De zangvogeltjes. Deel 7
(1899)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend
[pagina 46]
| |
1. hoo - ge rots. De gol - ven brui-sen en schui men, De
gol - ven brui - sen en schui-men, Hij tart het golf- ge-
klots. Hij tart het golf- ge- klots. De gol-ven brui-sen en
schui - men, Hij tart het golf - ge - klots.
2. ren wijd heen. De win - den ra - zen en gie - ren, De
win- den ra - zen en gie - ren, Geen steen valt naar be-
neên. Geen steen valt naar be - neên. De win-den ra - zen en
gie - ren, Geen steen valt naar be - neên.
3. woud ge - plant. Het on-weer teis-tert zijn blaad'ren, Het
on - weer tei - stert zijn blaad-ren, Hij zelv'houdt nochtans
stand. Hij zelv' houdt nochtans stand. Het onweer teis-tert zijn
blaad- ren, Hij zelv' houdt nochtans stand.
4. ren en rots. Zij groe neu steeds als de blaad'ren, welk
on - ge - val mo - ge naad-ren, 't Zij storm of golf- ge-
klots. 't Zij storm of golf- ge-klots. Welk on-ge- val mo - ge
naad - ren. 't Zij storm of golf - ge - klots.
|
|