U verblij!
Der volken schaar U heilig zij!
De woestenijen van u galmen!
Ach! dat geen zondaar U veragt';
Maar 't verst vervreemd en 't blindst geslagt
Uw zetel eer' met blijde psalmen!
Uw Zoon heeft ons een rijk gestigt;
Een zalig rijk van deugd en licht.
Ach! laat het in en om ons bloeien!
Zijn grenspaal brei zig spoedig uit!
Doe Gij, wat in dien hof ontspruit,
Door zon en regen welig groeien!
De vijand, die uw eer begrimt;
En, waar hij kan, den troon beklimt,
Betoover nooit ons hart en zinnen!
Dit oorlog weet van geen verdrag;
Met wien men vrede sluiten mag:
Hier geldt het: sterven of verwinnen!
| |
[pagina 77]
| |
Maar d'overwinning is nabij.
Wie sterven mogen, nimmer wij.
Hij, die gezegd heeft: gij zult leven!
Is aan uw rechtehand gezet;
En heeft den draak zijn kop verplet,
Om ons dat eeuwig rijk te geven.
Hij, die, verhoogd, den troon beklom,
Bedreigt, verstrooit, verslaat alom,
Die 't klimmend rijk verwoed bespringen.
In storm en onweêr groeit het aan;
Ja, aard' en hemel moog vergaan,
Het tart die standverwissellingen.
Wij bidden niet vergeefsch: ‘o Heer!
Uw rijk neem' toe in magt en eer!’
Schoon storm en stroom vernielend bruischen;
Het zal, (nu slegts een handvol graan)
Op eeuwig' akkers, goudgeel staan;
En als de cedren Libans ruischen.
| |
[pagina 78]
| |
Wat U beledigt; ons verlaagt;
Aan 't heil der schepping nijdig knaagt;
Slaat eens zijn ijzren vuist in stukken.
Uw Zoon, o Vader! eindigt niet,
Eer Hij, voor uwen zetel, ziet,
Zijn vrienden staan, zijn vijand bukken.
Dan geeft Hij 't rijk U, Vader! weêr;
Dan blinkt voluit uw magt en eer;
En Satans laatste troon zal vallen.
Dan juicht de schepping ongestoord;
Dan treedt die volle middag voord,
Waarop Gij 't al zult zijn in allen.
|
|