voerde het bevel over de Argo van 36 stukken, waarmede hij in 1794 in het Nieuwe diep lag.
In 1798 was hij op nieuw in zeedienst getreden bij de Bataafsche republiek, hetwelk hij vroeger geweigerd had en bevond zich in dat jaar, onder het eskader van den Schout bij Nacht Story, dat met 5000 man troepen onder den Generaal Daendels naar Java zou uitzeilen. Zoodra het de linie voorbij was, zou Story den rang van Vice-Admiraal en de Kapiteinen van Braam en van Capellen dien van Schout bij Nacht verkrijgen. Doch het kwam zoo ver niet, de Schout bij Nacht Story vond zich in 1799 genoodzaakt zijn eskader aan de Engelschen over te geven, hetzij dat zijn beleid niet genoegzaam was, of dat de oproerigheid van het zeevolk hem en de zijnen belette de vloot te verdedigen; ten minste van Braam die het bevel had op het schip Leyden van 64 stukken, verklaarde beducht te zijn, dat allerbedenkelijkste gevolgen zouden voortkomen uit den oproerigen geest van het volk. Op de Washington, het vlaggeschip, weigerde het volk te vechten, ofschoon Story en van Braam hun zelfs met bedreigingen tot hunnen pligt aanzette. Doch het word gevraagd, wat van Braam ongeroepen in dezen nood op het Admiraalschip te doen had, daar zijn eigen volk ook in opstand was. Hoe het zij, de vloot werd overgegeven. Story, van der Capellen, van Braam en Kolff werden verklaard, meineedig, eerloos en infaam, en hun leven te hebben verbeurd, gecasseerd en ten eeuwigen dage gebannen, met bedreiging des doods, zoo zij weder in het land kwamen. Kolff was het ontvlugt, waar van Braam zich in ballingschap heeft opgehouden is niet bekend, doch in 1814 werd hij en anderen die nog leefden, in zijne eer en vroegeren rang hersteld en den 1 Julij
1814 tot Vice-Admiraal bevorderd. In April 1817 vertrok hij als zoodanig met het fregat de Frederika naar de Middellandsche zee om het kommando over 's Lands eskader aldaar van den Vice-Admiraal van de Capellen over te nemen, later schijnt hij het bevel gehad te hebben over een eskader in West-Indiën. Hij overleed den 17 Mei 1822, na tot Ridder der Militaire Willemsorde te zijn benoemd en in den Adelstand te zijn verheven, met het predicaat van Jonkheer.
Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D. XIV. bl. 412, 414, 416, 417, D. XXVII. bl. 430, D. XLI. bl. 186; Vonk, de landing der Engelschen in Noord-Holl. D. I. bl. 48 noot, 51, 53, 55; Stuart, Jaarb. van het Koningr. der Nederl. 1817 St. I. bl. 380; de Jonge, Ned. Zeew. D. VI. St. I. bl. 406, 562; St. II. bl. 340, 343, 359, 371, 377, 387, 396, 398, 400, uit partikuliere berigten aangevuld.