ZL. Jaargang 2
(2002-2003)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
De Laatste Gids (1930)
| |
RetrospectiefDe vijftienjarige Marc. Eemans studeerde nog aan het atheneum te Brussel, toen hij de constructivist Victor Servranckx (1897-1965) leerde kennen. De tien jaar oudere schilder, een zeer belezen urbane gentleman, werkte als tekenaar bij de Usines Peters-Lacroix te Haren-Diegem, waar hij een baan bezorgd had aan René Magritte (1898-1967). De jonge Eemans, die les volgde bij de symbolistische schilders Constant Montald en Emile Fabry, werd onder invloed van Servranckx een enthousiaste beoefenaar van de ‘plastique pure’. Rond hetzelfde tijdstip sloot hij een levenslange vriendschap met de dichter René Baert (1893-1945), die hij in de literair-artistieke studentenkroeg Le Diable-au-Corps in de Koolstraat had ontmoet.Ga naar eind1 In 1924 ten slotte, kwam hij in contact met de | |
[pagina 29]
| |
Marc Eemans (privécollectie)
excentrieke Geert van Bruaene (1891-1964), die in het hotel Ravenstein een bescheiden cultureel centrum avant-la-lettre runde, het Cabinet Maldoror. Van Bruaene - in de wandeling ‘petit Gérard’ of ‘Zérar’ - werd bijgestaan door ‘zaakgelastigde’ Michel de Ghelderode, die de administratie verzorgde voor het centrum, dat in feite spoedig een kunsthandel werd, waar werk van Otto Dix, George Grosz, Wassily Kandinsky, László Moholy-Nagy, Constant Permeke, René Magritte en Victor Servranckx te koop aangeboden werd. In 1925 opende Van Bruaene een galerie in de Naamsestraat 70, La Vierge Poupine. De avontuurlijke en eigengereide West-Vlaming met wie samenwerken niet altijd even prettig was, kwam tot een zakelijk akkoord met Paul van Ostaijen (1896-1928) die van oktober 1925 tot begin maart 1926 als co-directeur fungeerde van de galerie, waar hij in die periode ook woonde. Hier ontmoette Eemans de dichter van Bezette stad voor de eerste maal: ‘Hij lag op een canapé in een zijkamertje van de galerie, met een thermometer in de monde’.Ga naar eind2
Eemans bevond zich onder de organisatoren toen Van Ostaijen op donderdag 29 oktober 1925 in het Egmontpaleis een lezing gaf voor La Lanterne Sourde, een bij de Université Libre de Bruxelles aanleunende studenten- en kunstenaarskring. ‘Door omstandigheden vond de avond niet plaats in de gebruikelijke zaal, maar in één van de stallingen. In zijn indrukwekkende lezing handelde Van Ostaijen over de raakpunten tussen poëzie en mystiek. Hij poneerde de originele stelling dat de literatuur van een volk pas echt begint met zijn mystieke auteurs. Het feit dat hij zijn aan Gaston Burssens opgedragen ‘Melopee' niet las maar letterlijk zong, maakte ophef.’Ga naar eind3 | |
[pagina 30]
| |
Deze lezing over ‘Le Renouveau lyrique en Belgique’ was Van Ostaijens aanzet tot de definitieve formulering van zijn poëtica, de kapitale ‘Gebruiksaanwijzing der lyriek’. Eveneens aanwezig op de lezing, naast Pierre Bourgeois, Marcel Lecomte, Paul Werrie e.a. was René Coppe, een Franstalige Brusselaar, kunstschilder en reclametekenaar. Hij nodigde Van Ostaijen en Eemans voor een gezellige avond bij hem thuis, in de Marie-Henriettestraat te Elsene.Ga naar eind4 Van Ostaijen, die niet mild was voor zijn tijd- en vakgenoten, kon Eemans kennelijk wel waarderen. Toen hij het tijdschrift Avontuur redigeerde, schreef hij op 25 november 1927 aan E. du Perron (1899-1940): ‘À propos: er is nog een jonge Brusselaar die voor medewerking in aanmerking komt, namelijk Marc. Eemans, van wie ik een paar aardige futuristische gedichten hoorde’.Ga naar eind5 Eemans kon zich niet meer herinneren welke gedichten Van Ostaijen wel had kunnen horen. ‘Op poëtisch vlak was Van Ostaijen mijn leermeester. Ik zou zelfs durven zeggen dat de ars poëtica die hij in de Lanterne Sourde schetste zonder meer beslissend is geweest voor mijn surrealistische esthetica. De “futuristische” gedichten waar hij over sprak waren wellicht prille jeugdzonden die “modern” of “dadaïstisch” wilden doen. Of bedoelde hij mijn “woordvormen” van Vergeten te worden? Hij moet er enkele gekend hebben al verschenen ze pas in 1930.’Ga naar eind6 Raakpunten tussen de poëzie van Eemans en die van Van Ostaijen zijn er niet, en wanneer de eerste de tweede zijn leermeester noemde, dan was dat in feite een misverstand. Uit de mond van Van Ostaijen had Eemans de revelatie gekregen van de innige band tussen poëzie en mystiek, en hij reduceerde het theoretisch discours van ‘zijn leermeester’ tot die ene stelling, die hij bovendien nogal eigengereid invulde. Toen in het eerste nummer van Avontuur ‘Boeren-charleston’ en ‘Alpejagerslied’ verschenen, was Eemans trouwens erg ontgoocheld. Hij vond die gedichten ‘te literair’, en hij schreef dan ook meteen aan Van Ostaijen, die toen in Le Vallon te Miavoye-Anthée verbleef (wat Eemans niet wist). ‘Uwe zuivere littéraire verhouding tot uw geschrift schijnt er me nochtans de waarde er van jammerlik te beperken. Uw Alpejagerslied, bij voorbeeld zou voor mij veel winnen zo ge het niet als een littérair fenomeen had behandeld, maar wel als een feit. Ik weet, daar moet ik de waren handel van uw geest stuiten en ook uwe ganse opvatting van het leven, ik zou er dus liefst niet aan roeren. Hebt ge reeds nagedacht hoe men zich gedragen kan tegenover de twee gedichten van Burssens of uwe Boere-Charleston? De mooidoenerij van hun dynamies verbalisme kan eerst behagen, maar wordt eindelijk vervelend; ze duidt ook ene zwakheid van de dichter aan: het woord staat hem te boven.’Ga naar eind7 Eemans schreef die brief op 13 maart 1928, vijf dagen voor Van Ostaijens overlijden, en stuurde hem op naar diens Antwerps adres. Hij herinnerde zich niet die brief geschreven te hebben, maar toen ik hem een kopie gaf, reageerde hij meteen: ‘Mijn voorbehoud, mijn verwijt was dat deze gedichten teveel “woord- | |
[pagina 31]
| |
kunst” zijn: rijmen, stafrijmen, onomatopeeën en andere klankspelingen. Ik vond dat deze gedichten niet beantwoordden aan zijn poëzietheorieën, zoals uiteengezet bij de Lanterne Sourde’.Ga naar eind8 | |
SurrealismeToen hij Van Ostaijen in 1925 ontmoette, schilderde Eemans abstracte composities in het kielzog van de zuivere beelding. In juli 1925 gaf hij in De Driehoek, het tijdschrift van Jozef Peeters (1895-1960) en E. du Perron, enkele beschouwingen ‘Over Konstructivisme als Nieuwe Kunst’ ten beste, een pleidooi voor abstracte kunst: ‘Zuivere beelding is een logies symptoom in de ontwikkeling van de kunst en einddoel van het angstig snakken naar het abstrakte; maar zuivere beelding is ook de uiting van het innerlike van onze tijd en een dan ook tot hiertoe ongekende kunst [...]; abstrakte beelding is logies voorbestemd om uiting te worden van gemeenschappelik denken en vervoering’. Eemans was toen achttien en zou spoedig in de ban geraken van de nieuwste avant-garde, het surrealisme. Het was eveneens in 1925 dat de toenmalige trotskist Eemans op een avondcursus voor journalisten een negentienjarige socialistische militante leerde kennen, Irène Hamoir (1906-1994), die hij tot het communisme zou bekeren en zou inwijden in het surrealisme. Een passus uit die brief aan Irène Hamoir verduidelijkt nog eens Eemans' afwijzing van Van Ostaijens gedichten in Avontuur: ‘Psychologiquement la prosodie est done une déviation de sens, et sa conséquence dernière, le lyrisme pur, aux onomatopées nombreuses, au lieu de provoquer l'activité psychique, la distrait de son cours réel et la rend même impossible, les recherches de rimes et d'assonances créant a posteriori le poème’. Marc. en Irène waren destijds onafscheidelijk geworden en hij introduceerde haar in wat Patrick Waldberg later als de ‘Société du Mystère’ zou kenschetsen, namelijk de groep rond Magritte. Irène Hamoir en Jean Scutenaire zullen hem later in een anonieme tekst beschrijven als een schilder die zijn neus niet ophaalde ‘voor symbolen noch voor germaans-romantisch mysticisme” en die het “pooierstenue” droeg van de rosse buurt die hij volgaarne frequenteerde’. In dezelfde tekst, ondertekend met ‘Zij en hij’, wordt bevestigd dat het Eemans was die Irène binnenloodste in de Société du Mystère: ‘De schilder had de groep verrijkt met een brunette, voorzien van door kappershand gekruld kroeshaar en van schotelgrote groene kijkers’.Ga naar eind9 Op 6 oktober 1926 was Eemans aanwezig op de zogenaamde slag van het Casino van Sint-Joost, kristallisatiemoment van het Belgische surrealisme in statu nascendi. Over een periode van veertig jaar heeft Eemans bij herhaling, zowel mondeling als schriftelijk, hardnekkig beweerd dat Van Ostaijen en Burssens deelgenomen hebben aan deze manifestatie. De getuigenis van Eemans dient echter verwezen te worden naar het rijk der verdichting.Ga naar eind10 | |
[pagina 32]
| |
‘De drinkers’: Marc Eemans en René Magritte, eind 1929-begin 1930 (privécollectie)
Kort daarop, eind 1926, schreef hij het manifest van de Groupe Humanisme die hij samen met René Baert had opgericht, gevolgd in mei 1927 door Lettre à Irène sur l'automatisme.Ga naar eind11 In oktober had 1927 E.L.T. Mesens (1903-1971) in de Charleroisesteenweg 43 een galerie geopend, L'Époque, waar hij werk te koop aanbood van Hans Arp, Heinrich Campendonck, Jozef Cantré, Marc Chagall, Giorgio de Chirico, Gustave de Smet, Marc-Eemans, Max Ernst, Paul Klee, René Magritte, Auguste Mambour, Joan Miró, Floris Jespers, Oscar Jespers, Francis Picabia, Frits van den Berghe en Ossip Zadkine. De onderneming werd gefinancierd door de alomtegenwoordige Paul-Gustave van Hecke.Ga naar eind12 In januari 1928 exposeerde Mesens 23 werken van Magritte. Paul Nougé (1895-1967) schreef een tekst voor de catalogus, die mede ondertekend werd door Eemans (niet langer Marc-punt-Eemans, maar Marc-streepje-Eemans) die zich, samen met Gaston Dehoy, Camille Goemans, Marcel Lecomte, E.L.T. Mesens, Paul Nougé, Jean Scutenaire en André Souris aldus uitdrukkelijk bekende tot ‘medeplichtige’ van Magritte. Camille Goemans (1900-1960), die zich in 1927 in Parijs gevestigd had, gaf tussen februari en april 1928 de drie nummers uit van het tijdschrift Distances,Ga naar eind13 spreekbuis van de Brusselse surrealisten, die er allen aan mee- | |
[pagina 33]
| |
werkten. Van Eemans verscheen in het eerste nummer een prozagedicht, en in het derde en laatste nummer werd een tekening van hem opgenomen. Tijdens die maand april werd druk over Eemans gecorrespondeerd. In een brief aan Nougé, de sterke man van de groep, wordt hij door Goemans van epigonisme beschuldigd. ‘Ce qui m'ennuie beaucoup, c'est que ce jeune homme nous emboîte le pas et qu'en somme je ne le vois capable que de nous répéter avec beaucoup d'application et trop lourdement. Que je souhaite qu'il prenne un peu de libertés. Mais il est trop prudent ou trop malin pour ça.’ Nougé beaamt: ‘À propos d'Eemans, tu as raison, sans doute, mais ne faut-il pas se résigner à être sans cesse singé ou démarqué?’. Aan Magritte vertrouwt Nougé toe: ‘Ainsi je n'ai jamais pu faire sentir à Eemans que ce qui compromettait irrémédiablement sa peinture, c'était presque toujours une assez misérable complaisance à la forme et à la couleur. (Et Dieu sait quelle forme et quelle couleur!)’. En hij voegt er neerbuigend aan toe: ‘Je crois toutefois que ces reprises, ce reflet de nous-mêmes qu'il nous présente avec tant d'application, ne peut nous gêner nullement. Qui done s'y tromperait, qui vaille d'etre pris en considération’. In oktober 1928 was het nu de beurt aan Marc-Eemans om te exposeren bij L'Époque: zeventien schilderijen, twee aquarellen, vier tekeningen en zes papiers collés.Ga naar eind14 Jean Scutenaire (1905-1987) schreef een korte tekst voor de catalogus: Pour servir de grande passion
Vite
Avec qui voulez-vous danser la dernière
ronde et chanter le dernier caporal
A traverser d'un bout à l'autre les dernières
mesures d'un chant
Vos dents se lèvent dans votre bouche
Comme des cheveux horrifìés.
In tegenstelling tot de overige leden van de Société du Mystère die een ludiek en wrang dadaïstisch trekje bleven vertonen en een bepaalde vorm van cartesiaanse rationaliteit huldigden, werd Eemans toen al vooral aangetrokken door de mystiek en, later (net als Breton) door het esoterische en het occulte. Toen hij tijdens een vergadering van de groep een visioen van Hadewijch in Franse vertaling voorlas, hadden Nougé, Scutenaire en Magritte nogal koeltjes gereageerd. Daar hadden ze niet écht een boodschap aan. Dat belette niet dat Eemans vooralsnog lid bleef van de groep. Toen Paul Nougé tussen december 1929 en februari 1930 de reeks foto's maakte, bekend als ‘Subversion des Images’, werd ook de ‘De Drinkers’ gekiekt bij Eemans' ouders thuis in Schaarbeek, waar de groep samenkwam. Magritte en Eemans klinken, maar | |
[pagina 34]
| |
dan wel zonder glas: alleen het lege, naakte gebaar blijft. Een mooie voorstelling van wat hun relatie was, een treffende voorspelling ook van wat ze zou worden.
Op 19 februari 1930 trouwde Irène Hamoir met Scutenaire en in maart keerde Goemans terug naar Brussel, nadat zijn Parijs' avontuur met een sisser afgelopen afgelopen was. De groeiende verwijdering tussen Eemans en de groepGa naar eind15 - Servranckx sprak in juni 1928 in Variétés van ‘la haine féroce qui s'acharne contre ce jeune homme’ - leidde nu tot een breuk, een gevolg van factoren van persoonlijke aard en van een geleidelijk afbrokkelingsproces. Wanneer de Onafhankelijken in het Stedelijk Museum te Amsterdam van 10 mei tot 9 juni een tentoonstelling surrealistische schilderkunst organiseren, is Eemans wel van de partij. Net als Magritte en Mambour exposeert hij drie doeken. Dat heeft hij te danken aan Van Hecke en Mesens die door de Nederlandse organisatoren in de arm waren genomen. De tentoonstelling had nauwelijks weerklank, mede door de afwezigheid van werk van Dali, Duchamp, Ernst, Man Ray en Tanguy, waar Goemans voor zou zorgen. In april had hij echter zijn activiteit als kunsthandelaar node moeten opgeven.Ga naar eind16 ‘Er is inderdaad destijds geen bulla tegen mij gefulmineerd’, vertelde Eemans ooit, ‘De breuk met de groep werd gewoon gaandeweg een voldongen feit. Het was dus niet alleen een zaak van tegengestelde gevoeligheden, ook persoonlijke en materiële factoren gaven de doorslag. Goemans had na het vertrek van Van Ostaijen de Vierge Poupine samen met Van Bruaene gerund, alvorens in oktober 1929 een galerij te openen in Parijs, rue de Seine 49. Hij was de eerste marchand van Salvador Dali en van Magritte, met wie hij een contract afgesloten had. De zaak ging echter in 1930 over kop, omdat de geldschieter de vriendin van Goemans “geschaakt” had en de geldkraan dan ook had dichtgedraaid. Goemans en Magritte waren dan maar in armoede naar Brussel teruggekeerd. De surrealisten namen Goemans dat faillissement, dat materiële gevolgen had voor Magritte, bijzonder kwalijk en hij diende zich voor zijn Brusselse vrienden te verantwoorden, voor een soort inquisitietribunaal. Kortom, hij werd met de nek aangezien. Ik heb hem toen financieel geholpen. Zijn morele ballingschap duurde tot in de jaren veertig, toen hij opnieuw een vermogend man was geworden, werken van Magritte kon kopen en een galerie opende onder de deknaam van zijn toekomstige, derde vrouw, Lou Cosyn.’Ga naar eind17 Eemans en Goemans namen dus afscheid van wat de eerste noemde het ‘sectaire en gesloten surrealisme à la Nougé’, dat zich vaak liet strikken door en verleiden tot ‘bespottelijke kwajongensstreken’.Ga naar eind18 Sacha Heydeman, de toenmalige levensgezellin van Goemans, getuigde hoezeer beide mannen aan elkaar gehecht bleven, en dat Marc. ‘altijd een zeer trouwe vriend is geweest die ons in moeilijke tijden alles leende wat hij bezat, incluis zijn spaargeld’.Ga naar eind19 | |
[pagina 35]
| |
Actie1930 was het jaar van Belgiës eeuwfeest. Eemans had het plan opgevat een tijdschrift op te richten, De Laatste Gids. In zijn talrijke memorialistische geschriften heeft hij daar echter merkwaardig genoeg nooit melding van gemaakt. Toen ik hem de brieven toonde die hij destijds in dat verband aan Gaston Burssens stuurdeGa naar eind20 en hem daarover ondervroeg, wist hij zich niets meer van het initiatief te herinneren en bleek hij bovendien niet langer te beschikken over archivalia ter zake. Hij verwees naar zijn ‘levensloop vol geheugen- en documentenverlies’. Wel herinnerde hij zich vaag ooit iets in de aard van CEsophageGa naar eind21 bedisseld te hebben met Mesens, maar De Laatste Gids, neen, die was geheel uit zijn geheugen gewist. Hij had er nochtans het manifest voor geschreven.
Het gaat in eerste instantie om een aanklacht tegen ‘het eeuwfeest van een zeker België’. Stilzwijgend misprijzen is niet voldoende om deze kunstmatige schepping van Frankrijk - ‘die ons doet walgen en tegen dewelke wij ons altijd met het laatste geweld zullen verzetten’ - te vernielen. België moet immers van de wereldkaart verdwijnen. Daarom werd besloten daar ‘doelmatiger middelen’ voor aan te wenden. Van de gevolgen van het activisme, van ‘de stijgende macht van het Vlaams-nationalisme’ en van een niet nader omschreven ‘komende omwenteling’ wordt alle heil verwacht. De situatie in Vlaanderen is echter bedenkelijk: overal de vuigste kleinburgerlijkheid, geen spoor van een ethisch beginsel dat aan het leven een aanneembare inhoud zou geven, de Kerk is er het symbool van ‘alle bralle genietingen, tot politieke en literaire dweperij toe’. L'amour fou, de poëzie, en hun ‘subversieve grootsheid’ zijn in Vlaanderen afwezig. ‘Lautréamont, Rimbaud, surrealisme? Onbekend... en Sade dan?’ Het is echter niet de bedoeling de Augiasstal te reinigen: ‘wij laten gerust die heren literatoren, politiekers en kerkknechten aan hun onzindelijke dood’. Eemans heeft er genoeg aan ‘de gewijde hostiën te vertrappelen’ en zich toe te leggen op ‘alchimie, alchimie van het woord en lijn, vooral alchimie van zijn’. De beleving van de seksualiteit en van ‘de val in de afgrond van het onbewuste om er een nieuw begrip van de mens en van zijn geest te raken’ kan een revolutionaire daadkracht verwekken. Daarbij komt ook nog een referentie naar ‘de moord’ en ‘de vrijheid’. De (potentiële) ondertekenaars wensen zich verder niet vast te pinnen op een welomlijnd programma: ze hebben elkaar ontmoet, het kan zijn dat ze spoedig uit elkaar gaan om ieder zijns weegs te gaan. Het moment van de ontmoeting is echter een realiteit en het getuigenis van deze ontmoeting zal in Vlaanderen doordringen en er alvast de meest onverwachte wanorde baren, namelijk: ‘het verschijnen van een driemaandelijks tijdschrift: De Laatste Gids’. Tot zover Eemans' manifest. | |
[pagina 36]
| |
Vlaams-nationalistische geloofsbelijdenis tot het Belgica delenda toe; kritiek op de kleinburgerlijkheid; antiklerikalisme; surrealistische, revolutionaire en mystieke ingrediënten; een lapidaire en tegelijk geëxalteerde retoriek en verbale krachtpatserij - dat alles vormt een curieus amalgaam waarin alle op elkaar inwerkende factoren aanwezig zijn die Eemans' verdere intellectuele evolutie zullen bepalen. Toen hij in 1966 dit manifest opnieuw onder ogen kreeg, stond hij er nog geheel achter en reageerde prompt: ‘We zouden die Gids toch eens tot leven moeten brengen...’.Ga naar eind22
Naar eigen verklaring had Eemans Gaston Burssens voor de eerste maal in de brasserie Hulstkamp te Antwerpen ontmoet, en wellicht werd toen gesproken over De Laatste Gids en ‘andere avant-garde aangelegenheden’. Burssens kende Eemans' boezemvriend René Baert, die hem in mei 1929 een exemplaar schonk van zijn pas verschenen bundel Presqu'ìles, geïllustreerd door Aubin Pasque. Uit een brief van Eemans aan Burssens, gedateerd 11 augustus 1930, blijkt dat hij met Burssens gesproken of gecorrespondeerd had over een handschrift van Paul van Ostaijen, dat in het bezit was van René Coppe. Burssens was destijds druk bezig met de uitgave van Van Ostaijens literaire nalatenschap. Eemans vraagt hem tevens of hij al gedacht had aan de plannen met betrekking tot hun tijdschrift en hij drukt de hoop uit dat ‘wij met de beraamde actie in orde zullen komen’. Hij verwacht een reactie van Burssens op het manifest.
Begin september resideerde Eemans enkele dagen met Camille Goemans en diens toekomstige echtgenote te Sint-Idesbald, waar ze ook Servranckx en Hélène Tyrmand zagen, die op 1 september in het huwelijk waren getreden. Servranckx maakte toen een periode van hevig surrealiserende spiritualiteit door. Eemans en Goemans noemde hem toen hun ‘surrealistisch zwart schaap en mecenas’.Ga naar eind23 Terug in Brussel vond Eemans een brief van Burssens, die hem op 2 september 1930 blijkbaar een gewijzigde versie van het manifest had opgestuurd (die verloren ging). Purist Burssens had kennelijk een aantal storende gallicismen en stilistische slordigheden weggewerkt. Eemans gaat ‘om zo te zeggen totaal akkoord’ met de herziene versie, maar wenst wel een aantal ‘neologismen van spirituele aard (bijv. alchimie van zijn, en niet van het zijn)’ te behouden. In diezelfde brief van 9 september stelt hij een vergadering te Brussel in het vooruitzicht om, samen met ‘de medewerkers van de ontworpen actie’ een programma te ‘beramen’ en ‘enkele doeleinden aan te stippen’. Hij geeft toe dat het nodig is ‘een weinig orde te brengen in de nog tot hiertoe zeer confuse aspecten van die actie’ en stelt trouwens tot zijn spijt vast dat het niet gemakkelijk blijkt de zaak te financieren. Alles goed beschouwd, zal het misschien doelmatiger zijn zich te beperken tot de maandelijkse publicatie van manifesten die kosteloos verspreid zouden worden, naar het voorbeeld | |
[pagina 37]
| |
Eemans' manifest voor De Laatste Gids (privécollectie)
| |
[pagina 38]
| |
van Correspondance en Distances. Later kon dan opnieuw aan een lijvig tijdschrift gedacht worden. Tot slot vraagt hij het adres van E. du Perron, die blijk-baar via Burssens had laten weten dat hij niet mee wenste te doen. Op 14 augustus had Du Perron deze laatste inderdaad geschreven: ‘Dat tijdschrift van die “Brusseleren”: neen, liever niet. Vechten is goed, maar ik doe het liever alleen dan met bepaalde “kameraden”’.Ga naar eind24 Du Perrons formulering verraadt mijns inziens dat hij wel degelijk kennis had genomen van het strijdbare manifest van Eemans.Ga naar eind25 Op 24 september excuseert Eemans zich bij Burssens voor de slakkengang. Hij staat er immers alleen voor: Mesens ligt sedert meer dan een maand in bed en heeft een ernstige chirurgische ingreep ondergaan, en de pas getrouwde Servranckx is niet te porren voor praktisch werk. Bovendien heeft Eemans het bijzonder moeilijk Burssens schriftelijk op de hoogte te stellen van ‘zekere traktaties’. Eén lichtpunt: Eemans heeft ‘een zeer belangrijk schrijven’ ontvangen van Du Perron en geeft de hoop niet op ‘hem onder onze medewerkers te tellen’. Hij hoopt Burssens binnenkort in Antwerpen te ontmoeten en hem in contact te brengen ‘met een zekere heer Mariën die me zijn medewerking aan De Laatste Gids heeft toegezegd’.
Gaston Burssens, 1930 (AMVC-Letterenhuis)
| |
[pagina 39]
| |
De collagist Georges Mariën (1904-1985), een wat marginaal maar daarom niet minder boeiend personage, integendeel, was tientallen jaren apotheker op het volkse Falconplein te Antwerpen. In de jaren dertig zou hij de Brusselse surrealisten benaderen, maar hij werd door Nougé afgewezen. Magritte had nogal last met Mariens ‘bisexueel geloof’. In 1940 woonde hij enkele maanden de vergaderingen van de groep bij. Tot net voor de oorlog had hij geregeld contact met zijn naamgenoot Marcel Mariën, met wie hij de schilder Paul Joostens bezocht, bij wie thuis ‘surrealistische vergaderingen’ plaatsvonden.Ga naar eind26 Na de oorlog nam hij deel aan de roemruchte tentoonstelling Surréalisme in de Galerie des Editions de la Boétie te Brussel (december 1945-februari 1946). Onder het pseudoniem Martien de Beucker had hij toen al toneel voor de jeugd geschreven (Tim en de Chinese klok), een activiteit die hij voort zou zetten. Hij bleef Joostens, Paul Neuhuys en Robert Geenens frequenteren, en eind de jaren vijftig flaneerde hij in de door Aubin Pasque en Marc. Eemans bezielde rond groep Fantasmagie. In 1959 nam hij deel aan de Internationale tentoonstelling van collages in het Hessenhuis te Antwerpen. In die periode had hij, net als Eemans, belangstelling voor occultisme en esoterie.Ga naar eind27 Het contact van Mariën met De Laatste Gids lijkt wel zijn eerste poging om aansluiting te vinden bij gelijkgezinden.
De geplande ontmoeting in Antwerpen vond naar alle waarschijnlijkheid niet plaats. Wat er ook van zij, Burssens haakt af en Eemans reageert op 10 oktober 1930 gepikeerd. De brief van Burssens vond hij bijzonder onaangenaam, de uiting van een onaanvaardbare onverschilligheid en een teken van lafheid. Hij concludeert: ‘ik durf nog hopen dat u me slechts onder de invloed van een kortstondig slecht humeur schreef, zoniet zal u moeten begrijpen hoe uw nieuw standpunt kan beoordeeld worden’. Gelukkig schreef Burssens de minuut van zijn antwoord op de achterzijde van Eemans' brief, zodat dit bewaard is gebleven: Waarde Eemans, Het lijkt erop, jammer genoeg, dat De Laatste Gids geen ander spoor heeft achtergelaten dan de brieven van Eemans aan Burssens. Die was in 1929 benaderd door Hendrik Elias in verband met eventuele medewerking aan het tijdschrift Leiding, waarvan twee jaargangen onder de redactie van P.N. van | |
[pagina 40]
| |
Eyck, F.C. Gerretson en P. Geyl verschenen (1931-1932).Ga naar eind28 Als gewezen activist zou Burssens trouwens nog bij herhaling gepolst worden met betrekking tot andere editoriale plannen uit dezelfde hoek, bijv. door Raf Verhulst.Ga naar eind29 Eemans, die zich in het Franstalige Brussel toen al erg geïsoleerd voelde, stak zijn flamingantische overtuiging, die trouwens gedeeld werd door Mesens, niet onder stoelen of banken. Alles wijst erop dat de door Burssens voorgestelde wijzigingen aan het manifest van De Laatste Gids louter taalkundig waren. Had Burssens inhoudelijke bezwaren gehad, dan zou hij geen moment geaarzeld hebben om de jonge Eemans meteen al na ontvangst van het manifest een afwijzende reactie te hebben gestuurd. Het is daarbij opmerkelijk dat zowel Eemans als Burssens er kennelijk van uitgingen dat Mesens, Servranckx, Mariën en Du Perron geen bezwaar hadden tegen de sterk antiBelgische stellingname die in het manifest onverbloemd tot uitdrukking komt.
Het blijft gissen waar het initiatief van Eemans op strandde. Naast persoonlijke omstandigheden van persoonlijke aard die in Eemans' brieven ter sprake komen, zal geldgebrek wel een rol gespeeld hebben, alsmede onderhuidse geldingsdrang en wereldvreemdheid. Hij was altijd vinnig in het aankaarten van projecten, maar daar bleef het meestal bij. Hij leefde in een eigen, aparte wereld. Met de grootste vanzelfsprekendheid herhaalde hij graag: ‘Ik vertoef meestal op de kimmen, in de buurt van Walhalla en Olympos’. Op dergelijke zeldzame hoogten heeft men natuurlijk weinig oog voor de concrete, dagelijkse invulling van een project. Maar hij was een ambitieuze jongeman, wie bovendien enige mensenschuwheid en onhandigheid niet vreemd waren (al dacht hijzelf een Talleyrand te zijn). Hij zag daarbij steevast over het hoofd dat het feit dat hij de jongste van de bent was, niet alleen voordelen had. Wat er ook van zij, als eenmaal een initiatief was geformuleerd, was de zaak voor hem rond. Het gezegde dat als de berg niet tot Mohammed wil komen, Mohammed naar de berg moet gaan, was aan hem niet besteed. Iedereen diende te wijken voor de wonderknaap. Anderzijds had hij een sterke behoefte aan erkenning, en dat maakte dat hij het soms niet kon laten te handelen op een manier die door zijn gesprekspartners, terecht of niet, als slinks ervaren werd. Zo zal Burssens (die ook al ingewikkeld in elkaar zat en aan depressies onderhevig was) het allerminst op prijs hebben gesteld dat Eemans zomaar rechtstreeks contact wilde opnemen met Du Perron, die hij niet eens kende, maar die destijds nog eventjes Burssens' bloedbroeder was. Eemans had diverse boekjes van Duco Perkens in 7 Arts gunstig gerecenseerd, en hij was er blijkbaar al lang op gebrand in persoonlijk contact met diens alter ego Du Perron te komen. In de hierboven aangehaalde brief aan Paul van Ostaijen van 13 maart 1928 had Eemans tot slot geschreven: ‘Ik voel me nochtans dicht genoeg bij u om soms te wensen u en uwe vrienden te ontmoeten, want het is erg bezwaarlik zich slechts bij franstaligen te voelen. | |
[pagina 41]
| |
De afstand van Antwerpen tot Brussel is groot genoeg om het niet toe te laten, maar E. Du Perron, verblijft hij niet te Brussel? Ik bezit van hem een adres: 3, rue de Belle-Vue. Is het altijd zo? Ik ben geen onbekende voor hem en zou hem graag willen spreken’.Ga naar eind30
Eemans' gedrevenheid om Du Perron te ontmoeten zal wel niet erg dwingend zijn geweest. Tweeënhalf jaar later was het contact nog altijd niet tot stand gekomen. Pas wanneer Burssens hem op 2 september 1930 meedeelt dat Du Perron niet meedoet aan De Laatste Gids, schrijft Eemans op 2 september: ‘Zou U me het adres van Du Perron willen sturen om hem over onze ontworpen aktie te schrijven, vermits hij niet mee doet, zou ik graag willen weten waarom?’. Op 24 september meldt hij aan Burssens: ‘In antwoord op een brief aan Du Perron, heb ik van hem een zeer belangrijk schrijven ontvangen, en ik geef de hoop niet op hem onder onze medewerkers te tellen. Begin oktober denk ik hem te ontmoeten’. De brief van Eemans aan Du Perron werd niet teruggevonden. Toen ik met Eemans een gesprek had over De Laatste Gids verzekerde hij me niet (meer) in het bezit te zijn van een schrijven van Du Perron (noch van brieven van Burssens). Ondervraagd door Du Perron-biograaf Kees Snoek over zijn omgang met Du Perron, antwoordde Eemans: ‘Of er brieven tussen Eddy du Perron en mij gewisseld werden, geloof ik niet’. Hij resumeerde zijn herinneringen aan Du Perron als volgt: ‘Ik heb inderdaad slechts enkele woorden gewisseld met Eddy du Perron. Dit in het Brusselse “Taverne du Passage”, in de Galerie Saint-Hubert. Het was vóór de oorlog een stamcafé voor kunstenaars en schrijvers, inbegrepen de Nederlandse uitgever Stols, die toen te Brussel verbleef. Hij kwam dagelijks in dit café en ontving er zijn vrienden schrijvers toen ze te Brussel op bezoek waren, namelijk de Vlaamse en Hollandse redacteurs van het tijdschrift “Forum”. Als tafelbuur, want ik bezocht toen eveneens dagelijks dit café, had ik contact met die heren, waaronder Eddy du Perron, Hendrik Marsman, Menno ter Braak, Slauerhoff en mijn vriend Jan Greshoff [...] De gesprekken van tafel tot tafel waren slechts oppervlakkig, zodat het ook met Eddy du Perron aan de oppervlakte gebleven is’.Ga naar eind31 Toen ik hem op mijn beurt ondervroeg, antwoordde Eemans in dezelfde trant: ‘Ik heb Du Perron ontmoet in La Taverne du Passage en later aldaar in gezelschap van de uitgever Stols, die er toen zijn stamcafé had zoals mijn Brusselse vrienden Goemans, Lecomte enz. De Taverne was toen eveneens het trefpunt te Brussel van de redactie van Forum, alsook van Maurice Roelants en zijn vrienden van 't Fonteintje. Jan Greshoff als Brusselse Hollander, kwam er eveneens, alsook Arthur van Schendel’.Ga naar eind32 Het raadsel van de zeer belangrijke brief van Du Perron aan Eemans blijft dus geheel onopgelost... | |
[pagina 42]
| |
AftochtBij zijn brief van 9 september 1930 aan Burssens had Eemans een bestelkaart gevoegd voor een ‘plakket die weldra zal verschijnen’ en vroeg hij hem om toezending van een adressenlijst van potentiële intekenaars. Burssens bestelde alvast een exemplaar. Eemans' eerste publicatie in het Nederlands, Vergeten te worden. 10 lijnvormen beïnvloed door 10 woordvormen (1930) zou bij Hermès verschijnen, de uitgeverij die door Eemans en Goemans opgezet was. De hypothese van Eemans dat Van Ostaijen enkele van die gedichten zou hebben gekend (al verschenen ze pas eind 1930) en dat het misschien op grond daarvan was dat hij overwoog hem uit te nodigen tot medewerking aan Avontuur, lijkt onwaarschijnlijk. De geëxalteerde zegging en sentimenteel-extatische toonaard van dit poëtisch proza staan immers al te ver van Van Ostaijens ars poëtica. Als de teksten in Vergeten te worden vergeleken worden met de teksten gepubliceerd in Distances blijkt overduidelijk dat de publicatie in Distances (1928) de oertekst is, hertaald in het Nederlands in 1930. Uit een brief van Goemans aan Nougé van I maart 1928 blijkt dat teksten van Eemans geweigerd werden door Distances, en dat Goemans en Magritte het bovendien moeilijk hadden met een nieuwe inzending. Ik wil daarom de hypothese formuleren dat Vergeten te worden de Nederlandse versie is van een reeks Franse teksten die ter publicatie aangeboden werden aan Distances, en waarvan er slechts twee werden opgenomen, namelijk in het eerste nummer. De overige teksten werden door Goemans, Nougé en Magritte afgewezen.Ga naar eind33 Eemans bleef dus met die teksten zitten en voelde zich hoe langer hoe meer geïsoleerd. In maart 1928 vertrouwde hij Van Ostaijen toe hoe ‘bezwaarlijk’ hij het wel vond uitsluitend aangewezen te zijn op Franstalige artistieke kringen, en in een lovend artikel in Variétés, verschenen in juli 1928, sprak zijn vriend Servranckx over ‘de meedogenloze haat waarmee die jonge man achtervolgd wordt’. In 1930 was de breuk met de Société du Mystère voltrokken, een endemisch proces dat verhaast werd door het huwelijk van Irène Hamoir met Scutenaire - waardoor het Eemans onmogelijk werd verdere relaties met de groep te onderhoudenGa naar eind34 - en door het schervengericht door de groep waarvan Goemans het slachtoffer werd na het faillissement van zijn Parijse kunsthandel. Eemans maakte een virulent Vlaams-nationalistische periode door, zoals voldoende blijkt uit het manifest van De Laatste Gids. Dit alles verklaart waarom hij toenadering zocht tot Nederlandstalige collega's en besloot zijn teksten in het Nederlands te vertalen en uit te geven - een taal die hij destijds stilistisch slechter beheerste dan het Frans. Het jaar van Belgiës eeuwfeest was hem niet genadig geweest.Ga naar eind35 |
|