het 2e waterstaats-district des Rijks, bevattende de provincien Friesland, Noord- en Zuid-holland, Utrecht en Zeeland.
In 1823 werd hem door de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem de gouden eereprijs, eene door Z.M. bepaalde premie, en het lidmaatschap toegewezen voor eene verhandeling over de afdamming van het IJ. In 1826 werd hij lid van het Bataafsch genootschap van proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam; voorts lid van de 1e klasse van het Kon. Ned. Instituut, en van het provinciaal Utr. genootschap. Z.M. benoemde hem in 1834 tot ridder der orde van den Nederl. Leeuw, en schonk hem in 1843 een bijzonder blijk zijner gunst. Hij overleed te 's Hage 23 Febr. 1847.
Zie Konst- en Letterb. 1847, D. I. bl. 193 volgg.; Verslag der vergad. van het Prov. Utr. Genoots.; Verslag van de alg. vergad. van het Kon. Ned. Inst. 1847; Kron. v.h. Hist. Genoots. D. III. bl. 111, 112, 127.