| |
| |
| |
| |
| |
| |
Document
Sjoerd van Faassen
Een aanvulling op Brieven van E. du Perron
Het Letterkundig Museum verwierf recentelijk door bemiddeling van de Utrechtse antiquaar André Swertz een tweetal tot dusverre onbekende brieven van E. du Perron (1899-1940) aan Victor E. van Vriesland (1892-1974).
De brieven van Du Perron zijn verzameld in acht delen Brieven, die van 1977 tot en met 1984 verschenen bij uitgeverij G.A. van Oorschot in Amsterdam. In 1990 verscheen vervolgens een negende deel, dat een nalezing en registers omvat. Sinds de uitgave van Du Perrons Brieven duiken met enige regelmaat onbekende brieven van hem op. Het Letterkundig Museum heeft in zijn toenmalige Jaarboek al een aantal keren een aanvulling op de brieveneditie van Du Perron gepubliceerd: in 1993 brieven aan N.A. Donkersloot, uitgeverij Van Loghum Slaterus en Arthur van Schendel; het jaar daarop brieven aan M. Nijhoff, Davida Simons-Posthumus, H. Marsman en J. Greshoff; en in 1996 twee brieven aan Suzanne Lonneux en haar latere echtgenoot Pascal Pia.
In de veiling van Bubb Kuyper te Haarlem van 25-28 november 2008 (waarvan ook de in Zacht Lawijd 8/1 gepubliceerde brieven van R.N. en A. Roland Holst afkomstig waren), werd een op 23 oktober 1931 te dateren brief aan Van Vriesland verworven. Deze brief was ingebracht door de erven van de textielhandelaar Ernst Lampe (1919-2000).
Nadien werd een tweede brief van Du Perron aan Van Vriesland aangekocht, te dateren op 11 april 1932, bij Aioloz Amsterdam Book & Print Auctions, waar op 16 mei 2009 de collectie van een verzamelaar geveild werd die in de veilingcatalogus met ‘x’ wenste te worden aangeduid. Achter die letter verschuilt zich, naar verluidt, een befaamde antiquaar uit de buurt van Utrecht.
| |
| |
Victor E. van Vriesland verzorgde sinds 1930 de poëziekroniek van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Eind 1931 verving hij eerst enige tijd de ernstig zieke redacteur Kunst & Letteren van die krant om omstreeks mei 1932 vast benoemd te worden op die post. Hij verhuisde toen naar Rotterdam. In 1934 en 1935 zou Van Vriesland met Menno ter Braak en S. Vestdijk deel uitmaken van het Nederlandse contingent in de redactie van Forum, waar Du Perron net was vertrokken. Du Perron had Van Vriesland begin 1930 leren kennen op de Amsterdamse kunstenaarssociëteit De Kring. ‘Ik heb, achteraf gezien, meer gehad aan Ter Braak’, schreef Van Vriesland over Du Perron in zijn herinneringen, ‘maar mijn gevoelscontact met Du Perron was groter. Hij stond mij zeer na. Al zijn denken werd gevoed door zijn emoties, hij had het altijd over zichzelf en zijn gevoelens, en daar waren veel bijna maniakale waandenkbeelden bij. Hij achtte zich altijd vervolgd en hij was ziekelijk overgevoelig voor de bejegening die hij trof.’ Van Vriesland had tijdens de beurskrach van 1929 zijn familiekapitaal verloren. In Rotterdam kon hij zich de eerste tijd geen eigen woonruimte veroorloven. Hij woonde toen in het gebouw van de nrc in de Eendrachtstraat op een petieterig kamertje boven de drukpersen. Later vond hij een klein appartement aan de Leuvehaven, boven een wijnhandel. ‘Erg gevaarlijk’, memoreerde Van Vriesland in zijn al genoemde herinneringen. Van Vriesland verkeerde in Rotterdam met collega-schrijvers en dito journalisten als Ter Braak, Jo Otten, Ben Stroman, Wim Wagener en Doeke Zijlstra, de directeur van uitgeverij van Nijgh & Van Ditmar. Zijn huis was een zoete inval, waar volgens zijn collega Gerard Zalsman ‘heel Rotterdam en Amsterdam elkaar ontmoette’. Dankzij Van Vriesland werd volgens Stroman ‘zo'n voze nacht een sprankelend feest van
kwinkslagen’. Zijn hofmakerij van Ter Braaks zuster Truida zorgde in die tijd geregeld voor een geprikkelde sfeer tussen Van Vriesland en Ter Braak. In januari 1938 werd Van Vriesland eindredacteur (in de praktijk hoofdredacteur) van het weekblad De Groene Amsterdammer en verhuisde terug naar Amsterdam. Zijn vriendschap met Du Perron was toen echter al verflauwd. Zowel het redacteurschap van de nrc als dat van De Groene was een begerenswaardige positie; beide gaven veel invloed in het literaire veld.
Van Vriesland heeft al tijdens zijn leven zijn immense archief aan het Letterkundig Museum overgedragen, maar her en der zwerven nog documenten rond, die in een eerder stadium van dat archief moeten zijn losgeraakt. Van Vrieslands enorme bibliotheek is na de dood van zijn laatste echtgenote, de actrice Adrienne Canivez (1910-1992), geveild; ook in sommige boeken bleken zich destijds documenten te verschuilen.
Beide recent door het Letterkundig Museum verworven en nu gepubliceerde brieven zijn ongedateerd; de enveloppe die bij de tweede brief is gevoegd, blijkt daar niet bij te horen en is daarom voor de plaatsing van de brief binnen de chronologie van geen waarde. Beide brieven zijn echter op grond van de inhoud wel min of meer te dateren.
| |
| |
| |
1003a. Aan V.E. van Vriesland: Den Haag, vermoedelijk 23 oktober 1931
Den Haag, Van Imhoffstr. 16 Vrijdag.
Beste Vic,
Ik begrijp evenmin als jij waarom Stols zoo lang met dat Fransche gedicht wacht. Schrijf hem een briefkaart erover en zeg hem dat, als hij het niet plaatsen wil, hij het maar aan mij moet zenden voor Forum. Het gedicht dat je thuis hebt, moet je mij ook maar zenden; als het eenigszins gaat, plaatsen we beiden in Forum 2 (Februari); nr. 1 is boordevol.
Maar what about je leiderschap aan de cahiervorm van de V.B.? Wat komt daar allemaal in? Is Godius niets voor je? Ik weet zeker dat ik deze heele eerste lezing vrij radicaal omwerk; maar als je het zooals het daar ligt, hebben wilt, geef ik het je met genoegen. Je kunt er ook fragmenten uit lichten. Van Wessem vindt dat verhaal ook goed, dus... - Maar de titel (... E poi muori) bevalt mij niet, bedenk dus iets anders. Als ik je het ms. geef, moet je het verder, geheel naar eigen smaak, ‘bezorgen’. Maar geef mij wèl de lijkjes terug, van al wat je niet drukt, want een andere copy bezit ik niet.
Ik denk er over weer weg te gaan: misschien kom ik in Amsterdam, misschien ga ik ook resoluut heel ergens anders: Parijs b.v., in afwachting van Stamboel.
Tot ziens, vroeger of later. De hand van steeds je
Ed.
- Ik schrijf je op gewoon papier, maar let op de enveloppe, goddôme!
Du Perron woonde van 30 september tot eind november 1931 in de Van Imhoffstraat nr. 16 in Den Haag, maar gedurende deze periode reisde hij rond 12 oktober drie dagen naar Gistoux, verbleef hij rond 17 oktober enkele dagen bij J.C. Bloem en Clara Eggink in Breukelen en op 28 oktober vergezelde hij J.J. Slauerhoff (die ging kuren in het Zwitserse Merano) tot Keulen, om vandaar via J. Greshoff in Brussel naar Parijs door te reizen. 6 november was hij terug in Den Haag en zegde toen onmiddellijk de huur op. Aan de Belgische dichter Gaston Burssens meldde hij op 13 oktober niet te weten hoe lang hij nog in Den Haag zou blijven. Een dag erna liet hij echter Constant van Wessem (1891-1954) weten er hard over te denken Nederland te verwisselen voor Parijs of - gekscherend, neem ik aan - Constantinopel. Amsterdam als mogelijk toekomstige woonplaats komt ook in een brief van Du Perron aan Marsman van 6 november ter sprake; in die brief wordt melding gemaakt van het feit dat Van Vriesland hem voor een komst naar Amsterdam had warm gemaakt. Mogelijk reageerde Van Vriesland daarmee op bovenstaande brief. Om die reden én omdat Du Perron bij Van Wessem op 14 oktober informeerde naar de ook in bovenstaande brief ter sprake komende veranderingen bij De Vrije Bladen, dateert de hier gepubliceerde brief aan Van Vriesland naar alle waarschijnlijkheid uit de tweede helft
| |
| |
van oktober, vermoedelijk de 16de of de 23ste, die beide op een vrijdag vielen. De enveloppe van deze brief, die Du Perron in zijn postscriptum roemt, is niet overgeleverd en kan dus bij de datering niet van dienst zijn. Omdat Du Perron op 24 oktober ook aan Greshoff schrijft over ‘een prachtige enveloppe’ (die overigens evenmin bewaard is), neig ik naar de tweede datum.
In een brief van de uitgever A.A.M. Stols (1900-1973) aan Van Vriesland van half oktober 1930 spreekt hij over ‘uw fransche gedicht’, dat hij ‘voortreffelijk’ vindt, geschikt acht voor opname in zijn in januari 1931 te starten poëzietijdschrift Helikon, maar liever vervangen ziet door een Nederlandstalig gedicht. In Helikon 1 (1931), nr. 1 (januari), p. 9-10 zou Van Vrieslands gedicht ‘Rekenschap’ verschijnen. Later in dat jaar, in nr. 10 (december), p. 149-151 zouden nog de gedichten ‘De dagslaper’ en het Franstalige ‘Évolution’ in het tijdschrift worden opgenomen. Nadere correspondentie over Van Vrieslands medewerking aan Helikon is niet overgeleverd. In Forum 1 (1932), nr. 7 (juli), p. 440-442 zouden de gedichten ‘Dialogue à contrejour’, ‘Dedicace’ en ‘Na een jaar’ worden opgenomen; het tweede gedicht is daar het enige gedateerde gedicht en draagt het jaartal 1930. Du Perron zou op 6 juni 1932 vanuit Lugano aan zijn mederedacteur Menno ter Braak schrijven: ‘Ik kreeg 3 verzen van Vic, niet onaardig, maar ook niet al te best’. Ter Braak had hem echter op 26 mei 1932 al laten weten die drie gedichten te hebben ontvangen, ‘twee fransche en één hollandsch, alle drie afwijkend van zijn poésie pure-toon en meer in den Forum-toon’. De gedichten zouden worden gebundeld in Herhalingsoefeningen (1935).
Vanaf 1932 tot en met 1938 maakte Van Vriesland deel uit van de redactie van De Vrije Bladen, die in 1932 verder werd bemand door Gerard Walschap en Van Wessem, die sinds jaar en dag het redactiesecretariaat voerde. Vanaf de komst van Van Vriesland verscheen De Vrije Bladen in de vorm van cahiers, waarin telkens het werk van één auteur was opgenomen. In de periode hiervoor waren er verwoede pogingen ondernomen De Vrije Bladen om te vormen en samenwerking te zoeken met de tijdschriftplannen waaruit Forum zou resulteren.
De novelle ‘...E poi muori’ maakt deel uit van de nooit voltooide autobiografische cyclus ‘De Onzekeren’, waaraan Du Perron eind jaren twintig was begonnen en tot aan zijn dood sleutelde. Hoofdpersoon in de novelle is Reinald (in de uiteindelijke versie: Evert) Godius. Du Perron bewerkte het verhaal regelmatig. Op 15 oktober 1930 had hij Van Vriesland erover geschreven: ‘Reinald loopt op zijn einde. [...] Dat andere verhaal zal ik later misschien nog wel eens schrijven, op een heel andere manier. (De Onzekeren.) Dit gaat heeten: Het geval Godius. Als je ervoor voelt, zou ik het jou graag opdragen’. 6 november 1931 meldde Du Perron aan Van Vriesland: ‘Godius breng ik je eerstdaags mee’; de titel blijkt 9 november te zijn gewijzigd in ‘Nog een mijnheer die weggaat’. Hoewel de redactie het voor uitgave accepteerde, zou het verhaal niet als cahier van De Vrije Bladen verschijnen, maar uiteindelijk pas in Groot Nederland 36 (1938), nr. 5 (mei), p. 433-465 worden afgedrukt. Het heeft bij publicatie geen opdracht aan Van Vriesland gekregen.
| |
| |
| |
1100a. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, vermoedelijk 11 april 1932
Gistoux, Maandag
Beste Vic,
Dank voor je terechtwijzing in de n.r.c.; ik hoop nog eens mijn leven te kunnen beteren! Wat die lummel van een Donker betreft, ik ben blij dat ik door zijn pachydermen-edelheid ben heengekomen en hem met mijn opmerkingen naar aanleiding van Schotman tenminste zoo ver heb gekregen dat hij, heel zijn rol vergetend, heeft gemeend zich te moeten wreken. En het meelwurmpje Theun heeft ook nog wat Costeriaansch gif kunnen distilleeren. Vroeger of later antwoord ik nog wel, krachtens de door jou gesignaleerde gewoonte. Ils ne perdent rien pour attendre, en Coster ook niet.
Maar daar schrijf ik je niet voor. Ik zit nu weer in Gistoux en heb van Stols de copy van Mikrochaos terug, waar natuurlijk nog steeds geen letter van gezet is. Ik heb alles nu weer doorgekeken en er kort en goed drie afdeelingen van gemaakt; de 1e, getiteld Vermoeide Jeugd, bevat alles wat behouden werd uit Poging tot Afstand, en wordt nogmaals aan Willink opgedragen; de 2e heet Rose en Geel en bevat de meeste sonnetten uit Parlando + het Gebed b/d H. Dood, en is weer aan Jan van Nijlen opgedragen; de 3e afd. heet Het Verval en bevat nu de heele Hubertus, P.P.C., De Man die Lacht [denk om cursiveringen!], Een Opdracht (uit Barnabooth), Het Huis, de sonnetten In Memoriam, Kolonie, Mystiek terrein, De Katastrofe, Epitaaf, Gli Amanti, De Ronker tot de Verdrevene (oorspr. voor Jany geschreven in Ascona, en in Helikon gepubliceerd), Een Vrouw, Voor S-, het lange gedicht De Wachtende, en Mirliton. Er is zooveel bij dat jouw speciale voorkeur heeft, en het slotvers zou zoozeer voor jou geschreven kunnen zijn, dat je me moet toestaan jou deze afdeeling op te dragen. Dit dan inplaats van die onaffe Mijnheer die weggaat, waarvan later misschien alleen nog maar een paar stukjes en brokjes over zullen blijven in een grootere roman. Ik geloof dat je nù niet bij de ruil verliest en ja zult zeggen. Je zou er me een groot genoegen mee doen; temeer waar dit deel van mijn werk, door je kritiek en je mee-ordenen van het ms. van Mikrochaos, in mijn gedachten veel meer dan dat verhaal met jou is verweven. - Of als je wilt, dan dit èn dat! Maar is dat niet te innig en te veel van het
goede?
Tegen 20 April ben ik weer in Holland terug en ga dan eenige dagen naar Bergen. Daarvóór of daarna hoop ik je in Rotterdam nog te zien. Schrijf me een briefkaart hierheen met je besluit in deze opdracht-aangelegenheid. En hou je taai tusschen de persen. Waarom heb jij nu niet een paar pluimstrijkerijen op rijm voor Hopman† geschreven? Dat staat zoo verdomd goed in de letterkunde en heeft soms nog andere voordeden.
Met hartelijke groet, steeds je
Eddy
Bij deze briefis een enveloppe bewaard gebleven met als poststempel: Bruxelles/Brussel 2-1 1931. Ook in de veiling van Van Vrieslands bibliotheek in juni 1992 zijn brief en enveloppe al als bij elkaar behorend aangebo- | |
| |
den. Ten onrechte, want gezien de inhoud van de brief correspondeert die enveloppe niet met de brief. Op grond van de inhoud en gezien de nagenoeg gelijkluidende terminologie in deze brief en in de hieronder geciteerde brief aan Jan Engelman van maandag 11 april 1932 dateert de brief waarschijnlijk
| |
| |
eveneens van die laatste datum. Du Perron verbleef in deze periode van 6 tot en met 25 april 1932 in Gistoux; 29 april zou hij in Bergen zijn.
In Forum 1 (1932), nr. 4, p. 235-236 had Du Perron de gedichten ‘De bierpiraat’, ‘Voor een paradijsvaarder’ en ‘Twee filmsirenen’ gepubliceerd. De ‘terechtwijzing’ waarvan in de brief sprake is, betreft Van Vrieslands bespreking van de aflevering van Forum in de nrc van 6 april 1932 Av. b. Van Vriesland schreef daarin over Du Perrons bijdrage: ‘E. du Perron draagt een drietal sonnetten bij: in de eerste twee zijn ongetwijfeld nog zijn virtuoze kwaliteiten te bewonderen. Toch vreezen wij dat hij met dit soort werk op een verkeerd spoor is, en zich aan de eenzijdigheden van een bepaalde kant van zijn aanleg kritiekloos overgeeft, terwijl hij de schoonste mogelijkheden van zijn dichterschap in hun verdere ontwikkeling onontgonnen laat’. Alle drie de gedichten bundelde Du Perron overigens in de tweede druk van Mikrochaos (1935).
Anthonie Donker (pseudoniem van N.A. Donkersloot, 1902-1965) was redacteur van het sinds begin 1930 verschijnende Critisch Bulletin, dat afzonderlijk, maar ook als bijvoegsel bij De Stem verscheen. In de nrc van 8 april 1932 Av. e besprak Donker Du Perrons roman Een voorbereiding (1931). Daarin schreef hij onder meer: ‘Er is geen tweede schrijver in ons land die zoo een hooge toon voert, zoo laatdunkend over anderen oordeelt en zich zulk een air van superioriteit veroorlooft als E. du Perron. Daarom begrijp ik de uitgave van een boek als dit niet. Maar daar moet men tenslotte slechts genoeg lak aan anderer oordeel voor hebben, wat aan den heer Du Perron wel toevertrouwd is. Doch hoe kan men in zoo'n boekje als dit belang zien, hoe kan men er überhaupt iets in zien? [...] Daar nu staat mijn verstand bij stil, gegeven de oordeelsscherpte van den heer Du Perron, die op het gebied van prullen toch een expert is en het zijne dus dadelijk als zoodanig had moeten herkennen’. Ter Braak stuurde Du Perron deze bespreking op de dag erop en schreef bij die gelegenheid: ‘Je hebt wel succes met je speldeprikken; zelfs de edele A.D. verliest zijn gentlemanlike manieren. Theun de Vries las ik ook; een goede, domme, maar voor alles edele, gezonde(!) v.c.s.b.-palurk. Ik ken dat type, het lijkt altijd nog wat, maar het is eigenlijk heelemaal niets’. Theun de Vries (1907-2005) besprak Du Perrons roman eveneens uiterst kritisch in Critisch Bulletin 3 (1932), nr. 4 (april), p. 123-125. Hij scheldt daar Du Perron onder meer uit voor ‘Eersten Voorbereider Op Een Nieuw Leven Van Volstrekte Nihiliteit’, omdat deze ‘dit slecht staal van diary niet alleen te representeeren [wenscht] als een proeve van moderne literatuur’, maar ook wil ‘dat men een imbeciel
en caricatuur accepteert als een standaard van nieuwe levensopvatting’. Aan Jan Engelman schreef Du Perron op 11 april: ‘Heb je verder de groote Costeriaansche tegenaanvallen gezien van Theun de Vries en Thonie Donker [...]? Ik ben blij dat ik de pachydermenedelheid van nr. 2 dan toch heb kunnen doorprikken, dat noem ik een succes!’. Net als Donker behoorde De Vries tot de kring van het door Dirk Coster (1887-1956) geleide tijdschrift De Stem. Dat had, evenals de door Du Perron bespotte Vrijzinnig Christelijke Studentenbond, een sterk ethische inslag. Du Perron ergerde zich al sinds midden jaren twintig aan
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Coster, maar was door deze in mei 1931 openlijk uitgedaagd in een essay zijn bezwaren tegen Coster te onderbouwen. Vanaf die tijd rommelde het tussen beide kampen. In juli 1932 zou in Forum, tot grote woede van Costers vazallen, Uren met Dirk Coster beginnen te verschijnen, Du Perrons definitieve afrekening met Coster en diens gedachtegoed.
In Forum 1 (1932), nr. 4 (april), p. 267-269 had Du Perron een baldadig stukje gewijd aan Johan W. Schotman (1892-1976), die in een bespreking van de eerste aflevering van Forum in Nederlandsche Bibliographie 77 (1932-1933), nr. 1 (februari 1932), p. 1-3 onder meer had geschreven: ‘[...] voor dit “vlerken” gezwets, voor deze pueriele groeistuipjes, is nu een nieuw tijdschrift nodig. Coster wordt naar den achtergrond geduwd door hun spitse ellebogen, want ze vrezen den ernst en alles wat meerdere waarde heeft’.
De kopij van de dichtbundel Mikrochaos lag bij de drukkerij Boosten & Stols in Maastricht. Op 27 februari 1932 had Du Perron aan Greshoff geschreven: ‘Het ms. van Mikrochaos bleef weg. Wil je Sander [Stols] nu zeggen (liefst dadelijk) dat hij nu aan Maastricht schrijft het hem te zenden, aangezien het anders hier [= Voorburg] te laat komt en misschien wegraakt?’. In april had Stols nog niets aan de voorbereidingen gedaan, blijkt uit een brief van Greshoff; pas eind mei ontvangt Du Perron een drukproef. Mikrochaos zou in september 1932 bij A.A.M. Stols te Brussel & Maastricht verschijnen. De indeling van de gepubliceerde bundel wijkt maar minimaal af van Du Perrons opgave. Als frontispice is in de bundel een tekening van de met Du Perron bevriende schilder Carel Willink (1900-1983) afgedrukt. Aan hem is inderdaad de afdeling ‘Vermoeide jeugd’ opgedragen, net zoals de afdeling ‘Rose en geel’ opnieuw een opdracht aan de Brusselse dichter Jan van Nijlen (1884-1965) kreeg. De derde afdeling wordt aan Van Vriesland opgedragen. Het dertiende gedicht in deze afdeling is het gedicht ‘De ronker tot de verdrevene’, dat gepubliceerd werd in Helikon 1 (1930), nr. 6, p. 87 en er de datering ‘Ascona, Dec. 1929’ kreeg; de daar geplaatste opdracht ‘Voor J.’ aan A. (Jany) Roland Holst (1888-1976) werd niet herhaald in Mikrochaos.
Frits Hopman (1877-1932) was vanaf juni 1927 redacteur Kunst en Letteren geweest van de nrc. Na een lang ziekbed was hij op 4 maart 1932 overleden. Tijdens zijn ziekte was Hopman eerst vervangen door U. Huber Noodt, maar toen die vertrok, vroeg Hopman Van Vriesland diens plaats in te nemen. Na Hopmans dood solliciteerden zo'n dertig sollicitanten naar de vrijgekomen post, onder wie de schrijvers J. Greshoff en J.W.F. Werumeus Buning; ook Ter Braak had nog even overwogen te solliciteren. Eind april/ begin mei was de sollicitatieprocedure afgerond, want op 3 mei 1932 schreef Greshoff aan de uitgever A.A.M. Stols: ‘Vic. E. vVr is tòch opv van Hopman geworden. Dat doet mij veel plezier voor ZEd. en... voor ons ook. Want het is toch wel prettig om daar een bevriende mogendheid te hebben zitten!’.
Ten slotte: op grond van de (nu: lege) enveloppe kunnen we ervan uitgaan dat er nog ergens een brief van Du Perron aan Van Vriesland van rond 2 januari 1931 rondzwerft.
| |
| |
| |
Bronnen
Menno ter Braak & E. du Perron, Briefwisseling 1930-1940 (1). G.A. Van Oorschot, Amsterdam 1962. |
Salma Chen & S.A.J, van Faassen (ed.), ‘Beste Sander, Do it now!’. Briefwisseling J. Greshoff - A.A.M. Stols (1), 1922-1941. Letterkundig Museum, 's-Gavenhage 1990. |
C. van Dijk, Helikon. Het tijdschrift, de reeks. De Klencke Pers, Oosterhesselen 1990. |
Willem Mooijman (ed.), Forum. Brieven, citaten, dokumenten en knipsels. Letterkundig Museum / Nijgh & Van Ditmar, 's-Gravenhage/Rotterdam 1969. |
J.F. Geerds & J.M.J. Sicking, De Vrije Bladen. Bibliografische beschrijving, analytische inhoudsopgave, index. Thespa, Amsterdam 1975. |
Léon Hanssen, Sterven als een polemist. Menno ter Braak 1902-1940 (2). Balans, Amsterdam 2001. |
E. du Perron, Brieven ii, 1 januari 1930-31 maart 1931. G.A. van Oorschot, Amsterdam 1978; Brieven iii, 1 april 1931-31 december 1932. G.A. van Oorschot, Amsterdam 1978; Brieven ix, Nalezing 26 september 1920-9 mei 1940 en Algemeen register. G.A. van Oorschot, Amsterdam 1990. |
Trudy Sas, ‘Forum en De Vrije Bladen’, in: sic 4 (1989), nr. 4, p. 4-20. |
Kees Snoek, E. du Perron. Het leven van een smalle mens. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 2005. |
Ben Stroman, ‘In memoriam Rotterodami’, in: Victor, het boek der vrienden. Een literaire parade ter ere van Victor E. van Vriesland. De Spieghel, Amsterdam 1947, p. 148-151. |
Veilingcatalogus Bubb Kuyper, Haarlem, 3 June 1992: Foreign and Dutch literature, fine and illustrated books from the library of Victor E. van Vriesland [...]. |
Victor E. van Vriesland, Herinneringen verteld aan Alfred Kossmann. Em. Querido, Amsterdam 1969. |
G. Zalsman, ‘Van Vriesland in Rotterdam’, in: Maatstaf 20 (1972-1973), nr. 6, p. 318-322. |
|
|