meenende dat uit het te verleenen octrooi hoogst nadeelige gevolgen voor haarzelve zouden ontspruiten. Zij ontwikkelde hare bezwaren in een breedvoerig adres, bij de staten van Holland en West-Friesland ingediend. Het hoofdbezwaar was, dat in het enkele gewest Holland, twee gelijksoortige genootschappen zouden bestaan, in strijd met de brieven van octrooi, haar door de staten vroeger, en wel bepaaldelijk den 30 Julij 1761 als Hollandsche maatschappij der wetenschappen verleend. Dit adres werd met breedvoerige aanmerkingen door de directeuren van het Bataafsch genootschap wederlegd, die dan ook de voldoening smaakten dat het verlangde octrooi hun bij resolutie der staten den 5 Julij 1770 verleend werd, waarop aldra het programma, van eenige prijsvragen vergezeld, in 't licht kwam.
Hoogendijk had de voldoening van het door zijne opofferingen en toedoen tot stand gebragte genootschap te zien bloeijen en de uitgave van eenige deelen van deszelfs werken te beleven. Het eerste deel verscheen in 1774 en van dien tijd af tot in 1794 zagen 12 deelen in 4o. het licht. De Nieuwe Verhandelingen sedert 1800 tot op heden in 8o. verschenen tellen 12 deelen. Van het plan en de grondwetten des genootschaps zijn twee uitgaven, die van 1771 en 1843. Men vindt van hem eene Beschrijving en afbeelding van een nieuwen pyrometer of vuurmeter in de aangek. werken 1774, D. 1, bl. 211.
Zie Algem. Konst- en Letterb., D. I. bl. 13; Vervolg op Wagenaar, Vad. Hist., D XXIV. bl 170; Vergelijk D. IX. der Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap; Ned. Merc., D. XXIX. bl. 78-80; Ned. Jaarb. 1770, bl. 1001-1042, 1302; verder de schrijvers aangehaald in het Vervolg op het Penningwerk van van Loon, St. VI. bl. 41, 42; W. Steven, Hist. of the Scott. Church.