kende die’, schrijft Immerzeel, ‘op eene zoo verwonderlijk kunstige en natuurlijke wijze, dat zij den toeschouwer als bij dergelijke gebeurtenissen zelven verplaatsten en hem wegsleepten door het vuur zijner verbeelding en de kracht en waarheid der uitdrukking. Rijk in ordonneren, treffend in zijne effekten, naauwkeurig in het teekenen, zelfs van de zwaarste positien van paarden en krijgsvolk in het heetst van het vuur, onnavolgbaar meesterlijk in zijne geestige pen- en penseelsbehandeling, heeft al het teekenwerk van Langendijk een zoo kunstig karakter, dat het door de bedrevenste hand niet naar eisch te copieren is, vooral ziet men hem in zijne kracht in composities met niet te kloeke stoffaadje.’ Dat ook in grootere figuren zijne meesterhand kennelijk is blijkt onder anderen uit zijne door M. de Sallieth zoo breed en voortreffelijk gegraveerden slag bij Nieuwpoort en onderneming op Chattam. Zijne teekeningen, meestal omgetrokken met spijkerinkt en afgewerkt met O.I. inkt, zijn zeldzaam en worden vooral te Rotterdam bij kunstliefhebbers en inzonderheid bij den zoon van den heer Lokhorst, zijn groote beschermer, bewaard. In de verzameling van Teylers stichting vindt men 48 uitmuntende teekeningen,
krijgstooneelen voorstellende. Ofschoon er kabinetstukjes met paarden en gevechten van hem voorkomen, acht men echter zijn schilderwerk minder.
Kramm geeft een uitvoerig berigt over zijn etswerk en noemt de zeldzaamste op. Ook vindt men bij hem een belangrijk berigt over de portretten van dezen beroemden kunstenaar.
In het Museum-Boymans te Rotterdam, vindt men zijn door zijn vriend, Jan Baptist Scheffer, de vader van den beroemden Arend Scheffer, vervaardigd portret, waarnaar eene gravure uitgaat. Ook bevinden zich twee min bekende portretten van hem in het Prent-kabinet van de Akademie te Leyden. Hij is door Bemme geëtst. Gerard van Nijmegen vervaardigde een gedicht ter eere van dien grooten kunstenaar. Ongelukkig gehuwd en te weinig zelfkracht bezittende om zich mannelijk boven zijn noodlot te verheffen, zocht Langendijk zich troost in verdoovende middelen. Hij stierf den 15 December 1805.
Zie behalve van Eynden en van der Willigen, en Nagler, Immerzeel, Lev. der Holl. en Vl. Schild. D. II. bl. 157; Kramm, Lev. der Holl. en Vl. Schild. D. III. bl. 946; Nieuwenhuis, Woordenb. van Kunst en Wetensch. o.h.w. Collot d'Escurij, Hollands roem in Kunst en Wetensch. Cat. van Dam van Brakel, bl. 61; Muller, Cat. van Portretten.