Rinaldo Rinaldini.
In het duistere der bosschen,
In een hol met loof bedekt,
Rust de dapperste der Roovers, bis.
Tot dat hem zijn Rosa wekt. bis.
2. Rinaldini! wilt ontwaken,
Roept zij minzaam, welgemoed,
Uwe gezellen zijn reeds wakker, bis.
En de zon verspreidt haar gloed. bis.
3. Hij, hij opent flaauw zijn oogen,
Lonkt haar vriendlijk in 't gezigt,
Zij zinkt zachtjes in zijn armen, bis.
Sluit zijn mond met kusjes digt. bis.
4. Thans hoort men de honden keffen,
Ieder haast zich even zeer,
En maakt zich gereed ten strijde, bis.
En laadt dubbel zijn geweer. bis.
| |
5. Rinaldini, wel gewapend,
Treedt in 't midden van den hoop,
Goede morgen, kameraden! bis.
Wat is hier zoo vroeg te koop? bis.
6. Onze vijand is gewapend,
Maar zij zullen ondervinden, bis.
Hoe een boschman strijden kan. bis.
7. Wij, wij moeten zegenpralen,
Roepen allen, dit zij 't woord,
Zoodat bosch en berg en dalen, bis.
Er van druischen door dit oord. bis.
8. Ziet hen vechten, hoort hen strijden,
Elk verdubbeld hier zijn moed,
Maar vergeefs - zij moeten wijken, bis.
Spillen nutteloos hun bloed. bis.
9. Rinaldini! ingesloten,
Slaat zich dapper door het rot,
En vindt achter steile rotsen, bis.
Schuilplaats op een ad'lijk slot. bis.
10. Achter oude, donkre muren,
Smaakt hij weêr het mingeluk,
Dianora komt hem troosten, bis.
Met een zachte handendruk. bis.
11. Rinaldini! lieve Roover!
Gij rooft vrouw- en kinderhart,
Gij zijt vurig in het strijden, bis.
Minzaam in de liefde en smart. bis.
12. Rinaldini, laat u raden,
Sprak zij minzaam, welgemoed,
Hier zijn passen en ook paden, bis.
Nu vertrek met alle spoed. bis.
13. Ach, daar vlugt hij nu, die dapp're,
Van zijn volkje gansch ontbloot,
| |