ZL. Jaargang 1
(2001-2002)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Julien Weverbergh in 1965 (Collectie AMVC)
| |
[pagina 49]
| |
AMVC document
| |
[pagina 50]
| |
tijdschrift voor de socialisten, al was dat de oorspronkelijke doelstelling niet. De redactie van het NVT telde nogal wat grote en gevestigde namen uit de Vlaamse letterkunde. Het blad werd in 1964 nog altijd door Herman Teirlinck geleid. In zijn kielzog moesten onder anderen Raymond Herreman, Johan Daisne, Hubert Lampo, Raymond Brulez en Gerard Walschap de standing van het tijdschrift hoog houden. Van de drie grote ‘salonfähige’ tijdschriften stond het NVT ideologisch toch nog het dichtst bij een blad als BOK. Juist daarom was het voor Weverbergh cum suis de uitverkoren schietschijf. Zeggen dat het kelderen van de standing van gevestigde waarden precies de bestaansreden was van BOK, is nauwelijks overdreven. Volgens Weverbergh was het ‘zeer bewust een aanval op het establishment, het was meer dan een zuiver en alleen literair tijdschrift’.Ga naar eind3. Weverbergh ontpopte zich al snel als ‘een stenengooier, die vaak heel goed treft, al sneuvelt er dan een algemeen bewonderde spiegelruit’.Ga naar eind4. Onder de literaire tijdschriften vallen BOK en zijn uitlopers nog altijd op door hun nietsontziende collectie kritieken, die het ene heilige huisje na het andere platbrandden. Het vierde programmapunt, gepubliceerd in het eerste nummer, luidt dan ook: ‘BOK volgt niet alleen de aktualiteit, maar herziet ook de gevestigde waarden. Wij bekampen echter niet a priori ALLE gevestigde waarden’.Ga naar eind5. Die laatste restrictie moeten we vooral interpreteren in het licht van Weverberghs enorme bewondering voor Hugo Claus, die ook ten tijde van BOK al een ‘gevestigde waarde’ was. Ook Louis Paul Boon werd door Weverbergh beschouwd als een van de belangrijkste Vlaamse schrijvers.
Het NVT had zelf ook een rubriek waarin polemische stukken een plaats konden vinden. De naam van die rubriek, ‘Zoek de Mens’, refereerde aan de oorspronkelijke plannen van August Vermeylen om zijn geplande nieuwe tijdschrift Diogenes te noemen. Toch was een tekst als die van Krijgelmans qua polemische scherpte voor het NVT uitzonderlijk. In zijn ‘Inleiding tot rancuneleer’ beweert de auteur dat het artikel over BOK het eerste in een reeks zal zijn ‘om op geregelde tijdstippen bepaalde kleine rancunes, gefrustreerde gevoelens en walgelijke onhebbelijkheden, rationeel af te reageren’. Hij verkneukelt zich over ‘de straffeloze uitvoering van dit opzet’.Ga naar eind6. Verder somt hij, in een stijl die in al zijn eerlijkheid hinkt op sarcasme en ironie, de restricties op die hij zichzelf heeft opgelegd. Eén daarvan is: ‘Het spreekt vanzelf dat men nooit de hand zal afbijten die het schaarse voedsel aanreikt. De man die daartoe overgaat, hoort ongetwijfeld in een dwangbuis te zitten en krijgt van mij meteen het etiket deugdzaam voor eeuwig op de navel gespijkerd. [...] Moest ik in staat zijn de publicitaire overwegingen die mij voor een deel tot het schrijven van deze stukken aanzetten, overboord te gooien, ik zou mij vast en zeker beperken tot sommige personen uit mijn nabije omgeving, onbekende lieden, die over geen enkel gezag of verweermiddel beschikken, eenvoudige mensen’.Ga naar eind7. Krijgelmans wenst dus niet in eigen staart te bijten, door bijvoorbeeld NVT-ers aan te vallen. Weverbergh, Leus en BOK waren daarentegen een ideaal mikpunt voor zijn scherp geslepen pen: ze waren actief in de letteren en toch nog relatief onbekend. | |
[pagina 51]
| |
Bijlage bij de brief van Julien Weverbergh en Herwig Leus aan het NVT, d.d. [17-4-1964] (Collectie AMVC)
Het leek er even op dat Krijgelmans' artikel niet onbestraft zou blijven. De directieraad van het NVTGa naar eind8. ontving een briefje van Leus en Weverbergh met de vraag om hun ingesloten antwoord op het artikel te publiceren. Ze vonden dat ze daar recht op hadden omdat ‘Rancuneleer’ vol ‘scheldwoorden, verdachtmakingen en leugens’ stond.Ga naar eind9. Bij de tekst zaten drie documenten: ‘Self-defense van BOK’ en ‘Een hun in zijn bed’, beide geschreven door Weverbergh, en ‘Een breinaald in de | |
[pagina 52]
| |
anus’, getekend Leus. Alle redacteuren kregen een afschrift van het pakketje. Herman Cluytens stuurde op 17 april afzonderlijk zijn kopij naar het NVT en eiste de publicatie ervan omdat Krijgelmans zijn uiterlijk had geridiculiseerd. Bij de brief stak een typoscript: ‘Enkele (knappe) prozagedichten voor Claude Taartmans’. Daarin bezingt hij, badend in ironie, zijn eigen geluk na het verschijnen van zijn naam in ‘het En Vee Tee’. Van de reacties op ‘Rancuneleer’ is uiteindelijk alleen die van Herman Cluytens gepubliceerd, niet in het NVT maar in BOK. De andere drie teksten zijn nooit meer uit het NVT-archief gelicht. De repliek van Herwig Leus (‘Een breinaald in de anus’) was een soort persoonsbeschrijving van zichzelf, waarin hij de verwijten die Krijgelmans tegen hem maakte ridiculiseerde. Dat hij maar 45 kilo zou wegen werd bijvoorbeeld hyperbolisch ontkend en ook met zijn ‘erotomanie’ viel het kennelijk nogal mee.Ga naar eind10. Weverberghs ietwat drammerige tekst heette ‘Een hun in zijn hemd’, daarmee verwijzend naar de titel van het nooit gepubliceerde prozawerk van Krijgelmans, ‘De hunnen’, waarvoor zijn ‘Messiah’ (1961) een voorstudie was. In zijn wederwoord wees Weverbergh op een mogelijke oorzaak van Krijgelmans' furie in het NVT. BOK zes was bijna volledig gewijd aan twee op dat moment recente publicaties: Homunculi van Krijgelmans en Het Boek Alfa van Ivo Michiels. Over het eerste laat Weverbergh zich inderdaad zeer negatief uit en besluit: ‘de Vlaamsche wonderknapen, sloegen eens te meer op 't water. Wat erger is: ten is allemaal zo ernstig, zo erg au sérieux, zo belangrijk, zo dik’.Ga naar eind11.
Hoe Teirlinck en de zijnen op de vier teksten hebben gereageerd, is in het nochtans rijk gevulde en vrij volledige archief van het Nieuw Vlaams Tijdschrift niet terug te vinden. Dat mag op zijn minst verbazingwekkend heten en het stemt enigszins argwanend omdat uit die periode honderden, zoniet duizenden evaluatiefiches zijn bewaard, waarop telkens minstens drie NVT-redacteurs hun oordeel over de ingezonden kopij neerschreven. Daarnaast is er ook geen enkele interne correspondentie over het incident bewaard gebleven. Kennelijk heeft de redactie ervoor gekozen om de kwestie niet alleen blauwblauw te laten, het hele zaakje is ook resoluut en met succes in de doofpot gestopt. Het enige dat we weten, is dat niets van de ingezonden verweerkopij van Leus, Weverbergh of Cluytens in het NVT is gepubliceerd. En dat Krijgelmans, zijn inleiding ten spijt, over rancuneleer geen woord meer zou reppen. De vermoedelijke reden voor dat stilzwijgen formuleerde Marc Reynebeau meer dan twintig jaar na het non-incident aldus: ‘Polemiek veronderstelt het verdedigen van iets en gaat er dus van uit dat er iets te verdedigen valt dat de moeite van het verdedigen waard is. Met andere woorden, er wordt iets ernstig genomen’.Ga naar eind12. Als er over BOK al woorden vielen in de NVT-redactie, dan was het woord ‘ernst’ daar zeker niet bij. Weverbergh, Cluytens, Leus en de anderen waren niets meer dan luizen in hun pels. BOK had zich van meet af aan misprijzend over het NVT en zijn redacteurs uitgelaten. Nadat NVT-redactiesecretaris Hubert Lampo in Volksgazet het tijdschrift van Weverbergh en Cluytens negatief had beoordeeld, werd hij in het tweede num- | |
[pagina 53]
| |
mer van BOK meteen van antwoord gediend. Zestien bladzijden nam Weverbergh in beslag om te bewijzen dat Lampo ‘een handige op zijn teentjes getrapte leugenaar’ was.Ga naar eind13. In het vijfde nummer moest Herman Teirlinck er zesentwintig bladzijden lang aan geloven.Ga naar eind14. Het achtste nummer sloot af met een artikeltje waarin alweer Weverbergh beweerde dat het Nieuw Vlaams Tijdschrift zijn naam in samenspraak met 't Pallieterke had gewijzigd in Diets Vlaams Tijdschrift. Weverbergh in 1965 (Collectie AMVC)
| |
[pagina 54]
| |
Daarmee verweet hij het vrijzinnige NVT dat het zich onderwierp aan het rechtse, katholieke gezag, in ruil voor ‘de onaantastbaarheid en de feilloosheid van de Paus van Beersel’.Ga naar eind15. Voor een tijdschrift dat van ‘het vrije woord’ zijn enige programmapunt had gemaakt, moet dat verwijt hard zijn aangekomen. Bovendien werden de naar standing hunkerende redactie van het NVT en Herman Teirlinck in het bijzonder, op die manier ronduit belachelijk gemaakt. In andere nummers werden NVT-iconen als Johan Daisne en Maurice Roelants vakkundig een kopje kleiner gemaakt.
Toch kreeg het NVT vijftien jaar later opnieuw te maken met de bedenker en bezieler van het vijandige BOK. Na het faillissement van uitgeverij Ontwikkeling in 1978 nam Manteau het NVT over. Weverbergh, toenmalig directeur van Manteau, vond het ‘een morele plicht’ om het blad uit te geven: ‘Dat heb ik gedaan en daarna probeerde ik er een andere wending aan te geven, met een uitgebreide en veranderde redactie. Vanaf toen is het ook wel wat veranderd, dat kun je aan de bijdragen zien. Zo is het blad uit de handen van de formalisten gehaald. Dat is uiteindelijk een reddingspoging geweest die tot niks heeft geleid’.Ga naar eind16. In de laatste jaren van het NVT zou het tijdschrift inderdaad nogal wat veranderingen ondergaan. Verscheidene daarvan hadden echter meer met marketing dan met inhoudelijke verbetering te maken. Het blad werd bijvoorbeeld kleiner van formaat en verscheen minder frequent. Het kostte wel meer geld. In de laatste jaren van het NVT stapelden de incidenten en non-incidenten tussen de redactie en Weverbergh zich op.Ga naar eind17. Brieven en documenten over die periode zijn gebundeld in twee mappen waarop Ivo Michiels het etiket ‘Naar het einde’ plakte.Ga naar eind18. |
|