[Mr. Jacobus Cras]
CRAS (Mr. Jacobus), geboren te Batavia, den 25sten Februarij 1715, was de zoon van Hendrik Cras, justitieraad en baljuw aldaar en diens vrouw Elisabeth Tedingh. Hij werd op zijn achttiende jaar tot meester in de regten bevorderd aan de Leidsche hoogeschool, en woonde, de praktijk uitoefenende, eerst te Leiden daarna te Harderwijk, alwaar hij tweemalen op de nominatie van hoogleeraar in de regten stond. Sedert het jaar 1746 vestigde hij zich als advokaat te Wageningen en werd in 1750 benoemd tot inspecteur over 16 collect kantoren van de stad Leiden, alsmede over die van 44 dorpen, onder het ressort van Leiden behoorende. Na het verliezen van zijn ambt, vertrok hij met zijn gezin weder naar Wageningen.
Hij was gehuwd den 6den September 1733 met Geertruid Bosch, van 's Gravenhage, dochter van David Bosch en van Wendelina van Alphen, en nadat hem op den 7den November 1767 door gecommiteerde raden brieven van abolitie waren verleend, waarbij een in 1755, wegens pligtverzuim in zijn ambt geslagen vonnis werd te niet gedaan, en hij hersteld werd in zijne eer en reputatie en van alle misdaad en schuldig verzuim vrij verklaard, stierf hij den 7den Julij 1784 en werd te Wageningen in de kerk begraven. Hij wordt van wege zijne geleerdheid zeer geprezen, ofschoon daarvan geene bewijzen in druk zijn uitgegaan. Zijne vrouw overleed te 's Graveland den 17den December 1802. Hun zoon volgt.
Zie Bouman, Geschied. van de Geld. Hoogesch., D. II. bl. 161, 162, 246; de Navorscher, D. IV. bl. 42, D. V. Bijblad, bl. XVI. D. VII. bl. 233.