Zacht Lawijd. Jaargang 7
(2007-2008)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
[Nummer 3]Manu van der Aa
| |
[pagina 5]
| |
Alice Nahon, tweede helft jaren twintig [amvc Letterenhuis]
| |
[pagina 6]
| |
Hôtel du Chemin de Fer in Maaseik [Archief Walschap]
Alice Nahon bij de Du Perrons in de zomer van 1924 [Collectie A.E. du Perron]
Tessenderlo (van juni 1917 tot eind 1922) frequenteerde. ‘Broerke’ Wieërs was dan weer de bezieler van de Academia Literarum et Scientiarum van het college van het Heilig Kruis, die voordrachten en toneelopvoeringen organiseerde voor en door de leerlingen van de hoogste jaren.Ga naar eind2 Zo was hij goed bevriend met Luc Indestege, die tot 1920 in het Maaseikse college school-gelopen had en daarna in Leuven Germaanse filologie studeerde. Omdat Wieërs kennelijk te weten was gekomen dat Nahon met een zekere Bob verkeerde, vertrok ze op 19 februari 1924 halsoverkop vanuit Maaseik naar Leuven om Indestege, met wie ze eerder een vluchtige romance beleefd had, duidelijk te maken dat het tussen hen nooit iets kon worden.Ga naar eind3 Daarna reisde ze door naar Antwerpen waar ze onder meer Gerard Walschap opzocht.Ga naar eind4 Walschap probeerde in die tijd een modelkatholiek te zijn. Daarin ging hij ver. Zo vroeg hij in alle ernst aan kruisheer Wieërs ‘mag Matje niet op mijn schoot zitten?’. ‘Lieveke, het mag niet’, moest Walschap aan zijn verloofde melden, ‘het is gevaarlijk. Oh niet voor jouw deugd, engeltje, maar voor | |
[pagina 7]
| |
Alice Nahon, datum en plaats onbekend [Archief Walschap]
de mijne. En ik ben gelukkig dat ik je in volle oprechtheid mag zeggen dat ik, helpt me O.L. Heerke, liever aan jou verzaken zou dan jouw schoone zieltje in mijn leelijke ziel te besmeuren’.Ga naar eind5 Het mag dan ook niet verbazen dat hij erg onder de indruk was van de frivole verschijning van Alice Nahon. Zijn gevoelens jegens haar waren echter dubbel. Enerzijds had hij het over haar ‘ledige onbenulligheid en achterbuurtsche pose’. ‘Nooit,’ zo vervolgde hij, ‘heeft de kennismaking met een letterkundige me zoo ontnuchterd’.Ga naar eind6 Later beweerde hij zelfs te voelen dat ze ‘bij veel mannen geweest is en op dat gebied niet heel kieskeurig meer’.Ga naar eind7 Anderzijds vond hij dat Alice ‘malgré tout toch iemand is; daar is zoo iets pikants, interessant aan haar omgang’ en over haar gedichten was hij ronduit lovend: ‘Er is in haar verzen zoo iets heel subtiels, een vloeiendheid en die telkens zoo zachte zinval... dat kan geen man, zelfs Boutens niet, noch geen van de allerfijnsten’.Ga naar eind8 Decennia later, in 1961, herinnerde Walschap zich de dingen anders: ‘Dikwijls bracht Alice mij te Antwerpen liefdegroeten uit Limburg. Ik was opgetogen met de boodschapster. De gedichten vond ik misschien wat te meisjesachtig lief, maar de dichteres kon mij niet lief genoeg zijn. Ik zette mijn beste beentje voor. Ik schoor mij bijvoorbeeld, iets dat ik in die tijd slechts zelden deed’.Ga naar eind9 Nahon moest ook naar Antwerpen om met haar ouders te overleggen over haar voornemen om zich samen met Marie-Antoinette Theunissen te laten behandelen in de privékliniek van de boheemse ‘dokter’ Ernst Gärtner in Ronheide, vlakbij Aken.Ga naar eind10 Het is niet duidelijk of haar ouders financieel bijsprongen. Volgens Matje moest Alice in die periode ‘alle genegenheid en belangstelling’ van haar ouders missen.Ga naar eind11 Hoogstwaar- | |
[pagina 8]
| |
schijnlijk is haar toenmalige minnaar, Bob, financieel over de brug gekomen, want enkele dagen later vertrokken beide vrouwen naar Ronheide.Ga naar eind12 Na een eerste consultatie stelde Gärtner, die gespecialiseerd was in röntgenstralen, vast dat Matje een maagzweer had en Alice... geen tuberculose maar leed aan bronchitis. Matje zou er met een behandeling van vier of vijf weken vanaf komen. Alice kon hij ook van haar problemen afhelpen, al zou dat maanden in beslag nemen. Een week later begon Gärtner met zijn therapie. Aanvankelijk logeerden de boezemvriendinnen in Villa Martelenberg, het grote maar kille huis van de dokter. Nahon moest echter op de kleintjes letten en daarom verhuisden ze na enkele dagen al naar Hotel Zur Waldburg in Hergenrath, vlakbij het laatste station op Belgische bodem. Dagelijks gaf ze nu 20 frank uit aan hotel en maaltijden, 20 frank aan de doktersbehandeling en 2,40 frank aan het dagelijkse treinreisje naar Ronheide, wat 10 frank minder was dan ze bij Gärtner betaalde.Ga naar eind13 Gerard Walschap, die zijn geliefde sowieso niet zo vaak zag omdat Maaseik, haar reguliere woonplaats, op een halve dag treinen van Antwerpen lag, had het op de hele situatie niet begrepen. Zoals hij zelf vaak tot zijnDr. Gärtner, Alice Nahon en Marie-Antoinette Theunissen in Ronheide, maart 1924 [Archief Walschap]
| |
[pagina 9]
| |
ergernis had kunnen ervaren, stond Matje thuis onder scherp toezicht van haar oudere zussen. Nu vreesde hij echter voor de eer van zijn verloofde en was jaloers zowel op de dokter als op Alice. Matje probeerde hem te sussen: ‘niet ongerust zijn hoor, neen, neen, die dokter is zoo'n soort boschaap die in mij enkel een ulcère ziet dien hij genezen moet meer niet, daarbij hij komt gewoonlik maar eens even zien terwijl de verpleegster gewoonlik de behandeling doet, Alice zit in een hoek, ik in den andere, en hij komt alle dagen eens met een hamerke op mijn maag kloppen. Voor de rest lig ik op een divan, enkel den maag vrij voor de stralen en anders helemaal in peignoir gewikkeld. Uitkleeden gaat op 1 seconde, hij heeft den tijd niet eens om zien [...] Is die vrees dus heel weg [...]? Denk aan den boschaap niet meer. Ten andere het ventje heeft zijn madame te lief! [...] En dan Alice? Neen Lieveke, ik ga in die vereenzaaming niet dichter bij Alice, neen [...]’.Ga naar eind14 Als we de versie van Nahon in een brief aan de zussen Theunissen mogen geloven, dan heeft Matje haar bezorgde geliefde, in ieder geval wat dat uitkleden betreft, met een kluitje in het riet gestuurd: ‘“Onzedelijkheid” is hier aan de dagorde, wie niet onzedelijk is wordt niet binnen gelaten, daarom beginnen wij ons reeds van onderwege uit te kleeden om aan de deuren een goed effekt te maken. Dan zegt ons Boschaapke met zijn missionaris gezicht “entrez! en ce lieu indécent!” en terwijl zegent hij onze bloote bergen en dalen’.Ga naar eind15 Nahon deed ook het vermakelijk relaas van de moeilijkheden die ze hadden ondervonden met het over de grens smokkelen van Matjes fecesstalen: ‘Ge weet dat de dokter alle weken hare (strontjes met permissie) onderzoekt en nu we op Hergenrath wonen is dat eene geheimzinnige zaak geworden. Want... hoe kregen we die kostbre edele stof over de Duitsche grens? Mit vroeg raad aan den dokter en hij antwoord[d]e met z'n Duitsch accent: “Mademoiselle, chai assez avec un petit peu dans une poite allumettes”.Ga naar eind16 We gingen getroost naar huis en den volgenden morgen zat ons Mit rond 5 uur op een “poite allumettes” haar best te doen... Stel u voor dat lieve tooneel met mij als toeschouwer. Het poite allumette was echter gauw gevuld en halt! toen moest Mit ophouden, gelukkig had zij een frain op hare motor en kon alles in de beste omstandigheden afloopen. Daarna werd de “poite allumettes” zorgvuldig ingepakt in watte en toen... de grens over... maar halt! Mit moest zich per ongeluk uitkleeden bij de visiteuse en die vond in haar sacoche...Ga naar eind17 une poite allumette dat ze open deedt! Ze meende dat het iets kostelijks was, cocaine of zooiets en Mit moest heur adres afgeven. Ze kon toch onmogelijk zeggen: Fraulein wollen zi mein strond nicht dérangeren bite. Eindelik kwam Mit terug uit het onderzoekkotje, ze zag zoo wit als de dood maar drukte van verlichting haar “poite allumette” op haar hart. Inkomende rechten moesten we gelukkig niet betalen dus. Deze week echter zullen we trachten dien artikel over te smokkelen in zilverpapier, zoodat het op chocolade trekt’. Zo ziek dat ze geen tijd meer vond voor literaire zaken was Nahon blijkbaar niet. Op 17 maart stuurde ze Nico van Suchtelen twee gedichten voor het Winterboek 1924-1925 van de Wereldbibliotheek. Nahon had twijfels bij de waarde van de gedichten maar ze werden beide opgenomen.Ga naar eind18 Het ging om ‘De menschen doen hun maskers af’, dat in 1922 al eens onder de | |
[pagina 10]
| |
titel ‘Avond’ in het Leuvense studententijdschrift Ons Leven was verschenen, en ‘Morgenlied’, dat een paar weken voordien in Averbode's Weekblad had gestaan.Ga naar eind19 In Averbode's Weekblad verschenen tussen januari en juli 1924 overigens acht ‘nieuwe’ gedichten van Nahon. Twee daarvan, ‘Mijn kamerken’ en ‘Droomers-lied’, waren overschotjes van haar eerste bundelingen, zoals blijkt uit de onderaan vermelde data, respectievelijk mei en herfst 1920. ‘Mijn kamerken’ was zelfs al in mei 1918 in Vlaamsch Leven gepubliceerd. Opmerkelijk is dat ze dit in oorsprong al vrij treurige gedicht nog versomberd heeft: de verre lieveling, waar het gedicht om draaide, is helemaal verdwenen, ‘blauwe’ bloemen werden ‘grijs’, ‘wanhopig zijn’ is ‘stervenspijn’ geworden en in plaats van ‘woningskens der hei’ lezen we ‘wreede kamerkijn’.Ga naar eind20 Dat was waarschijnlijk niet de beste manier om iets te doen aan haar imago van ‘kwijnmeisje’ dat ze beweerde zo te verfoeien. Aan Dietsche Warande en Belfort bood ze, op verzoek van Gerard Walschap, ook enkele gedichten aan maar die werden geweigerd, onder meer omdat ze al elders waren verschenen.Ga naar eind21 Haar twee bundels waren ondertussen aan respectievelijk de zevende en vierde druk toe. Ze schreef Martin Premsela dat ze zich ‘meer en meer beschaamd’ voelde als er weer een nieuw stuk over haar verscheen ‘omdat ik niets meer doe, tenminste weinig, en omdat ik vind dat er over al die oude dingen maar gezwegen moet worden zoolang er niets nieuws van me verschijnt’.Ga naar eind22 Het banket op zondag 23 maart 1924 waarmee de Vlaamsche Vereeniging van Letterkundigen de dertigste verjaardag van Van Nu en Straks herdacht, wilde Nahon evenwel voor geen geld missen. Alle grote Vlaamse schrijvers - onder wie Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, August Vermeylen en Ernest Claes - waren present. De jongeren werden vertegenwoordigd door onder meer Maurice Roelants en Joris Vriamont. Tot de Nederlandse delegatie behoorden, naast de uitgevers Simons en Van Dishoeck, de illustere schrijvers P.C. Boutens en Hein Boeken.Ga naar eind23 Het is niet bekend of Nahon haar idool Boutens heeft durven aanspreken. Op de vijfenzestigjarige Tachtigerepigoon Boeken had ze zelf grote indruk gemaakt. Hij stuurde Nahon een ruime week later het sonnet ‘Avondschemering te Stockholm’ met de opdracht: ‘voor het meisje, dat, aan den verren hoorzont van feestmaal gezeten, mij een bloem kwam brengen, maar wier naam mij onbekend bleef’.Ga naar eind24 Het was het eerste maar niet het laatste contact tussen de jonge dichteres en de oude Boeken, die, volgens Aegidius W. Timmerman in zijn niet overal even betrouwbare herinneringen, ‘altijd op het een of andere vrouwlijke wezen verliefd was’.Ga naar eind25 Het is tekenend dat Nahon vooral goede contacten onderhield met schrijvers van de oudere en nog steeds toonaangevende generatie, bij wie haar traditionele poëzie doorgaans erg in de smaak viel. Dat de jongeren van de modernere strekkingen zich stilaan op het voorplan probeerden te werken, blijkt bijvoorbeeld uit het optreden van Maurice Roelants op het banket van 23 maart. Stijn Streuvels, die ook gevierd werd wegens vijfentwintig jaar Lenteleven, bracht verslag uit: ‘Toen Vermeylen namelijk zijn feestrede begon uit te spreken, ging Maurice Roelants met enige van de jongeren brutaal aan het fluiten en kwinkslagen er door te gooien. Ver- | |
[pagina 11]
| |
Marie-Antoinette Theunissen [Archief Walschap]
meylen liet zich echter niet uit zijn lood slaan, hij veranderde plotseling zijn rede in modernen stijl, met dynamieke flitswoorden à la Van Ostayen, gelijk ze toen aan de mode waren, en het kabaal der jonge kornuiten was meteen gesmoord onder daverend lachen’.Ga naar eind26 Toen Matje naderhand informeerde of er iets gebeurd was op het banket, gebaarden zowel Walschap als Nahon van krommenaas.Ga naar eind27 Klaarblijkelijk vonden zij het normaal dat er met de nieuwlichters gelachen werd. Walschap deed er in die tijd trouwens zelf aan mee, bijvoorbeeld in de rubriek ‘Overzicht van tijdschriften’ die hij sinds februari 1924 voor Dietsche Warande en Belfort maakte en die hij in juni 1924 zo begon: ‘Mijn herhaalde pogingen om in H[et] O[verzicht] mijn achterlijke domheid, zoo goed en zoo kwaad mogelijk als 't gaan kan, wat bij te werken, zijn voor deze maal weer mislukt’. Toch was er iets aan het bewegen in het Vlaamse literaire en artistieke landschap. Zo was Paul van Ostaijen medewerker geworden van het gerespecteerde literaire tijdschrift Vlaamsche Arbeid en begon de Vlaamse avant-garde in het algemeen, en de Antwerpse in het bijzonder, stilaan internationaal door te breken. Dat gebeurde onder andere door de activi- | |
[pagina 12]
| |
teiten van de Kring Moderne Kunst, onder leiding van de constructivistische schilder Jozef Peeters, die eind 1922 Geert Pynenburg had vervangen in de redactie van Het Overzicht. Onder impuls van Peeters en Seuphor, die ondertussen in Parijs de moderne kunststromingen had ontdekt, ontwikkelde het tijdschrift zich tot een - achteraf bekeken - belangrijk avant-gardeblad. Bevestiging van deze evolutie kwam er in maart 1924 met het Vlaanderen-nummer van Der Sturm met daarin bijdragen van onder anderen Paul van Ostaijen, Michel Seuphor, Jozef Peeters, Jos Léonard en Paul Joostens. De Vlaamsche Vereeniging van Letterkundigen probeerde alsnog haar gezicht te redden en nodigde ‘de experimentele dichter die met spot was behandeld en achteraf toch tot de heel groten bleek te behoren’ in november 1924 uit om te zetelen in een commissie die de vereniging moest reorganiseren. Van Ostaijen weigerde resoluut, om politieke redenen. Hij wilde zelfs geen gewoon lid worden van de vereniging.Ga naar eind28 Van Ostaijen had vooral problemen met het feit dat de Vlaamsche Vereeniging van Letterkundigen kort na de oorlog twee leden, onder wie Emmanuel de Bom, wegens vermeend activisme de deur had gewezen en nu hem, een echte activist, een erefunctie aanbood.Ga naar eind29 Alice Nahon hield zich met deze ideologische kwesties niet bezig. Of het nu de Zuidnederlandsche Maatschappij voor Taalkunde uit Brussel, de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde uit Leiden of de Vlaamsche Vereeniging van Letterkundigen betrof, zij was blij met elk lidmaatschap dat haar werd aangeboden. De dag na het banket vertrok Nahon 's morgens alweer naar Ronheide en kreeg in de namiddag nog drie ozonbehandelingen. Op zaterdag 29 maart kwam Gerard Walschap naar Hergenrath om zijn verloofde te bezoeken. Aan de zussen Theunissen in Maaseik had Nahon alvast laten weten: ‘Ik vrees dat hij met twee lieven opgescheept zit want ik zal zoo blij zijn 'ne mensch te zien dat ik hem misschien wel rond zijnen hals vlieg’.Ga naar eind30 Zo ver kwam het niet, maar achteraf was het Matje die reden zag om jaloers te zijn: ‘of ik bedroefd ben geweest toen A[lice] piano speelde? [...] Ja, [...] ik zag je zoo ineens opgaan in die muziek en met zoo'n enthousiasme zeggen: o dat is toch 'n artiste! [...] ik had toen wel jaloersch kunnen worden op A[lice] haar talent’. Het kan bijna niet anders dan dat Nahon, die er zich in 1920 nog over beklaagd had dat ze geen muziek had mogen studeren, tijdens de laatste jaren in Tessenderlo piano had leren spelen. Dat nogal wat van haar vrienden, zoals Paul Pée, Joris Vriamont en Jef van Hoof, goede pianisten waren, heeft wellicht geholpen. Walschap gaf overigens toe dat hij onder de indruk was geraakt van Alice - ‘ik ben maar een gevoelsmensch en ik word zoo gauw warm voor iets dat mooi is’ - maar Matje moest niet denken dat hij zijn hart ooit zou vergooien aan ‘zoo'n trien’.Ga naar eind31 Zijn vriendelijke houding tegenover Nahon vergoelijkte hij met het argument dat ze toch zo goed geweest was hen alleen te laten. Marie-Antoinette Theunissen hield het na vier weken voor bekeken in Ronheide, hoewel ze volgens de dokter nog niet genezen was.Ga naar eind32 Ze geloofde niet dat de dokter haar kon genezen en ze zag vooral op tegen een langer verblijf in het koude huis, waar de vrouwen opnieuw hun intrek hadden genomen omdat het daar door de verzwakte koers van de Duitse mark | |
[pagina 13]
| |
Gerard Walschap in 1923 [Archief Walschap]
voordeliger was geworden. Alice Nahon stond er weer helemaal alleen voor. Op de koop toe gaf Bob haar korte tijd nadien de bons. Ze was erg teleurgesteld maar besefte dat ze zelf de oorzaak was van de breuk: ‘wij vrouwen gaan soms zoo roekeloos, zoo slordig om met het lieve dat men ons geven wil; we weten het niet altijd maar àls we 't weten is 't gewoonlik te laat’.Ga naar eind33 Nahon bleef tot het begin van de zomer in Ronheide. Ze kreeg nu ook diathermie, een behandeling waarbij delen van het lichaam inwendig verwarmd worden door middel van hoogfrequente elektrische stromen. Het zette allemaal niet veel zoden aan de dijk, integendeel: ze ging er bloed van ophoesten. In het begin van de zomer van 1924 zag Nahon in dat dokter Gärtner, ondanks zijn moderne aanpak, evenmin voor haar genezing kon zorgen. | |
[pagina 14]
| |
Uit Duco Perkens, Kwartier per dag (1924), vignet door Jozef Peeters [Collectie van de auteur]
| |
[pagina 15]
| |
Na een kort verblijf in haar geboortestad vinden we Nahon in de loop van juli terug in Brussel als gezelschapsdame van de Nederlandse mevrouw Du Perron, de moeder van de bijna 25-jarige schrijver in spe, Eddy du Perron.Ga naar eind34 Du Perron was in 1921 met zijn gefortuneerde familie uit Nederlands-Indië in Brussel komen wonen. Aanvankelijk was hij gefascineerd door de romantisch geïnspireerde Franse bohème zoals die geschetst werd in Henry Murgers Scènes de la vie de bohème (1850) - de inspiratiebron voor Puccini's opera La Bohème (1896) - of in de tekeningen en affiches van Théophile Steinlen, maar nadat hij enige tijd in Montmartre had doorgebracht, ‘bekeerde’ hij zich tot de moderne kunst. Tegen het eind van 1922 schreef hij zelf het moderne verhaal Het roerend bezit. Na een jaar van twijfels, bijwerken en peuteren, begon hij aan publiceren te denken, alleen: hij kende niemand. In Brussel was de literaire scene vrijwel uitsluitend Franstalig en men stuurde hem naar De Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen. Een bediende, want vader Nahon was er niet, verwees Du Perron ten slotte naar de mannen van Het Overzicht, Jozef Peeters en Fernand Berckelaers (alias Michel Seuphor). Van Peeters kreeg hij alle tot dan toe verschenen nummers van Het Overzicht mee. Du Perron was overrompeld en schreef haastig een paar modernistische gedichten. Een ervan, ‘Restjes van den dag’, verscheen onder het pseudoniem Duco Perkens in april 1924 in het voorlaatste nummer van Het Overzicht. Het heeft er alle schijn van dat Du Perron, gedurende de paar dagen die hij eind februari in Antwerpen was en optrok met Peeters en Berckelaers, met Alice Nahon kennisgemaakt heeft. Zij vertrok kort daarop met Matje naar Ronheide, hij met zijn ouders naar Zwitserland. Ze hielden wel contact met elkaar: op 28 april schreef Du Perron haar vanuit Luzern een brief waarin hij antwoordde op Nahons vraag of hij een dichter was. De brief zelf is niet bewaard maar hij bewerkte hem later tot het gedicht ‘Aan een dichteres’: Ge vraagt mij of ik dichter ben
Ik weet dat niet
Ik weet niet of ik dichter ben.
heb ik eerder voor zeekre schone bedacht
Er hoort
hoor nu
heel veel toe om zo'n erenaam te dragen:
en te verdragen
ver dragen
diep denken, rijklik wenen, mooi klagen,
nu was dat toch al uit de mode achteraf beschouwd
en dan de sanktie van Publiek aan 't woord
[...]Ga naar eind35
De gecursiveerde regels komen uit het sonnet (‘Getuigenis’) dat Du Perron eerder voor zijn vroegere geliefde Clairette Petrucci, de ‘zeekre schone’, had geschreven. Het hele sonnet werd op die manier door de brief geweven. Du Perrons commentaar op zijn eigen ‘snotneusvers’, ‘diep denken, rijklik wenen, mooi klagen’ wat ‘toch al uit de mode [was] achteraf | |
[pagina 16]
| |
beschouwd’, laat ook met betrekking tot Alice Nahons dichterschap weinig te raden over.Ga naar eind36 Een andere verwijzing naar Nahon lezen we wat verder: ‘De sneeuwbergen staan in de wind om het meer/ en krijgen nooit griep noch tuberkulose’. Dat Nahon geen tbc had, wist Du Perron niet. Tijdens hun reis hadden de Du Perrons vast over de zieke en thuisloze Nahon gesproken. Nu was Eddy's moeder ‘van een goedheid die zich tot iedereen uitstrekt’. ‘Ik geloof dat ik geen rijke vrouw ken met dergelijk gevoel van medeleven’, zo schreef moeder Petrucci aan haar dochter Clairette.Ga naar eind37 Het is aannemelijk dat, toen Eddy op 16 juni 1924 een maand later dan zijn ouders terug thuis in Brussel kwam, zijn moeder Alice Nahon al onder haar hoede had genomen en haar als ‘gezelschapsdame’ aan haar hofhouding had toegevoegd. De Du Perrons bewoonden in de Belle-Vuestraat, een zijstraat van de Louizalaan, een ruim herenhuis waar nog plaats genoeg was voor Alice. Naar eigen zeggen woonde ze er ‘lijk een prinses’.Ga naar eind38 Eddy woonde niet in het huis maar had in een bijgebouw de beschikking over een garçonnière. Daar ontving hij zijn minnaressen en vrienden, zoals minstens een keer Fernand Berckelaers. De relatie Du Perron-Berckelaers zou echter al spoedig verzuren. Zo memoreerde Du Perron Berckelaers in 1929 als een Antwerpenaar ‘die af en toe naar Parijs ging zoals de directeur van een modemagazijn dat doet, om de nieuwste snufjes af te kijken, en die reminiscenties van Cendrars en iedereen op papier bracht onder de naam Seuphor (en or). Onwetender “modernist” en groter windbuil heb ik nooit ontmoet. [...] Hij was verwoed jaloers op Paul van Ostaijen [...] omdat iedereen in Antwerpen wist wie P.v.O.Eddy du Perron (midden) geflankeerd door zijn ouders, voor hem zijn pleegzusje Ina (1924) [Collectie A.E. du Perron]
| |
[pagina 17]
| |
was, terwijl alleen zijn goede vrienden wisten dat “de Naant” ook zulke verzen schreef. Ik heb hem toch even au sérieux genomen’.Ga naar eind39 Berckelaers van zijn kant beschouwde Du Perron later als een verwend en verwaand rijkeluiszoontje zonder enig literair talent. Dat zijn vroegere geliefde bij de Du Perrons inwoonde, heeft hij allicht ook maar matig kunnen appreciëren. Het is duidelijk dat Eddy du Perron, als zovele anderen voor hem, van Alice Nahon gecharmeerd was, al lijkt het omgekeerde in groter mate het geval te zijn geweest. In zijn hoofdwerk, de roman Het land van herkomst (1935), schreef Du Perron: ‘het amuseerde mij dat in diezelfde tijd mijn moeder een lieve logée had, die zij graag tot schoondochter had gekregen en die hele middagen in de loggia met haar doorbracht met over mij kwaad te spreken. Als bewijs dat zij elkaar begrepen en beiden van mij hielden, was dit kwaadspreken onvervangbaar’.Ga naar eind40 Du Perron is een van de weinige mannen die niet op de openlijke avances van Nahon ingingen. De zoon des huizes vertrok trouwens kort nadien weer voor langere tijd naar Zwitserland voor een ontmoeting met Julia Duboux, de gehuwde zuster van de amateur-schilder Oscar Duboux die hij van Montmartre kende. Du Perron was platonisch verliefd op haar. Daarna ging hij enkele weken kuren in een sanatorium op de Monte Brè nabij Lugano omdat gevreesd werd dat hij tuberculeus was. De huisarts van de familie Du Perron, dokter Gustave Derscheid, zou Alice Nahon nog eens onderzoeken. Derscheid was een internationaal gereputeerde tbc-specialist, tevens ‘secrètement poète, ouvert à tous les arts’.Ga naar eind41 Zijn diagnose luidde dat haar bronchitis ongeneeslijk was en dat ze maar rustig leven moest en zich goed verzorgen.Ga naar eind42 Hij behandelde haar wel nog twee keer per week met ‘inspuitingen’.Ga naar eind43 Op 16 augustus was er in de Belle-Vuestraat een feestje ter gelegenheid van Nahons achtentwintigste verjaardag, zonder Eddy dus. Martin Premsela, die een paar maanden voordien via Berckelaers persoonlijk met haar had kennisgemaakt, was wel getuige van hoe Alice vierde ‘met een vreugde die pijn deed, weer die rode kleurtjes en een heeten adem van champagnegeur, die poging, zich een korten roes aan het leven te drinken’.Ga naar eind44 Premsela kon haar adem dus voelen en ruiken. Misschien heeft ze toen in hem die ziel gevonden waarin ze zich kon verliezen, ‘om toch één stondeke niet meer te weten de kommer van mijn geestelijk zwoegen en mijn menschelijk verlangen’?Ga naar eind45 Wat minnaars betreft, was er immers na het spaak lopen van haar relatie met Bob, alleen nog heel even een zekere J. Wilms in beeld geweest. Walschap vond hem als dichter niet veel zaaks: ‘Moderne vorm. Die kenmerkt zich door mooie, vele, frissche beelden, vlug mekaar volgend. Hier één beeld van bloemen, boomen en wat weet ik. Niets kan fossieler antiek zijn dan dat. [...] Totaal onpersoonlijk. Niet het minste benul van woordschoon’.Ga naar eind46 Al hoopte hij voor Alice dat hij zoveel te beter mens was.Ga naar eind47 Luc Indestege was nog wel eens op bezoek geweest in Brussel, maar Nahon wist meteen weer waarom ze hem gedumpt had: ‘Hij [...] is nog altijd zoo zonder kracht, zonder steun voor mij. Hij is nog altijd verliefd al valt hij er mij niet meer mee lastig’.Ga naar eind48 De Limburgse dichter Jef Leynen was ondertussen ook uit beeld en Eddy du Perron wilde haar niet. | |
[pagina 18]
| |
De periodes dat Du Perron er niet was, bracht Alice door in het gezelschap van zijn moeder in wier bijzijn ze helaas geen ‘zotte kuren’ kon doen of ‘leelike woorden’ zeggen. Ze ging elke dag wandelen, soms in het gezelschap van Du Perrons pleegzusje Ina, in het nabijgelegen Ter Kamerenbos, een stadsbos waar tot haar spijt ‘geen wilde konijnen alleen maar koppeltjes (genre quotidien)’ rondliepen.Ga naar eind49 Als de ‘lieve gevangenschap’ haar te veel werd, trok ze soms 's nachts zonder haar gastgezin te verwittigen de stad in, zeer tegen de zin van de Du Perrons die haar solo-uitstapjes beschouwden als een vorm van ondankbaarheid.Ga naar eind50 In de Vlaamse Club voor Kunsten, Wetenschappen en Letteren in de Kreupelstraat 16, kon ze ook wat bekomen. Op zaterdag 8 november woonde ze er de viering bij ter gelegenheid van Lodewijk van Deyssels zestigste verjaardag.Ga naar eind51 Eind september was Eddy terug thuis. Zijn aanwezigheid zorgde voor wat meer leven in de brouwerij, al is het de vraag of Alice zijn fratsen erg kon appreciëren. Zo rapporteerde Gaston Burssens dat Du Perron er altijd voor te vinden was om met Nahon over haar poëzie te praten, maar als hem dit ‘te roomachtig’ werd, placht hij Alice wat pornografie voor te lezen. ‘Zij protesteerde dan wel maar bleef toch zitten, al was het dan met een vinger in ieder van haar oren’.Ga naar eind52 Du Perron was er echter niet zekerE. du Perron en Alice Nahon in Brussel [Collectie A.E. du Perron]
van dat ze hem echt niet meer kon horen! Echt zachtzinnig ging hij dus niet met haar om. Dat bleek nog eens eind oktober toen Nahon al enkele dagen ‘chronisch’ huilde. Toen ze bovendien nog aankondigde dat ze zich van kant ging maken, riposteerde Du Perron dat ze dan best een beetje kon voortmaken. Waarna Alice wegliep, tranen met tuiten huilend.Ga naar eind53 Een paar dagen eerder had Nahon een nare droom: haar beschermengel had haar meegedeeld dat hij niet langer haar pen zou sturen. Hierop kwamen de ouders van Du Perron in actie want in de kolonie hadden zij | |
[pagina 19]
| |
wel enige ervaring met dit soort verschijnselen opgedaan. Zij namen Alice mee naar het Indische kruidenvrouwtje, ‘la bonne Mme Kloppenburg’, om de kwade geest te bezweren.Ga naar eind54 Maar ‘Alice qui, pour trop pleurer, n'est pas complètement sotte, trouvait le remède pire que le mal’, aldus Du Perron.Ga naar eind55 Eddy du Perron merkte wel dat Alice veel, ietwat jaloerse interesse aan de dag legde voor de foto van Julia Duboux die hij op zijn kamer had staan. Maar Nahons nauwelijks verhulde toenaderingspogingen tot Du Perron, waarin zij ongetwijfeld werd aangemoedigd door zijn moeder, werden door hem alleen beantwoord met pesterijtjes, soms op het wreedaardige af. Ook de in pseudo-Antwerps gestelde opdracht die hij op 6 november voor Alice in zijn pas verschenen dichtbundel Kwartier per dag pende, klonk een beetje treiterig:
Aan Alice:
die bij de schoene punt
achterin aan een verlaten
eiland boiten mag denken
(maar niet gemein).
Den Bruur.Ga naar eind56
De ondertekening met ‘den bruur’ (‘de broer’) is een knipoog naar Nahons ex-minnaar Fernand Berckelaers (Michel Seuphor), het Antwerps misschien ook, al mag worden aangenomen dat Alice zelf een aardig mondje dialect sprak. Dat Nahon nummer 2 kreeg van de 250 genummerde exemplaren van deze door Jozef Peeters prachtig vormgegeven bundel, lijkt er anderzijds op te wijzen dat Du Perron haar toen tot zijn intimi rekende. Hij was ook wel onder indruk van de boeken, brieven, tijdschriften en krantenknipsels die zij elke dag als bekende schrijfster kreeg toegestuurd.Ga naar eind57 Nauwelijks twee maanden later verdween Alice Nahon uit het leven van Du Perron. In zijn werk zou zij nog wel een paar keer opgevoerd worden. De eerste keer was in de gedaante van Betsy in het verhaal Een tussen vijf dat hij in december 1924 te Pallanza uit verveling schreef en dat hij in 1925 onder het pseudoniem Duco Perkens publiceerde. De handeling is gesitueerd in een herstellingsoord waar de vierentwintigjarige Betsy de enige vrouw is tussen vijf mannen. Ze wordt zo voorgesteld: ‘Betsy is lijdende. Aan wat? [...] Niets ernstigs in ieder geval; en zeker niet haar verleden dat kwelt. O neen, hoe ouder ze werd hoe kalmer. [...] Ze ziet er nog steeds uit als zestien. Wat langer, wat voller. En het verleden, sluimert, het is zo uitgebreid. Betsy is ongehuwd gebleven (gelukkig ja!) maar heeft toch een paar mannen door-en-door gekend, ze komt er rond voor uit, en waarom zou ze niet? Haar vader heeft haar tot het herstellingsoord gebracht’.Ga naar eind58 Het is een portret dat aardig lijkt te kloppen. Bovendien krijgt Betsy in de loop van het verhaal een problematische relatie met een personage dat - toeval of niet? - Bob heet. Wie de mannen zijn die Nahon, om met Du Perrons eufemisme te spreken, ‘door-en-door gekend heeft’ weten we al. Dat Du Perron daar hoogstwaarschijnlijk niet toe behoorde, valt af te leiden uit de inleidende tekst die bij wijze van opdracht aan het verhaal voorafgaat.Ga naar eind59 Daarin spreekt de schrij- | |
[pagina 20]
| |
Titelpagina van Een tussen vijf (1925) [Collectie van de auteur]
ver eerst zijn bewondering uit voor Betsy's eerlijkheid ‘tegenover zichzelve en andermans handen’. Maar zijn eigen handen blijven koud en hij gaat niet in op haar avances, zelfs niet wanneer zij eerst bekend heeft wel iets voor een kortstondig avontuurtje te voelen: ‘Je liet me door de tuindeur uit en ging mij vóór, over het kiezel, twee schreden vóór; het was héél donker, als je ophield hield ik ook op: twee schreden achter’. De schrijver vraagt vergeving voor zijn ondeugden (‘Ik heb je opgeschorte bovenlip dikwels dubbel en dwars verdiend.’) en roemt nogmaals Betsy's eerlijkheid: ‘Je was een pionierster, Betsy, van eerlik bestaan in de lage-landen, je was ultra-Europees in een Europa-onwaardige samenleving, je was profeties zoals je hing achterop een knallende motorfiets met je neus en je kuiten en alle raad in | |
[pagina 21]
| |
de wind [...] Je was een toekomst-persoonlikheid, Betsy [...]’. Wat Du Perron dus vooral apprecieerde in Alice Nahon was haar onconventionele openheid en oprechtheid, ook of misschien vooral waar het de liefde betrof. Toch eindigde hij zijn inleidende betoogje met een kritische opmerking: ‘misschien mag men je alléén verwijten een te grote liefdadigheid tegenover het vulgus’. Hiermee viseerde Du Perron zonder twijfel Nahons literaire werk, dat in al zijn conventionaliteit vloekte met wat in zijn ogen haar ware aard was. Voor de latere voorman van de Forum-generatie, die vond dat de persoonlijkheid van de schrijver inzet van zijn werk moest zijn, wat bij Nahon helemaal niet het geval is, kon zo'n houding uiteraard niet door de beugel. Dat bleek enkele jaren later nogmaals, toen Du Perron in Het boozige boekje definitief afrekende met de dichteres Alice Nahon. Hoewel de naam Nahon hier niet valt, laat het commentaar dat Du Perron later bij een herziene versie van het gedicht schreef, geen twijfel bestaan over de identiteit van de mejuffrouw in kwestie. Hij schreef namelijk: ‘het gevaar van haar verzen [was bovendien] dat zij werkelik op hun weinig “pure” manier (als poëzie beschouwd) welsprekend waren; ik las ze zelf met een eigenaardig welbehagen. Het sentiment van een lager peil reageert verwoed zodra het maar even gekitteld wordt, en er bestaat ontegenzeggelik een Gartenlaube-gif dat bij het gros van het mensdom heel wat ernstiger schade aanricht dan Nietzsche's hamer op zijn felst’.Ga naar eind60 Het gedicht laat aan duidelijkheid niets te wensen over: Mejuffrouw, uw wanhopige gebeden
om Liefde, om rozen, om een man, om God,
hoezeer op rijm, werken als koorts onder de leden;
mijn hospita is van uw smart kapot.
Zonder erbarmen staaplend rede op rede,
woedt u - poëtisch! - als een behemoth!
Hadt u om ze uit te geven éénge reden,
Mejuffrouw? dan van d'uitgever een bod?
De vrouw van den drogist is eraan overleden.
Door u, door ù bevatte zij haar lot.
U heeft gelijk: de mensch is maar een vod;
zoo wie u tegenspreekt is van verdoembre zeden.
Maar toch, Mejuffrouw, spaar ons, spaar ons uw gebeden!Ga naar eind61
|
|