De zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper
(1759)–Anoniem Zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper– AuteursrechtvrijOp een aangename Voys.
HOe lang is 't wel geleen, ô schoonste Iulia!
Dat ik u Vryde en steeds volgde na?
U teere Lipjes heb ik Duyzend-maal gekust,
En op u tipjes mijnen brand geblust.
't Was door de vlamme van u zoete Ziel,
Dat ik u tegen kwam en gy in mijn Armen viel;
't Was door de Woorden van u zoete Tong,
Die mijn bekoorden, en tot Minne dwong.
Wat heb ik niet al moeyte om u aan geleyd,
Troost u mijn Ziel in uw droefheyd;
Toen ik u Vryden, 't was d'Minne-vlam,
Zo dra ik scheyden, ik droefheyd vernam.
| |
[pagina 87]
| |
Ach Iulia! Ik verlaat noyt u trouwe Min,
Ik offer mijn tranen aan u schoon Godin;
Zo lang de Dagen zijn van Iulia,
Zo sprong mijn Ziel in vreugde by haar dra.
Nu moet ik als een Tortel-duyfje doet,
Alleenig treuren in mijn droef gemoed,
Gestadig zitten in mijn eenzaamheyd,
Tot dat de Dood mijn Vonnis heeft bereyd.
Ach! wie klaag ik nu mijn ongeval,
Dat mijn komt kwellen op het Aardsche-dal?
Mijn Lief is door de Dood in 't Graf gerukt!
Eer dat haar Bloem was van haar Steel geplukt.
Zy was de schoonste die op Aaerde leeft,
Noyt schoonder haars gelijk men op d'Aardrijk heeft;
Voor haar moest wijken Venus-palen zoet,
Noyt haars gelijke in schoonheyd op gevoed.
Wat baat mijn klagen, kermen en geween?
De dood is door mijn Liefje heen getreen:
Komt felle Dood sneyd de draad mijns levens af,
Dat ik ook mag dalen by mijn Lief in 't Graf.
|
|